Kees Mercks



Marvan is terug van weggeweest




Lukáš Marvan werd in 1962 geboren in Písek in Zuid-Bohemen. Hij voorzag zich in zijn levensonderhoud als laborant, progammeur, journalist en publicist. In 2002 werd hij boedhistisch monnik en verbleef een halfjaar in boeddhistische kloosters op Sri Lanka, waarnaar hij sindsdien enkele malen terugkeerde voor meditatie. Tegenwoordig woont hij in Ústí nad Labem en is er lid van de brandweer. Marvan publiceerde vanaf de jaren negentig gedichten in diverse literaire bladen, onder andere toonaangevende als Revolver, Literární noviny (Literaire krant), en verder in dichtbundels en anthologieën (ook buitenlandse).

Enkele titels. Poëzie: Levhart nebo leopard (Luipaard of leopard, 1993), Stíny a příběhy (Schaduwen en story’s, 1997), Noční cesta denní krajinou (Nachtelijke tocht door een dagelijks landschap, 2003), Deník Avatára (Dagboek van een Avatar, 2010), Cestovní básně (Reisgedichten, 2019); proza: Mních. Deník ctihodného Mantakusaly (Monnik. Dagboek van de eerwaarde Mantakusala, 2004), Záblesky svobody (Flitsen van vrijheid, 2014).

Zijn latere werk is geïnspireerd op zijn verblijf in het boeddhistische klooster op Sri Lanka. Kenmerkend hiervoor is zijn existentiële zelfreflectie, zijn spirituele strijd om zich van zichzelf te bevrijden, waarbij voortdurend twijfels en angsten naar boven komen, en zijn omgaan met zijn nieuwverworven waarden, met name na zijn terugkeer naar Tsjechië. Er is dan ook een leemte van negen jaar tussen zijn voorlaatste en laatste dichtbundel. Uit deze laatste bundel, ‘Reisgedichten’, zijn de hier volgende gedichten.





weer is daar die ruimte vol dromen


een zwarte kast
met vleugels die branden
weer zijn daar die dromen vol wegen
vol beschermde plekken
waar wij keer op keer heen trekken
mijn vrienden en ik
weer is daar die spanning
die trilling in de lucht
straks zal alles barsten
en sterven
zonder verklaring van
de heer van de nacht van de dag van de ruimte
en van die hele massa zulke en andere gekkies
die binnen en buiten rondscharrelen
weer is daar die ruimte vol dromen
in de vorm gesmeed van geluk en pijn op het topje van het hart
van woorden
die niets betekenen
en daarom zo waardevol zijn
voor ons aan gene zijde die we leven noemen

***

Door een landschap struinen
laag boven de topjes van bomen
eeuwigdurende vakantie in het stof van de maan
en Gods aangezicht aanschouwen
in slaap vallen zoals zij
in de ongeschonden sneeuw van het laatste dorp

***

Ze glimlachen…
vannacht droomde ik weer
dat ik vanuit een toverbos
de hoeve van verwanten binnenliep
ik wandel over een leeg dorpsplein
voel de blik van nieuwsgierige ogen
ik zou een kind moeten zijn
een klein jochie
want dit hier is van hem geworden
de gloed van de poort van de hoeve verbindt zich
met de gloed van het hart
ik ben hier in de volwassen kracht van een mens
en verwacht dat zij achter de deur van de hoeve
mijn verwanten engelen broeders
in de lichamen van mensen
mijn flits zullen accepteren als die van hen
en ik zal kunnen blijven
het is nu

***

In de boshitte waar een lelietje-van-dalen
z’n best doet me te doden
Waar waad ik door als door de adem van de aarde
en waarom kan ik zo lang slapen
waar waad ik door als door de adem van de aarde
het lijken zwarte varens
en waarom kan ik zo lang slapen
als je toch nergens heen kunt
en dan die rode streep door de zon…

***

Oude rijp op het raam
misschien alleen maar stof
duizenden verhalen in het hoofd
geloven geloven geloven
op een dak op een weg bladeren van de huidige vorige en komende herfst
afwisseling van verhalen per minuut per flits
iedereen kent ze weet ze iedereen won
gekkies geloven
dat zij de verhalen zijn

***

Doe het licht niet aan
gisteren hebben we weer ruzie gehad
daarna bij het avondeten stroomden de tranen bij ons alle drie
zoals het nu buiten regent
ook al is het dak aan de overkant in volle gloed
we zijn er niet toe in staat
met vingers vlakken aan te raken van een geheugen dat vol is
je aan het voornemen houden de belofte aan Kristián
dat we het niet meer zouden
gisteren hebben we weer ruzie gehad
het waaide de hele avond ik voelde duidelijk de windvlagen
maar er gebeurde niets
vandaag vallen de bomen bij bosjes als in een stomme film
de scherpe lucht deelt de wolken van de plassen
met het hoofd gedompeld in de blauwe aarde
lopen we op en neer
cirkelen we
de modder stijgt ten hemel
als bevriezend kristal

***

Ik liep naar huis
een lange weg
die verdween tussen rijen vormende engelen
een lange weg
waarop boven dode tijgers
levende sliepen
waarlangs de zee viel
en viel
ik liep naar huis
en vroeg me waarom ik daar nooit zal aankomen
als het overal aanwezig is

***

Weer moesten we erop uit
de volgende dag
naar het nabije Orlík aan de Moldau
tenten meenemen
hengels
beloven dat daar de rivier flink stroomt
door een zonovergoten ochtendlandschap wanneer we allemaal
weten
dat we veilig zijn
levenden of doden
afhankelijk van welke kant je naar de wereld kijkt
verdorie
de volgende dag
als na welke kerst
die ons gevangen houdt in deze slecht verlichte woning
waaruit misschien
ooit misschien sterren omhoogvliegen
waarheen vissen komen lopen
telkens wanneer ik slaap
moesten we er weer op uit…
dat zijn mijn dromen
waarom kan ik nooit alleen gaan?

***

Het licht van hen die nooit terugkomen
sijpelt onder de deur door
en wel zo vaak dat
er ergens /zeg ik tot mezelf/ iets fout moet zitten
maar waar /antwoord ik mezelf/
wanneer iedereen alles goed gedaan heeft
of alleen ik?

***

Zeg het
weer een einde van een volgend jaar
ik begin over mijn eigen benen te struikelen
mijn mama vroeg vanmorgen mijn papa
of haar ouders nog leefden
sneeuw sneeuw sneeuw
zoals wanneer de ramen omhoogvliegen
mooie diamanten ramen
en onze levens zachtjes naar beneden vallen
lusteloos doven ze en gloeien weer aan
mama’s ouders zijn gestorven
boven hun lichamen zweven zachtjes wortels van planten
omhoog
al tientallen jaren
is er een ontmoeting aanstaande?
ik begin over mijn eigen benen te struikelen
en weet dat mij dat in mijn dromen niet overkomt
zolang ik het niet wil
en dit hier licht geeft
meer en meer
elke ochtend
als ik een moldavietje om mijn nek hang

***

Ik loop langs de tafel
van de deur naar de gang
op de gang is een trap
ik loop langs de tafel
ik kijk naar buiten
uit het raam val ik even
op de stoep liggen bladeren
ik trek mijn blik terug
gisteren lagen die er nog niet
ik loop langs de tafel
van de deur naar de gang
op de gang is de trap
naar beneden
ik stuur een blik
en trek hem terug
morgen zal er sneeuw liggen
ik loop langs de tafel
beneden ligt morgen
ik trek mijn blik terug
ik ben gisteren
ik loop langs de tafel
van de deur naar de gang
op de trap naar beneden zal vandaag zijn

***

Ze zijn als de golven van een te luid aangezette radio
die vlagen
tot in het merg en de maag
klappen en kussen
buiten wordt bloemkool gekookt mist klanken keuken merkbaar
alleen ik merk de stem op
de anderen horen alleen die vrouw daar
een walnoot is een totaal hopeloos ding
dat we elkaar ontmoet hebben is een wonder
maar wat je de hele tijd gedaan hebt
waar je was lieve vriend(in)
onze ontmoeting lijkt zinloos
buiten is het niet koud
dat is fijn
maar ik ga niet op dieren jagen of met een stenen bijl oorlog voeren met een vijandelijke stam
hoewel je het meedraagt als aangedaan onrecht
snap ik niet veel van wat je sindsdien gedaan hebt
sinds we als magiërs het hoofd afhakten op een astraal lichaam
en daarvoor hebben geboet



Vertaling Kees Mercks






<   

TSL 85

   >