Een andere Poolse dichter, Adam Wiedemann,
zei ooit dat om een rechtgeaarde
Poolse dichter te kunnen zijn je ‘Adam’
zou moeten heten. Misschien dacht hij
daarbij aan zichzelf, maar waarschijnlijker
is dat hij Adam Mickiewicz in gedachten
had, de grote negentiende-eeuwse
dichter en schrijver van het epische
dichtwerk van de Poolse romantiek Pan
Tadeusz (‘Meneer Tadeusz’). Hoewel niet
uitgesloten is dat een andere naamgenoot
hem heeft geïnspireerd tot het doen van
deze nogal apodictische uitspraak. Essayist,
romancier en vertaler maar in de
eerste plaats dichter Adam Zagajewski
verhuisde vrijwel onmiddellijk na zijn geboorte
in Lwów, dat nu Lviv heet en in
Oekraïne ligt, met zijn ouders naar Gliwice
in Opper-Silezië, dat daarvoor Gleiwitz
heette en in Duitsland lag, waar hij zijn
jeugd doorbracht. In 1960 vertrok hij naar
Krakau om er psychologie en filosofie te
gaan studeren. Hij werd een van de belangrijkste
vertegenwoordigers van ‘De
Generatie van ’68’, ook wel Nowa Fala
(‘De Nieuwe Golf’) genoemd, een dichtersgroep
waartoe ook schrijvers als Ewa
Lipska, Stanisław Barańczak en Ryszard
Krynicki behoorden. Hij debuteerde in
1968, in het literaire tijdschrift Życie literackie
(‘Het literaire leven’). Zijn eerste
dichtbundel Komunikat (‘Communiqué’)
verscheen in 1972, zijn tweede, Sklepy
mięsny (‘Slagerijen’), een jaar later. In
1974 publiceerde hij samen met geloofsgenoot
en dichter Julian Kornhauser het
manifest Świat nie przedstawiony, waarin een solide beschrijving werd gepostuleerd
van de wereld die volgens de auteurs in
de toenmalige literatuur niet terug te vinden
was. Als zovelen van zijn schrijvende
tijdgenoten sloot Zagajewski zich halverwege
de jaren zeventig van de vorige
eeuw aan bij de democratische oppositie.
In 1982 emigreerde hij naar Parijs, waar
hij nauw samen ging samenwerken met de
aldaar uitgegeven emigrantentijdschriften
als het niet meer bestaande Kultura en het
inmiddels in Warschau residerende Zeszyty
Literackie (‘Literaire Cahiers’), waarvan
hij jarenlang de hoofdredacteur was.
Vanaf 1988 reisde hij regelmatig naar de
Verenigde Staten, waar hij als gasthoogleraar
colleges creative writing gaf aan de
universiteit van Houston. De thema’s van
zijn aanvankelijk sociaal-politiek geëngageerde
poëzie kregen in de loop der jaren
steeds meer een filosofisch en existentieel
karakter. In die zin blijken zijn gedichten
duidelijk schatplichtig aan de poëzie en
het gedachtegoed van zijn ‘meester’, landen gedurende zijn laatste levensjaren stadgenoot
(Zagajewski keerde in 2002 terug
naar Krakau) Czesław Miłosz. Adam Zagajewski
was een vurig bestrijder van de
‘vervlakking van de hoge stijl’, niet alleen
binnen de literatuur. Hij gold als een van
de belangrijkste Poolse dichters en essayisten
van zijn tijd. In het essay Pisać
po polsku (‘In het Pools schrijven’) uit de
essaybundel Obrona żarliwości (‘De verdediging
van de hartstocht’, 2002) beantwoordde
de dichter de vraag waarom hij
niet in het Frans of het Engels schreef:
Op de dag nadat bekend was geworden dat Olga Tokarczuk de Nobelprijs 2018 voor de literatuur had gekregen zag ik naast de kassa in de boekhandel van Tokarczuks Krakause uitgever een stapeltje liggen met de laatste dichtbundel van Adam Zagajewski Prawdziwe życie (‘Het ware leven’, 2019). Kennelijk had ook de verkoopster als zo vele anderen en zoals bij eerdere edities van de bekendmaking van de Nobelprijs erop gerekend dat Adam Zagajewski als derde Poolse dichter die prijs zou krijgen…
Tinnen schalen zwanger en zwaar van metaal.
Dikke ramen opbollend van licht.
De tastbaarheid van loden wolken.
Gewaden als dekens. Waterige oesters.
De dingen zijn onsterfelijk maar dienen ons niet.
Houten klompen lopen uit zichzelf.
De vloertegels vervelen zich nooit,
soms spelen ze schaak met de maan.
Een lelijk meisje bestudeert een brief
geschreven met onzichtbare inkt.
Gaat het om liefde of om rijkdom?
De tafelkleden geuren naar stijfsel en zedelijkheid.
Oppervlak en diepte zijn niet met elkaar verbonden.
Mysterie? Nee, geen mysterie, er is alleen het hemelblauw,
rusteloos en gastvrij als de schreeuw van een meeuw.
Een vrouw schilt zorgvuldig een rode appel.
Kinderen dromen van ouder zijn.
Iemand leest een boek (een boek wordt gelezen),
iemand slaapt en verandert in een warm voorwerp
dat ademt (als een accordeon).
Wonen was voor hen een vreugd. Zij woonden overal,
in een houten rugleuning
en in een stroompje melk smal als de Beringstraat.
Deuren stonden wijd open, de wind was welgezind,
bezems rustten uit na toegewijde arbeid.
Niets verhullende huizen. Schilderkunst van een land
dat geen geheime politie heeft gekend.
Alleen over het gelaat van de jonge Rembrandt
viel een vroegtijdige schaduw. Waarom?
Zeg ons, Hollandse meesters, wat er gebeurt
als de appel geschild is, als de zijde dooft,
als alle kleuren verkillen.
Zeg ons wat duisternis is.