De onderstaande keuze van enkele gedichten van enkele Tsjechische dichteressen is vrij toevallig tot stand gekomen en heeft niet de pretentie ‘een nieuwe richting’ te ontdekken. Het zijn gedichten die ik her en der tegenkwam of die me door derden werden aangeraden en me intrigeerden, soms door hun gecompliceerdheid, soms door hun eenvoud, soms door het lyrische gehalte, soms door hun humor en soms ook door hun onromantische, provocatieve karakter. Opvallend vond ik dat zich in het afgelopen decennium zoveel dichteressen manifesteerden met een heel eigen feminine inbreng Daardoor kwam ik op het idee werk van hen te vertalen en samen te brengen voor TSL.
Van het Tsjechisch Centrum Rotterdam kreeg ik de tip dat er vanuit het Tsjechisch Literair Centrum in Praag dit jaar een actie gaande was, ‘Eigentijdse Tsjechische poëzie buiten de grenzen’, gecoördineerd door Jan Zikmund.
Pseudoniem van Jitka Bret Srbová. Geboren in Praag in 1976. Studeerde aan de Karelsuniversiteit humanistiek, is dichteres, redactrice (van de digitale literaire revue Ravt) en publiciste. Ze heeft zelf drie bundels op haar naam staan: Někdo se loudá po psím (ʻIemand drentelt achter de hond aanʼ), Světlo vprostřed těla (ʻLicht in het midden van het lichaamʼ) in 2013 en Les (ʻHet bosʼ) uit 2020. Uit de laatste bundel komen de onderstaande gedichten.
’s Nachts is het bos zelf bang. Schandalig,
Het vertrouwt op ingenieursnetwerken,
op het zoemen van elektriciteitskabels,
op de lawaaierige laarzen
van een boswachter op de loer.
Nacht na nacht wijzigt het zijn profiel: met een houtwurm,
de zwamvlok deelt het met afgelegen beemden.
̕’s Nachts lijkt het bos kleiner. Onthoofd door november
telt het zijn vrienden, wist foto’s, telkens ontnuchterend.
Ik sta in brand, zegt het bos, ik brand,
doe iets, sta daar niet als een uitgezaagde
plastic maagd te lummelen! Doe iets, blus!
Ik zit op mijn hurken bij een plas
en maak de rekening op. Voor de helderheid: ik brand ook,
geen blaadje bewoog bij jou.
Mijn haar vatte vlam, het vuur verbreidde zich,
het was brandbaar als polyester,
geen blaadje bewoog bij jou,
je trekt een gezicht alsof je al in wintertooi bent.
Ik brand, zegt het bos. Zit niet te klessebessen,
we hebben het er nog wel over als je me hebt gered.
Ik zit met een emmer op mijn knieën, ik heb geen zin
om naar de vlammen toe te gaan en weer terug,
het zijn relaties, we hebben geen zin er iets aan te doen,
totdat ze een veld afgefikte bomen zijn,
totdat ze van houtskool zijn.
Ik ben juni. Heb een eikje in mijn zak.
Ik ben een Hongaarse vizsla.1 Snuit aan de grond.
Slik dennennaalden, terwijl een jogger door het bos draaft.
Ik ben de gele streep op zijn dijbenen,
de vlaggendrager van een winnend team,
katoen, China, een klap bij het neerkomen.
Ik ben zeven soorten mos. Wis de leugen
van de eeuwige terugkeer:
ik ben als een mobiel, eruit geknikkerd bij een game.
Ik ben een kind! Met mijn mond zuig ik de melk uit het bos,
Ik ben een tikkende archipel van mierennesten.
Hoor je ze?
Het bos is stapelgek geworden.
I.
Mijn dochter marcheert door het bos. Ze kan dat niet zelf, daarom
gebruikt ze mijn benen, mijn ogen en mijn angst. Haar stem
verdwijnt in de takken, net als haar roepen naar de weggelopen teckel.
We zijn hier alleen. Alleen met november.
II.
We zijn niet geheel alleen. Mijn dochter wijst met haar vinger
door het halfvergane gebladerte van heesters
naar de nevels boven de verkoolde jonge boomaanplant.
Een trompettist tovert kieuwdeksels tevoorschijn, galnoten en late paddenstoelen.
Die beginnen met elkaar te discussiëren; precies om drie uur ’s middags.
Ik probeer mezelf te verjongen.
III.
Ik probeert mezelf te verjongen, het lukt niet, mijn dochter marcheert
door het bos, haar vingerzetting op de stang lokken bedreigde soorten aan.
Waar ben je, stomme mama met je sigaret. Het bos tolereert
je pogingen wel, maar een omstander stikt erin. Uit noodzaak zing ik.
IV.
Uit noodzaak zing ik, mijn dochter marcheert door het bos,
op dit bankje zit ik telkens wanneer ze slaapt, telkens is
een woord met een aanstekelijke smaak. Je schept telkens nog eens op
als je lak hebt aan je buikvet.
V.
Mijn dochter slaapt in het bos. Ik zit ergens anders. Het
grondoppervlak
is dood, maar het geheimzinnige huis herleeft. Ooit zal iemand
het bezitten, intussen stinkt het naar gebladerte.
Onder de nieuwe schutting liggen holletjes. Van het Molletje
en zijn maatjes. Uit noodzaak markeer ik stappen in de drijfnatte
aarde.
VI.
Je kunt niet liegen: dit is een klein bos. Een beetje vent
kan er een cricketbal overheen werpen
zolang hij zijn handen niet vol heeft aan handsfree.
Mijn dochter marcheert door het bos, ik zeg:
het bos van haar dromen is bodemloos.
Ik zeg, spreek, wuif met mijn handen.
Mijn dochter slaapt in het bos.
Geboren in 1986 in Uherské Hradiště. Dichteres en performance-artieste. (Zie ook janaorlova.cz.) Studeert nu aan de academie voor beeldende kunsten. Heeft twee dichtbundels op haar naam staan, een derde is in voorbereiding. De eerste twee zijn Čichat oheň (ʻVuur snuivenʼ) uit 2012 en Újedě (ʻLokaasʼ) uit 2017, de derde gaat heten Miluji tebe a Hornbach (ʻIk hou van jou en Hornbachʼ). Als performance-artieste beeldt ze ‘levende poëzie’ uit, onder andere in combinatie met oude rituelen, maskers en brandoffers.
Geboren in 1976 in Praag. Schrijft poëzie, proza en de laatste tijd vooral toneelstukken. Ze heeft vier dichtbundels op haar naam: Ludwig (1999), Není nutné, abyste mě navštěvoval (ʻHet is niet nodig dat u bij mij op bezoek komtʼ) uit 2001, Popel a slast (ʻAs en lustʼ) uit 2004 en Chůze po dunách (ʻDoor de duinen lopenʼ) uit 2014. Voor de laatste ontving ze in 2014 de Magnesia Litera-prijs voor poëzie. Gedichten van haar zijn vertaald in twintig talen. Uit de laatste bundel komen de onderstaande gedichten.
1
een kind is bleekwit, kindertijd kruipend groen
en blauw,
kleurige knikkers, glazen stuiters, bonkers, kuiltjes,
dan de puberteit: zwarte revolte, zilveren nagels
en lippen,
bruin, in de borstkas een krijsende torenvalk
2
de volgende jaren met behoefte aan dieprood,
robijnen verlokking van mijn geslacht, riviervaarten.
zinnelijke matrozen
met een magnetisch seksueel luchtje,
op de oevers beland, vlucht voor bloed
en voor de vracht van het vrouw zijn,
die je op overjarige kruiwagens
met succes in de grond stampt
waarmee je die gebeentes van ons ontrukte voormoeders
onder een laag aarde bedekt,
dan heerst er rust,
heropgraving pas na jouw doorschijnende dood
3
de volgende tien jaar: behoefte aan oranje,
veranderend zeeblauw en zeevertes,
turkoois, amethist, safier, aquamarijn
en hoopvol dobberen op de golven,
je opwarmen in het zonnetje aan de kust
onder een grijpgrage laag meeuwen
maar eerbiedig op afstand
en verder?
oranjegeel over je schouders
waarop vijf jaar offervaardig insecten gaan zaten
zolang ze er de kracht voor hadden,
met hun harige pootjes duwen ze de tijd van je af
4
en bij ouderdom het klassieke roze, oef!
op dat ooit bekoorlijke hoofd opeens iemands
reusachtige oren, broccolineus en een blauw spoelinkje,
een verdieping lager een langwerpige kin
en mohairen borsten
en niet-verflauwende goedheid op leeftijd,
want wat blijft er anders over dan
goed te doen als je niet meer knap en geurig bent
5
zwarte wolkenpartijen, vulkaanas boven Europa,
een doodshemd en een boel gestikte dekens,
crèpe beddenslopen,
frotté lakens en donzen dekens
voor elk geval
de fijne, nauw merkbare razernij van vliegers
omdat hun wind en hemelfeesten weg zijn
*
rood landschap
je loopt door een rood landschap
over ijzerhoudende vlaktes
met je onderbewust opgeslagen waarheid
langs knolletjes van giftig herfsttijloos
loop je de verte tegemoet
tot aan de okeren zee
waarop ze dobberen
tevreden
tot aan de zee vol dieprode aardbeien
ter grootte van vensters
op de verte en op de gloeiende oneindigheid
*
ik loop verder in het rood gekleed
ik loop verder in het rood gekleed,
net een bloedrood spoor achter me,
in het rood zal ik trouwen,
tweeëntwintigvoudig maagd,
en als ik voorgeleid word,
mag ik niet boos worden,
maar moet ik consequent zakelijk zijn,
royaal als de handgreep van mijn bureaula:
de rijkdom, die valt er vanzelf wel uit.
*
heimwee naar het oranje vloerkleed
verlangen naar het midden, naar het juichende geel van een
dooier
waarop zich vanuit het eiwit het begin van leven richt
overdag jezelf in de vorm gieten van keurig geschikt
suikergoed
in de nacht je via luchtbellen oplaten tot in de onkuise
hemel
in tablets vol vunzigheid
opstijgen, heel licht
baden in een mengtrommel met suikerspin
houden van een autoracebaan
het veilige gevoel van een autootje dat de meet niet haalt
*
wit landschap
je loopt verder door het witte landschap
met kapotte voetzolen
rulle duinen veinzen zoals je geest
vaste vorm
*
kinderjaren, kinderdromen
krattenvol spuitwater in de berghut
koude stank uit een provisiekast vol hoop
nieuwe woorden, nieuwe ideeën…
alleen de zenit waar je je op richt,
is al lang voorbij,
zeggen ze je een paar jaar later
en jij maar wachten
– volstrekt natuurlijk –
de godganse tijd…
bevroren sneeuw op het dak
vlak voor het eraf schuift
Geboren in 1977 te Praag. Dichteres, uitgeefster (Literární salon), publiciste, literatair historica en vertaalster. Studeerde Tsjechisch en Frans aan de Karelsuniversiteit en aan de Sorbonne in Parijs. Ze heeft tot nu toe een zestal dichtbundels op haar naam staan: Modrá jablka (Blauwe appelsʼ) uit 2000, Podoba panny pláč (ʻDe gedaante van de maagd in tranenʼ) uit 2002, Velká biskuopovská noc (ʻDe grote nacht van Biskupovʼ) uit 2005, Don Vitor si hraje a jiné básně (ʻDon Vitor speelt een spelletje en andere gedichtenʼ) uit 2009, Pařížský deník (ʻParijs dagboekʼ) uit 2013 en Inkoustová škvrna Karabiku (ʻDe inktvlek van de Caraïben ʼ). Uit de voorlaatste bundel stammen de volgende gedichten.
Ik stond op de drempel
onder me lag de dode
gestalte van de vorige dag
erover kropen kevers, vliegen en wormen
plots ontpopte zich in het midden van het lijf
een grote bontgekleurde vlinder
*
Ik schoof een gordijn opzij
erachter gestalten in elkaar verstrengeld
ze hadden zich in elkaar vastgehaakt
hun grimassen toonden
grijnzen gebrul woede
Ik schoof het gordijn nogmaals opzij
erachter een stil winterlandschap
een stevig gewortelde boom
de takken ten hemel gestoken
*
Een landschap vol zwaarwegend verleden
kinderen die verdwaald zijn en in alle stilte
de vorm van een blad onderzoeken
innerlijke schoonheid straalt uit hun wezen
voortkomend uit hun lijdensweg
een nat landschap vol zwaarte en triestheid
alsof er nog reden is om te huilen
*
Niets triester dan een vrijelijk landschap
dat in zijn eigen onbegrijpelijke ordening leeft
het is lente, alles staat in bloei
maar niemand die naar de bloesems kijkt
alleen de sterren glippen ’s avonds
in de witte bloesem van de kersenbomen
in de roze bloesem van appelbomen
En een ree die even stil blijft staan in het veld
spietst in de lege ruimte
zijn witte driehoek van het niets
*
Dagen die in splinters uiteenvallen
hun val is onstuitbaar
scherven, details, flarden van woorden
hun randen en rondingen
ijdelheid, ijdeltuitigheid
de kunst om uit wit alle kleuren te peuren
met een zwarte lijn onderstreept
van de geboorte tot de dood
zich steeds verdiepende leegte
en onze uit scheuren bestaande lichamen
waaruit het van alle kanten lekt
*
Maar vanmorgen is hij pas echt gestorven
ik stond met papa en tante Anny
in de kamer van zijn woning in Strakonice
ze verdeelden het servies en de donzen dekens
onder de broers en zusters
in de kamer was alleen de witte buffetkast over
papa stapte naar het raam en zei:
‘Kijk, hoe verwilderd opa’s eiken zijn.’
Daarna bleef ik alleen in de kamer achter.
Een eik duwde met zijn voorhoofd tegen het raam
en sloeg met een tak het glas aan diggelen
*
P. vertrok ’s zaterdags naar een heksenfeest, ik naar de USA
ik wandel door onbekende straten
in een restaurant hadden ze op elke tafel
de hoed van een vliegenzwam gezet
mij werd gezegd dat deze speciaal bereid was
zodat je hem op kon eten
ik at de helft van de hoed en begon te gillen
Amerikanen renden toe, een ambulance loeide
Toen verscheen daar mijn vader uit het niets
Geboren in 1977 te Přibram. Voor verdere informatie over haar werk verwijs ik naar TSL 83/winter 2019. Hier heb ik een kleine keuze gemaakt uit de bundel veice/ eggs, een tweetalige uitgave uit 2017. De bladzijden zijn in lichtgele kleur genummerd en voorzien van een eirond gat. Het Tsjechische origineel staat steeds op de rechterpagina, de Engelse vertaling op de volgende links. Verscheidene tekstjes zijn ook op jazzy muziek gezet.
Vertaling Kees Mercks