Zjenja (Jevgenia) Dekina werd in 1984 geboren in de omgeving van de Siberische stad Kemerovo. Na haar studie taal- en letterkunde aan de Universiteit van Tomsk bekwaamde zij zich in het schrijven van scenario’s, onder meer aan het Filminstituut in Moskou. Hoewel zij ook een roman publiceerde, heeft zij tot nog toe voornamelijk veel kort proza geschreven. Daarnaast is zij een van de drijvende krachten achter het internettijdschrift LiTERRAtura, dat geheel aan de hedendaagse Russische literatuur gewijd is. Haar verhaal ‘De toren’ verscheen in december 2019 in het tijdschrift ‘Oktober’ (Oktjabr).
Als kind geloofde Misja niet dat zijn grootvader zichzelf van het
leven had kunnen beroven. Hij was vast gewoon vergeten dat hij
al een pilletje had ingenomen en had er daarom nog eentje geslikt.
En nog een. Maar zijn grootmoeder zei dat het onmogelijk was dat
iemand dat zoveel keer op rij vergat en rekende het zichzelf aan
dat het was gebeurd. Ze was ook wel heel vaak boos geworden
op opa. Maar desondanks geloofde Misja het niet. Hoe kon hij
ook geloven dat zijn eigen grootvader, de heldhaftige alpineskiër
die tweevoudig kampioen op de sovjetkampioenschappen voor de
jeugd was geworden, wilde sterven? Na zijn beroerte kon hij nauwelijks
nog opstaan en sloeg hij zichzelf de hele dag op zijn verlamde
been. Skiën kon hij niet meer, maar daar ga je niet dood aan.
’s Winters nam grootvader kleine Misja mee naar de toren. Ze
hadden het lang voorbereid: grootvader, gekleed in zijn bruine
sweater met dikke kraag, nam de ski’s van het balkon en riep:
“Misja, neem de spoel mee!”
Misja bracht het lage stoeltje voor hem mee. In die tijd had
iedereen zulke stoeltjes – het was een geschilderde, houten spoel
waar een draad op gerold had gezeten. Grootvader zette de ski’s
in de was, verstelde de bindingen en ging soepel naar beneden.
Het lukte Misja niet om hem bij te houden maar hij was gelukkig
niet bang om te verdwalen: ieder skispoor leidde naar de toren,
die je al van kilometers ver kon zien. Hij genoot van het stille,
door de zon verlichte bos, van grootvader die tevreden was en vooral van het feit dat iedereen thuis
zijn dagelijks leven leefde: de mensen
sliepen, dronken thee en keken televisie,
terwijl grootvader en hij hier waren.
Grootvader maakte af en toe een
sprong en Misja probeerde een kleine
schans. Hij droomde dat grootvader en
hij op een dag samen omhoog zouden
gaan. Maar samen op de latten springen
was niet gelukt: grootvader stierf
en in de jaren negentig werd de toren
grotendeels neergehaald en naar het
schroot gebracht.
In zijn eerste studiejaar liet Misja
het platform en de trap, allebei intact,
zien aan zijn klasgenoot Borka, die de
bijnaam ‘de Pest’ droeg. De Pest was
een alpinist die bij een studentenvereniging
was aangesloten en die wel een
plannetje had om hier geld mee te verdienen. Hij spande een kabel
tussen de toren en een elektriciteitsmast zodat mensen tegen
betaling van de toren af konden via de kabelbaan. Misja mocht
natuurlijk gratis. De Pest trok hem een tuigje aan, klikte hem vast
aan de kabel en gaf hem een zetje. Daar ging Misja. Beneden werd
hij opgevangen door Semjon. Semjon had hoogtevrees en had zelf
nooit een ritje van de kabelbaan gemaakt, maar was altijd bereid
om de financiële ondernemingen van een vriend te ondersteunen.
Het ritje met de kabelbaan was leuk en eng tegelijk. Misja
slaakte een grappig gilletje waar de Pest hem nog lang mee bleef
plagen. Toen de bezoekersstroom opdroogde, bedacht de Pest
om van de toren af te springen. Hij verlengde de kabel en dwong
Misja om een stap te zetten. Het was een stap in de afgrond. Het
volgende moment werd hij met een ruk door het veiligheidstouw
opgevangen. Die stap en dat ogenblik waarin hij leek te vliegen:
het was alsof hij echt zou sterven. Misja had zichzelf overwonnen
en doorbrak wat hem door de natuur was ingegeven – het overlevingsinstinct.
Hij begon veel na te denken over zijn grootvader en
dacht nu dat zijn grootmoeder weleens gelijk kon hebben gehad.
Wat was zelfmoord nog voor iemand die zich elk weekend over de
afgrond wierp om de diepte in te vliegen?
De jongens groeiden snel op en gingen op kamers wonen.
De Pest hing altijd ergens anders uit, maar Semjon organiseerde
gezellige zuippartijen, waarvoor hij plaatselijke studenten uitnodigde.
Lokale studenten mochten het appartement niet in, maar
zij hadden niet minder zin om te feesten dan de rest. Op een van
deze zuipavonden had Misja voor het eerst seks. Hij had erover
gedroomd alsof een groot mysterie voor hem ontrafeld zou worden
en er een transformatie zou plaatsvinden, maar in werkelijkheid
was zijn eerste keer een lachwekkende neukpartij onder de oude
schapenlerenjas van de huisbaas. Hij bleef bij hem op een luchtbed
slapen en het meisje was zelf gekomen, opzettelijk. Ze draaide de hele avond om de Pest heen, maar die was druk bezig om te vertellen
over zijn droom om de Mount Everest te beklimmen en merkte
haar niet op, wat haar wanhopig maakte. Het meisje schoof heen
en weer en vleide zich tegen Misja aan, maar hij werd onzeker en
het zweet brak hem uit van de spanning. Af en toe streelde hij haar
been of haar zij maar hij was zo lafhartig dat het meisje het niet
langer kon afwachten en hem zelf maar kuste. En de rest deed ze
ook zelf. In de ochtend vertrok ze en daarna had Misja haar nooit
meer gezien. Later kwamen er anderen – op dezelfde plaats en volgens
dezelfde patronen – maar Misja voerde hen dronken en was
daardoor veel dapperder. Zes maanden later was alles voorbij. De
Pest ging naar de Everest, Semjon keerde terug naar het studentenhuis
en Misja kreeg een baantje waarbij hij de bibliotheek moest
bewaken. Hij verving daar een klasgenoot die was blijven zitten.
En toen kwam Dina in zijn leven.
Dina verstopte zich in de bibliotheek voor haar kwaadaardige
grootmoeder – haar moeder woonde in een andere stad. Misja
merkte haar gelijk op. En zij hem. Een tijdje hield ze haar schouder
op zo’n manier dat de voor haar te grote, grijze blouse, die overduidelijk
van haar grootmoeder was, een beetje van haar schouder
afhing, zodat haar blote schouder en bh-bandje verleidelijk zichtbaar
waren. Het werkte niet. Met een snelle beweging trok ze aan
haar mouw en nam ze een nonchalante houding aan. Ze wierp hem
een blik toe – keek hij? En toen begreep ze dat hij haar de hele
tijd al in de gaten had gehad en haar handelingen van het begin af
aan had gevolgd. Ze trok haar blouse weer goed en bloosde. Misja
voelde zich zo volwassen en op zijn gemak in haar bijzijn dat hij
degene was die het gesprek aanknoopte. Ze vond hem meteen leuk
– ze beklaagde zich over haar grootmoeder, vertelde over haar
stomme, onvolwassen klasgenoten en over hoe ze architect zou
gaan worden. Ze kwamen te snel nader tot elkaar en Misja wist
niet hoe hij het nog kon stoppen. Ze bleek pas zestien te zijn – dat
had hij op haar bibliotheekpas gelezen.
Hij maakte een toespeling door over Lolita te praten, maar ze
begreep niet waar hij heen wilde, raakte geïrriteerd en antwoordde
dat ze een hekel had aan Jevgeni Onegin, omdat hij een lafaard
was. In haar ogen wilde hij geen lafaard zijn. Hij verloor haar leeftijd
een beetje uit het oog en raakte eraan gewend. Hij wachtte
steeds op de avond en verheugde zich om haar weer te zien. Semjon
zag alleen maar voordelen – geen soa’s, geen gedoe met exen
of grote verzoeken, maar Misja zei boos tegen hem dat hij toch
niet een of andere pedofiel was.
In het flets verlichte depot van de bibliotheek, waar ze er donkerder
en ouder uitzag, bekende Dina hem haar liefde. Hij dacht
dat het beter was geweest als dit buiten had plaatsgevonden, omdat
ze nu snikkend en naar adem happend weg zou rennen en onderweg
met deuren zou slaan en hij er sloffend als een oude man over
het versleten linoleum achteraan zou gaan om de deur op slot te
doen. Maar om de een of andere reden kuste hij haar. Eerst zoenden
ze alleen maar, later begonnen ze elkaar te strelen en uiteindelijk
bleven ze de hele nacht in de bibliotheek wanneer de ouders van haar vriendin Joelka thuis waren. Joelka haatte Misja en keurde
hun relatie af, maar ze wilde graag dwars zijn: ouders hebben
niet het recht om hun kroost zaken te verbieden en kwaadaardige
grootmoeders, die niet eens een normale telefoon voor hun kleinkinderen
kunnen kopen, al helemaal niet. Dina stond erop dat ze
seks zouden hebben, hem verzekerend dat dat was wat ze al heel
lang wilde en dat al haar vrienden het al hadden gedaan. Leeftijd
was maar een vooroordeel en ze zouden toch voor altijd samen
zijn. Misja probeerde er nog iets tegenin te brengen maar hij wilde
haar en dus liet hij zich ompraten.
Dina werd op een stomme manier betrapt, bij een medisch onderzoek.
Haar klasgenoten bleken onberoerd. De gynaecoloog was
niet van plan zich aan haar geheimhoudingsplicht als arts te houden,
en lichtte de klassenmentor in, die haar grootmoeder belde.
Grootmoeder verzon allerlei slechte invloeden en drugs om haar
moeder ervan te overtuigen om Dina weer in huis te nemen, ‘hier
zal het slecht met haar aflopen’.
Ze namen afscheid onder het fletse licht van een straatlantaarn
in het park. Het miezerde. Misja wilde naar haar grootmoeder toe
gaan om het hele verhaal op te biechten, om te zeggen dat hij bereid
was met haar te trouwen, maar Dina verzekerde hem dat haar
grootmoeder gestoord was en er hoogstpersoonlijk voor zou zorgen
dat hij de bak in zou draaien. En in dat geval zou het wachten
heel erg lang duren. En dus was het wachten tot de zomer, wanneer
hij haar zeker zou komen opzoeken of zij naar haar grootmoeder
zou gaan. En op een gegeven moment zou ze achttien worden en
dan zouden ze vrij zijn. Ze begon vreemd te schokken. Misja omhelsde
haar en had het gevoel dat hij haar voor altijd zou verliezen
als hij nu zou gaan.
Hij had een heldendaad nodig ter ere van haar, misschien de
gevangenis of een schandaal als boetedoening, zodat hun liefde
hoogstaand en heroïsch zou blijven. Want als je blijft zwijgen,
verandert dat alles in een dronken neukpartij onder een oude
schapenlerenjas. Maar naar de gevangenis gaan was beangstigend.
Dina huilde en Misja liet zich weer ompraten. Hij besloot
haar op te zoeken met het geld van zijn volgende toelage. Maar
zijn toelage liet op zich wachten en toen begon zijn tentamenperiode
alweer, die hij nauwelijks haalde omdat hij eindeloos aan
de telefoon hing met Dina, waardoor hij geen tijd meer had om
te studeren.
Bij haar moeder had ze het beter. Haar moeder doste haar uit,
zorgde voor het eten en liet haar uitgaan. Dina bloeide op, maakte
haar ogen op en sprak flirterig en geaffecteerd. Hun telefoongesprekken
werden steeds zeldzamer. Misja raakte in paniek en
voelde dat ze van hem verwijderd raakte, wat hem alleen maar
meer opwond. In het studentenhuis verscheen een nieuw interessant
meisje, van wie Misja afstand probeerde te houden – hij koesterde
zijn liefde met Dina. Dit lijden beviel hem in zekere zin wel
en hij dacht serieus na over hun huwelijk. Voor haar aankomst
had hij een smalle ring met een steentje gekocht en hij was van
plan haar die aan te bieden. Op een aangename manier trilde hij van ongeduld, maar toen hij haar nerveus en vermagerd zag staan
en de momentane verwarring in haar ogen las, kwam Misja er tot
zijn verbazing achter dat het gevoel er niet meer was. De vlam was
gedoofd. Hij werd zichzelf weer de baas en uitte zijn hartstocht
en liefde omdat hij dat zo gewend was, maar Dina sloot zich af en
praatte over triviale zaken als het weer en de reis. Ze gingen naar
de bibliotheek en deden het op de brede tafel in de leeszaal. Beter
werd het niet. De ring gaf hij haar uiteindelijk nooit. Daarna ging
het nog even door – ze schreven elkaar nog een paar brieven en
hadden ongemakkelijke telefoongesprekken, maar ze leken beiden
een soort opluchting te voelen als de verbinding werd verbroken
en ze elkaar niet meer konden spreken.
Het interessante meisje uit het studentenhuis bleek ook gezellig
te zijn – lachend brachten ze uren samen door in de rookruimte.
In zijn vijfde jaar, toen het interessante meisje hem aan de kant
had gezet en hij naar een zuippartij was vertrokken, kwam hij op
Semjons verjaardagsfeest Joelka tegen, de vriendin van Dina. Hij
ging met een glimlach zitten en wilde met haar lachen over hoezeer
zij hem haatte, maar de vriendin vroeg hem ergens anders te
gaan zitten. De gasten hoorden het en Misja moest uitleggen wat
hij haar had misdaan. Iedereen werd stil.
‘Hé Joel, waar ben je mee bezig? Hij is een goeie gast,’ zei een
rondborstige blondine terwijl ze opsprong. Misja noemde haar in
zijn hoofd een schoothondje en hij wilde vanavond zijn aandacht
op haar richten.
‘Een goeie gast?’ Joelka sprong op van verontwaardiging. ‘Hij
heeft met een vijftienjarig meisje geneukt! Mijn beste vriendin!
Het was een enorm schandaal bij ons op school, ze werd door iedereen
vernederd, iedereen! Maar zij zei er niets van en beschermde
daarmee dit monster!’
Iedereen was met stomheid geslagen en staarde naar Misja. Hij
was zo in de war dat hij iets moest zeggen: ‘Ze was eigenlijk zestien.’
De blondine slaakte een zucht, iemand lachte, en toen pas besefte
Misja hoe zielig dit klonk.
‘Ze wilde het zelf,’ probeerde hij de situatie recht te zetten,
maar daarmee maakte hij het alleen maar erger.
‘Gaat dit over Dina? Zij is toch dood, of n
iet soms?’ vroeg een
meisje met een blikje bier in haar hand.
‘Zij is naar haar moeder in Kirov gestuurd! Haar moeder vernederde
haar en zo kwam zij hierheen en dacht dat ze voorgoed
bij hem zou blijven, maar hij... Hij neukte haar op een tafel. In de
bibliotheek.’
‘Je kan me wat, je hebt het gewoon uit je duim gezogen!’, grijnsde
Toljan, maar toen hij naar Misja keek, zweeg hij plotseling.
‘Het is echt waar!’ mengde het meisje met het bier zich in het
gesprek. ‘Ze werkte in de prostitutie in Kirov, raakte aan de drugs
en stierf. Ze is er niet meer.’
Iedereen keek weer naar Misja.
‘Jij schoft,’ riep Toljan met verbazing in zijn stem, maar Misja
reageerde er niet eens op. Hij schoot gewoon weg uit de kamer.
Hij wist dat hij had moeten antwoorden en de zaak recht had
moeten zetten, maar het ontbrak hem aan de kracht om dat te doen.
Dina was dood. Hij was er zeker van geweest dat ze samen was
met een of andere aantrekkelijke man met een rode BMW, ze viel
altijd op zulke mannen, en dat ze samen met hem door Kirov reed.
Maar ze was er niet meer. Gewoon niet. Haar sleutelbeenderen
bestonden niet meer, haar handjes, de grillige contouren van haar
bovenlip. Het bleek dat hij haar had vermoord, dat het door hem
bergafwaarts met haar was gegaan en ze was gestorven... Hoe kon
hij dit hebben laten gebeuren? Waarom had hij dit niet zien aankomen?
Hoewel Semjon ervan overtuigd was dat voorbodes niet
bestonden: iedereen leeft in zijn eigen conservenblikje en beziet
de wereld vanuit een heel klein gaatje in het omhulsel. En als er
dan iets naars gebeurt en het blikje wordt opgeschud, dan voelt
een mens zich zo onbeduidend dat hij zichzelf aanpraat dat hij het
had kunnen voorzien, want hij vermoedde het zelf al. Maar daarin
was hij tekort geschoten. Zwakte. En toch was hij sterk, natuurlijk.
Maar, hoewel dit alleen al ondraaglijk voor hem was, wisten ook
anderen ervan. En plotseling zag hij zichzelf in al zijn naakte eenvoud,
in al zijn dierlijkheid en afstotelijkheid. De verschrikking
van de schaamte van het bestaan, om zichzelf te zijn en schaamte
voor de vreemde, irrationele wens om te leven. Het was alsof een
leegte bij hem naar binnen keek en alsof dat wat daar te zien was
niet Misja was, maar slechts zielige, schaamtevolle brokjes slijm,
die zich bevend van angst tegen elkaar aan drukten terwijl ze uit
alle macht smeekten om hen te sparen. Het was meer vernederend
dan wat dan ook. Sterven was juister. Er viel niets meer te redden.
Er was niets om verder voor te leven. Alles wat jou jou maakt,
zijn een paar wanstaltige klompjes slijm, een bacteriële massa, een
schimmel die groeit op iets wat niet van jou is. Mensen springen
niet uit het raam uit pijn, maar uit walging en verachting.
Behalve de vastberadenheid om er een einde aan te maken,
merkte hij niets meer. Hij had een zwakke hoop dat het niet zou
lukken, dat hij op de een of andere manier zou worden gestopt.
Dat Semjon achter hem aan zou komen rennen en hem tegen zou
houden, maar de toren kwam met elke stap dichterbij en er gebeurde
niets. Toen hij langs de glibberige roestige stangen naar boven
klom, hoopte hij dat hij weg zou glijden, zijn been zou breken en
dat dat zijn straf en boetedoening zou zijn. Maar hij voelde dat het
een leugen was en dat hij niet weg zou glijden.
Plotseling begon Misja te bidden, voor het eerst in zijn leven.
Het bidden was vurig, oprecht en hardop. Hij smeekte God om
hem een teken te geven, een aanwijzing of het nodig was dat hij
op deze wereld zou blijven, of hij het nog waard was, of dat hij
eigenlijk al geen mens meer was, maar een klomp slijm en dat het
waardiger was om te sterven en de wereld niet te bezoedelen met
zijn bestaan. Maar er kwam maar geen teken.
Toen hij boven was aangekomen en tot vlakbij de rand was
gelopen, zag hij dat precies op de plek waar hij wilde springen een
paar jongeren zaten. Het waren drie meisjes en twee jongens. Ze
merkten hem niet op terwijl ze tussen de struiken aan het roken waren en maar niet weggingen. Hij had geen kracht meer om op
zijn benen te staan en wilde neervallen, zich oprollen tot een bolletje
en jammeren. Of springen om alles te stoppen, maar hij had
al te veel kwaad in de wereld gebracht om op een paar tieners te
vallen en nóg iemand van het leven te beroven.
Daar stond hij jammerend met zijn mond wijd opengesperd
en hij bleef bidden. Hij begreep dat hij gered was: hij zou niet
springen. Huilend kwam hij tot bedaring. Hij berustte in zijn lot
en wilde leven, zelfs op deze manier leven. Nu merkten de jongeren
hem wél op en ze hadden door waarom hij daar stond. Twee
meisjes renden met een gilletje aan de kant, bang dat hij op hen
zou springen. In die gilletjes klonken enkele noten van jolijt door.
Het andere meisje overlegde met de jongens en besloot eerst naar
boven te klimmen, maar veranderde toen snel van gedachte. Toen
Misja aan zijn afdaling begon, gingen de jongeren weg.
Later bleek dat het geen drugsverslaving was geweest, maar de
erfelijke ziekte van Huntington, die ongeneselijk is. Dina en haar
moeder waren ervan op de hoogte geweest. De hele tijd was haar
moeder in tranen en jammerde ze over Dina’s lot, wat de reden was
dat ze naar haar grootmoeder verhuisde, die geen weet had van dit
alles. Toen de tekenen van haar steeds gebrekkigere coördinatie
duidelijk zichtbaar werden, kon Dina het niet meer aan en pleegde
zelfmoord.
Het veranderde hem enorm. Hij geloofde dat de jongeren een
teken waren geweest, een soort vergiffenis, en het bewijs dat hij
hier nog steeds nodig was. Hij werkte lange dagen en deed veel
aan liefdadigheid – hij zorgde voor verschillende katjes, werkte
in bejaardentehuizen en voedde de daklozen. Hij nam zijn moeder
in huis, had lange tijd geen afspraakjes, dronk niet en stopte
met roken. Na zijn derde loonsverhoging opende hij zijn eigen
bedrijf en ging aan het werk. Hij was van plan om zijn hypotheek
af te betalen en met een van de vrouwelijke vrijwilligers te trouwen.
Toen overleed zijn moeder. Hij kreeg daarop het vreemde gevoel
dat hij aan niemand meer iets verschuldigd was. Het was alsof
de hele wereld van zijn moeder had afgehangen. Alsof alle wetten,
zowel de morele als de algemene, moesten worden nageleefd uit
een soort schaamte tegenover zijn moeder. En toen wilde hij sterven,
omdat hij vreesde dat zijn moeder erachter zou komen wat er
met Dina was gebeurd.
Nu zijn moeder er niet meer was, had het ook geen zin meer
om goed te zijn. Hoe hij hieruit moest komen, was onduidelijk. Het
was op z’n minst mogelijk om de waarheid te achterhalen. Hij had
Dina’s moeder op kunnen zoeken in Kirov en hij had haar brieven
kunnen schrijven, en met diegenen kunnen praten die Dina ook lief
hadden gehad. Hij had zich kunnen verheugen dat zij mensen over
hem had verteld. En alleen over de goede dingen. ‘Het is waar dat
hij een beetje een slappe zak is, maar hij is geen slecht persoon.’
Maar wat restte er nu nog? Alleen nog de pijn die je slechts kunt
accepteren. Misja hield op met slapen. Hij dacht aan zijn moeder
en miste haar. Ze was er niet. Gewoon niet. Nergens.
Toen de situatie ondragelijk werd, herinnerde Misja zich de toren.
Dit keer wilde hij niet zomaar sterven, maar was het gewoon
uit vermoeidheid. Hij had genoeg van de pijn. Een wonder had hij
nodig, een nieuw teken.
Terwijl hij naar boven klom, leek het alsof hij al niet meer
bestond, alsof de lucht die uit zijn longen naar buiten kwam, net
zo ijzig was als voor hij hem had ingeademd. Hij probeerde zich
de knoop te herinneren die het kasjmier van zijn blauwe jas naar
buiten had getrokken, het vuil op zijn handpalmen, de lichtstraal
die plotseling door de wolken heen brak en een stuk van het opkringelende
oppervlak van een bos verlichtte, het ongelijkmatige
ovaal van een meer. Het was mooi om je voor te bereiden op de
dood: om zo in de wind, met een open jas, naar de ondergaande
zon te kijken en te voelen hoe de roestige toren onder je, haast onmerkbaar,
lichtjes schommelde. De bladeren waren nog niet van
de bomen gevallen, waardoor het leek alsof de wereld op z’n kop
stond. Normaal was de hemel lichter van kleur, maar nu kwamen
de weelderige goudgele toppen veel helderder uit dan de grijze
wolken die erboven hingen.
Terwijl hij naar de rand liep, keek hij naar beneden. Zijn lichaam
was zich bewust van de dreiging: de huid op zijn slapen
was gevoelloos, zijn oren waren naar achteren gedraaid zoals bij
een kat en hij had een scherpe, zure smaak in zijn mond. Hij opende
zijn handen. Zijn hersenen begonnen toespelingen te maken op
gedachten die voor zijn redding zouden kunnen zorgen, probeerden
hem af te leiden van die ene, angstaanjagende gedachte. Ze
vreesden dat het lichaam uiteen zou spatten door de klap, dat de
ingewanden naar buiten zouden stromen en dat het weerzinwekkend
zou worden. Zo bleef hij staan.
Van deze dierlijke angst, die als een elektrisch geladen naald in
je achterhoofd prikt, was er voldoende om in leven te blijven. Om
te werken, te trouwen, kinderen te krijgen. Als je daar op de rand
staat en je voelt dat je op dat moment uit het leven kan stappen en
dat alles dan in één keer stopt. Om die leegte te ervaren. En alles
vult zich met betekenis en problemen vinden oplossingen. En wat
maakt het ook uit als die niet gevonden worden, het zijn maar
pietluttigheden. Hij had wel ergere dingen meegemaakt.
Zijn vrouw zei dat hij knettergek was en dat hij niet met de
dood mocht spelen en dat God je zulke dingen niet vergeeft. Misja
wist dat God hem zou vergeven: Hij had hem al eens gered op een
moeilijk moment en elke keer dat hij op de toren stond, voelde hij
Zijn nabijheid. Niet vanwege de hoogte maar door de jongeren.
Het voelde altijd onwennig om naar beneden te gaan. Je voelt je
helemaal zwaar, uitgeput en traag, als na een hevige ziekte, maar
vervolgens wordt het aangenamer, je loopt alweer te fluiten.
Hoe vaak zou hij hier nog heen komen?
Vertaling Shifra Hoed