Goverdien Hauth-Grubben



Joanna Bator




Joanna Bator (Wałbrzych, 1968) is een Poolse schrijfster en publiciste, gespecialiseerd in culturele antropologie en genderstudies. Naast wetenschappelijke publicaties heeft ze ook een aantal romans geschreven. In 2013 won ze de belangrijkste literaire onderscheiding van Polen, de Nike-literatuurprijs, voor haar roman Ciemno, prawie noc (‘Donker, bijna nacht’).


Haar eerste roman Piaskowa Góra (‘Zandberg’) – waaruit hieronder twee fragmenten – verscheen in 2009. Alle mogelijke facetten van het Polen van vlak voor de Tweede Wereldoorlog tot begin jaren tachtig komen daarin aan bod: de historische verwikkelingen, het leven onder het communisme, maar ook de veerkracht, de humor en de levenslust van getraumatiseerde mensen. Zowel de Duitse als de Franse vertaling waren een groot succes, en voor 2022 staat de Italiaanse vertaling gepland. Omdat er nog geen Nederlandse vertaling van is, wil ik deze roman hier graag voorstellen.

Zandberg gaat over drie generaties vrouwen: Halina en Zofia (de grootmoeders), Jadzia (de moeder) en Dominika (de dochter) in Wałbrzych, een mijnwerkersstadje in West-Polen. Jadzia is opgegroeid zonder vader – een oorlogsheld naar wat haar moeder Zofia haar heeft verteld, hoewel hij op de laatste dag van de oorlog gewoon dronken in de rivier is gevallen.

Na zeven maanden wordt Jadzia geboren en heeft het dorp iets om over te praten: is ze misschien het kind van de Jood die op Zofia’s zolder verborgen zat?

Als jonge vrouw wordt Jadzia naar Wałbrzych gestuurd om daar bij een rijke neef te gaan wonen. Ze komt Stefan tegen, die haar opvangt als ze op het station van de glibberige trap dreigt te vallen. Net als de helden uit de liefdesromannetjes die Jadzia in haar vrije tijd verslindt, blokkeert hij de doorgang met zijn eigen lichaam. Haar lot is bezegeld. Al snel is er een kind op komst en moet er getrouwd worden. Maar Dominika, hun dochter, lijkt helemaal niet op hen – ze heeft scherpe gelaatstrekken, donker haar en donkere ogen – en wordt dan ook vaak door haar leeftijdsgenoten gepest.

Halina, Dominika’s oma van vaderskant, komt oorspronkelijk uit een dorpje in de oostelijke Poolse gebieden die na de Tweede Wereldoorlog door de Sovjets geannexeerd zijn. De plaatselijke Poolse bevolking werd vandaar naar het westen verdreven en vestigde zich in gebieden waar tot het einde van de oorlog nog Duitsers hadden gewoond. Wałbrzych (eerder Waldenburg) – de schrijfster zelf is daar in 1968 geboren – was zo’n plaats waar de sfeer bepaald werd door de twijfels en angsten van de ontwortelde, nieuwe bewoners. Al het Duitse wat ze aantroffen was in hun ogen maar vreemd, nutteloos en lelijk, en kon het verlies van huis en erf, van familie en vrienden niet goedmaken. Het latere verlangen naar de glamour van het Westen krijgt daardoor een bittere bijsmaak.

laat in haar roman verschillende lijnen van de Poolse geschiedenis en van een eertijds multi-etnische samenleving in Wałbrzych bijeenkomen.

Het reusachtige woonblok in de wijk Piaskowa Góra belooft alle wensen te vervullen die iemand als Stefan Chmura, die het begin jaren zeventig tot mijnwerker heeft geschopt, maar kan hebben – verrukt draagt hij zijn vrouw Jadzia dan ook over de drempel van hun nieuwe woning, al is die maar veertig vierkante meter groot. Hij is zo aangedaan door dit geschenk dat hij de kameraad partijsecretaris Gierek – ook een kompel! – eeuwige trouw zweert. Blindelings houdt hij zich aan die belofte, en hij werkt zich uit de naad tot hij merkt dat zijn baas hem uitlacht in plaats van hem te bevorderen. Vanaf dat moment geeft Stefan zich steeds meer over aan de drank en brengt hij zijn vrije tijd voor de tv door. Mannen komen er in deze roman trouwens toch bekaaid vanaf: of het zijn niet al te snuggere praatjesmakers, die hun gezondheid ruïneren bij onnozele zuiprituelen, of ze zijn er gewoon niet.

En hier nemen de vrouwen het over. Zij zijn ongedurig en nieuwsgierig en ze vertellen familieverhalen, hoe pijnlijk ook. De vrouwen moeten in de rij staan, het opnemen tegen het overal aanwezige kolenvuil en de zoveelste abortus ondergaan. Toch zijn ze vastbesloten en koppig en houden ze de moed erin.

Dat ondertussen ook nog het communisme afbrokkelt, interesseert vooral Jadzia’s slungelachtige dochter Dominika.

‘Zigeunerjong’ smiespelen de buren, en de blonde mollige Jadzia is diep gekwetst omdat haar dochter niet van ruches en vet eten houdt en ook niet van een echtgenoot uit West-Duitsland droomt. In plaats daarvan droomt ze ervan weg te vliegen, weg van haar moeder, weg van Piaskowa Góra. Waar ze uiteindelijk ook in zal slagen, maar wel op een heel onverwachte manier.




<   

TSL 87

   >