Sergi Zjadan






Sergi Zjadan. Bron

Drie jaar praten we over de oorlog



Sergi Zjadan (1974) is de bekendste auteur van Oekraïne. Hij heeft inmiddels meer dan tien dichtbundels en een achttal prozawerken op zijn naam staan. Zijn roman Vorosjylovgrad (2010) is in veel talen, waaronder het Nederlands, vertaald. Laureaat van vele nationale en internationale prijzen.



drie jaar praten we over de oorlog



1.

Een bekende vertrok als vrijwilliger.
Na een half jaar kwam hij terug.
Waar hij geweest is weten we niet.
Waar hij bang voor is zegt hij niet.
Maar hij is bang voor iets.
Het lijkt zelfs
dat hij voor alles bang is.

Hij vertrok als een normaal mens.
Zei heel veel,
over alles in de wereld,
over alles wat hem onder ogen kwam.

Maar nu is hij teruggekeerd,
totaal anders, alsof iemand
hem zijn oude taal heeft afgenomen
en er geen andere voor in de plaats heeft gegeven

Daar zit-ie dagen lang op zijn bed
en luistert naar de demonen in zijn hoofd.

De eerste demon is kwaadaardig,
gaat tekeer, eist
dat alle levenden gestraft worden.
De tweede demon is vreedzaam,
heeft het over vergeving,
praat zachtjes,
drukt zijn handen,
bedekt met zwarte aarde
tegen zijn hart.

Maar de ergste is de derde demon.
Hij is het met allebei eens.
Is het met ze eens, maakt geen tegenwerpingen.
Als hij heeft gesproken
begint de hoofdpijn.

2.
Drie jaar praten we over de oorlog.
We hebben geleerd over ons eigen verleden te spreken met het oog op de oorlog.
We hebben geleerd plannen te maken rekening houdend met de oorlog.

We hebben woorden gevonden voor onze toorn.
We hebben woorden gevonden voor de pijn.
We hebben woorden gevonden voor de minachting.
We hebben woorden voor vervloekingen, woorden voor gebeden.
We hebben alle noodzakelijke woorden
om over onszelf te spreken ten tijde van de oorlog.

Het is voor ons heel belangrijk over onszelf te praten tijdens de oorlog.
We kunnen het niet laten over onszelf te praten tijdens de oorlog.
We vinden het ontoelaatbaar om over onszelf te zwijgen.

Elke morgen praten we over de oorlog.
We staan voor de spiegel en praten over de oorlog.
We praten met hem die we voor ons zien.
Wijze woorden.
Wijze en overtuigende.
Wijze vragen,
wijze antwoorden.

Elke morgen maken we aan allen het aantal slachtoffers bekend.
Tijdens de maaltijd verheugen we ons over het zonnegeschitter buiten.
Over het frisse gras dat door de dode stenen breekt.
Maar ’s avonds maken we aan allen weer
het aantal slachtoffers bekend.

We vinden het heel belangrijk aan allen het aantal slachtoffers bekend te maken.
We vinden het heel belangrijk dat wij het zijn die het aantal slachtoffers bekendmaken.
We vinden het heel belangrijk dat men van ons het aantal slachtoffers verneemt.
We geven niemand een kans.
We snijden de werkelijkheid met een grasschaar af,
geven die een cijfer,
stellen een weinig opwekkende diagnose.

Drie jaar geven we cijfers.
Drie jaar praten we voor de spiegel.
Je hoeft niet bang te zijn harde vragen te stellen.
En ook niet te vrezen ongemakkelijke antwoorden te krijgen.

Zij die gewoon meer zelfvertrouwen hebben
praten hier hardop over.
Wie minder zelfvertrouwen heeft is stil.

Op het aantal slachtoffers heeft dat
In ieder geval geen invloed.

3.

Zo’n gezin hebben ze nu.
Zulke gezinsgesprekken.
Ze hebben afgesproken geen ruzie te maken
om op de een of andere manier deze augustus uit te zitten
tijdens de bombardementen.

Zodat
ze niet praten over de politiek,
om geen ruzie te maken,
ze niet praten over de kerk,
om geen ruzie te maken,
ze ook niet praten over God,
om geen ruzie te maken

Ze praten niet over verwanten, die zijn vertrokken.
Ze praten niet over vrienden,
die zijn gebleven.
Ze praten niet over de vent uit het huis aan de overkant,
die vecht.

Ze hebben het over de buurman.
Dat kan.
De buurman is dood.
Triest van die buurman.

Ook God is dood.
Maar dat is om de een of andere reden niet triest.
Absoluut niet triest.

4.

Zon, een terras, veel groen.
Een jongen en een meisje,
waarschijnlijk studenten, zitten aan een tafeltje
te wachten op vermoedelijk hun bestelling.
Naast hen op tafel collegedictaten,
mappen met papieren,
ze zijn er vermoedelijk gewoon tussen de lessen vandoor gegaan,
eten – en gaan dan weer snel terug.
Zo volwassen, zo serieus.

Wat nog meer?

Ze zoeken vermoedelijk een woning,
houden niet van koken,
eten waar het zo uitkomt.

Stom om tijd te verdoen in de keuken.
Stom om tijd te verdoen met pietluttigheden.
Je moet met het leven net zo doen als met een kledingstuk
dat je past voordat je het koopt.
Je moet leren het leven niet te verspillen
aan flauwekul

Eens zullen ze beslist hun eigen huis hebben.
Eens zal hij beslist normaal werk vinden.
Je moet alles leren,
je moet leren
uitsluitend de juiste woorden te kiezen om te spreken
over de liefde en de mensheid

Stof, bloemen, veel groen.
De lente van vorig jaar.
Dit is de enige foto waarop we samen staan, vertelt ze
Ik ben hier boos op hem,
je ziet, ik kijk zelfs de andere kant op,
praat niet met hem.
Toen begon de oorlog.
Hij ging.
Nou, dat is alles.

5.

Er loopt een vrouw over straat.
Ze blijft stilstaan bij een winkel.
Aarzelt.
Ze moet brood kopen, het is bijna op thuis.
Nu kopen of beter misschien morgen, denkt ze.
Ze pakt haar telefoon, luistert naar hoe die aan de andere kant
overgaat.
Praat met haar moeder.
Praat op scherpe toon, luistert niet,
schiet woedend uit haar slof.
Schreeuwt, terwijl ze voor de etalage
van de winkel staat.
Alsof ze tegen haar eigen spiegelbeeld staat te schreeuwen.
Breekt het gesprek af, zonder tot het einde toe te luisteren,
loopt over straat en vervloekt
de onzichtbare en daardoor nog meer
gehate
moeder

Ze huilt omdat ze gekrenkt is
en omdat het onmogelijk is haar te vergeven.
Ze vergeet het brood.
Vergeet alles op de wereld.

De volgende dag begint
het eerste artilleriebombardement.

6.

In de dorpsstraat
is de gasleiding gesprongen.
Een plaats van ongelukken, een gevaarlijke plaats.

De hulpdienst rukt niet uit –
niemand is daartoe bereid als er geschoten wordt.
Wanneer je ze belt zwijgen ze,
zeggen niets,
alsof ze je niet begrijpen.

In de winkel, naast het brood van eergister,
verkopen ze grafkransen.
Op straat is er bijna niemand –
iedereen is vertrokken.

Er is geen rij.
Noch voor brood,
noch voor kransen.

7.

Daarentegen weet ik nu, zegt hij
hoe die is, de oorlog

Hoe is die dan? vraag ik.

Waardeloos, antwoordt hij.

Hij spreekt met kennis van zaken:
na zijn krijgsgevangenschap spreekt hij
over de meeste dingen met kennis van zaken.
Dat wil zeggen met haat.

Hij spreekt zo, dat het beter is hem niet te antwoorden:
hij zal het toch niet met je eens zijn.
Zal op zijn standpunt blijven staan,
in de mening dat dit de hoogste deugd is
in oorlogstijd – op je standpunt blijven staan,
de zon ontkennen,
het stromen van de oceaan ontkennen.

Zo is het.
De oorlog is waardeloos,
zo spreken ze erover,
zonder bijvoeglijke naamwoorden.

Hoe voelde je je?
Klote.
Hoe behandelden ze je?
Klote.
Hoe praat je daarover?
Niet dus.
Hoe moeten we nu met dit alles leven?



Vertaling Willem G. Weststeijn







TSL 89

>