Aleksander Vladimirovitsj Moltjsanov (Sjamka, district Vologda, 1974) studeerde in Vologda en ook aan de Amerikaanse universiteit UCLA, was hoofdredacteur van verschillende tijdschriften, en is bekend geworden als schrijver van toneelstukken (waaronder het in verschillende landen opgevoerde ‘De moordenaar’). Hij heeft meegewerkt aan allerlei televisieseries, is lid van de Schrijversbond en auteur van een veertiental boeken. Hij woont in Moskou. Zijn verhaal ‘Derevo’ (‘De boom’) is gepubliceerd in Novy mir, 2020, 3
Vroeger gebeurde dit met elk duizendste kind, daarna met elk honderdste, nu met elk tiende.
Ze zeggen dat we nog een jaar hebben. Het laatste jaar dat hij
nog op een mens lijkt. Dan halen ze hem bij ons weg en planten ze
hem in het bos. In Europa en Amerika hebben ze daar speciale parken voor in de buitenwijken, en in de Scandinavische landen een
plek midden in de stad. Daar weten de B-ouders waar hun kinderen groeien. Ze kunnen naar het park gaan en hun boom bekijken.
Ze kunnen met hen praten. Hen aanraken.
Wij kunnen dat niet.
Ze noemen dat welwillendheid. Ze verbergen onze kinderen.
Ze willen niet dat iemand ons ziet huilen in een park midden in de
stad. Ze willen niet dat we contact hebben met andere B-ouders.
En ze willen vooral niet dat we een community vormen.
Zolang er geen community is, zolang we nog van elkaar gescheiden zijn kunnen ze doen alsof we niet bestaan. Daarom verbergen ze onze kinderen in een verafgelegen bos. Het is nog min
of meer een zegen dat heel Rusland een verafgelegen bos is. De meest geschikte plaats in de wereld om iets vreemd en beangstigends te verbergen.
Maar ik heb een idee. Een plan eigenlijk. Dan blijft bij me.
Niemand gaat hem bij me weghalen. Ja, ik heb een plan.
Weet u, ik heb bedacht… waar bevinden zich de kinderen
voordat ze bij ons komen? Ik stel me graag voor dat ze op een
wolk zitten en naar beneden kijken. Ze kijken van boven naar ons.
Ze kiezen. En wij moeten, of in ieder geval we moeten lijken goed
te zijn, voordat ze een besluit nemen. Als we slechte mensen zijn
kiezen ze iemand anders. Goede kinderen vallen toe aan goede ouders. En slechte ouders krijgen de kinderen die geen goede ouders
in de wacht hebben kunnen slepen.
Nu denk ik de hele tijd: wat hebben we toch gedaan? Waarvoor
hebben ze ons gestraft?
Ik geloof dat we altijd goede mensen zijn geweest. Niet de allerslechtste in elk geval, laten we het daar op houden.
Ik houd van Anna, zij houdt van mij, maar mijn geweten is toch
niet helemaal zuiver.
Ik ben zes jaar ouder dan Anna en was getrouwd voordat ik
haar ontmoette.
Mijn eerste vrouw… het was een studentenhuwelijk. We begrepen elkaar niet echt en begrepen ook niet hoe dat in zijn werk
gaat. We wilden gewoon de hele tijd neuken.
We begrepen dus niet hoe dat in zijn werk gaat. Hoe twee mensen samen kunnen zijn.
Ons huwelijk ging stuk, en mijn eerste vrouw bleef in de stad
wonen met een klein meisje, ons dochtertje, en ik verliet onze stad
en verhuisde naar Moskou.
Al deze jaren stuurde ik ze elke maand geld. Ieder jaar ging ik
naar mijn stad en ging ik op bezoek bij mijn dochter. Ik vervulde,
om zo te zeggen, mijn vaderlijke verplichtingen. Maar dat was niet
genoeg om een goede vader te zijn.
Het was mijn schuld, mijn zonde, mijn vloek. Ik hield niet van
de vrouw, maar ik kon het kind niet in de steek laten. Het is geen
wet; maar het is de regel, en ik schond de regel.
In Moskou ontmoette ik Anna en werd verliefd. We waren jong
en heel arm. Maar we wisten dat het tezijnertijd goed zou komen
met ons.
Ik schreef, Anna werkte als opmaakster bij een krant, en we
waren heel, heel gelukkig. Een gelukkig gezin is goed voor wie
het betreft, maar slecht voor de dramaturgie en saai voor de toeschouwers.
Ik herinner me deze dag… het was zaterdag. Een vroege winter. Overal lag sneeuw, en de sneeuw glinsterde in de zon, het was
een heel zonnige dag.
Ik wachtte in de hal. Anna kwam uit de spreekkamer, een vrouwelijke arts liep met haar mee; ze glimlachten allebei en praatten
met elkaar. Anna liep naar me toe en gaf me iets. Het was een
echoscopie. Ik zag een hoofd en twee vleugeltjes. Het waren geen
armen, het waren vleugels, ik zweer het. Mijn zoon, mijn kleine
engel.
Ik kan me de dag dat Dan geboren werd nauwelijks herinneren.
’s Morgens bracht ik Anna naar het ziekenhuis en ging terug naar
huis. Om twaalf uur ’s middags belde ze me op en zei: ‘Dan is
geboren.’
Ik zag hem de volgende dag. Hij had een grappig boos gezicht.
Anna zei dat ze een keizersnede bij haar hadden toegepast. Dan
zat verstrikt in de navelstreng. Ik hechtte daar toen geen betekenis
aan. Daarna brachten ze ons dat steeds weer in herinnering. Bij
iedere geschikte gelegenheid.
Tot hij één jaar was was hij een normale jongen. Alleen: hij
sliep niet.
We gingen om tien uur naar bed. Om 10.30 begon Dan in zijn
bedje te woelen en te huilen. Ik nam hem in mijn armen en liep
door de kamer, En dan sliep hij in. Wanneer ik hem in zijn bedje
legde begon hij te huilen.
Hij kwam tot rust om 5, soms om 6 uur ’s morgens.
Ik moest om 7 uur opstaan om te schrijven.
We hadden geld nodig en daarom was ik begonnen met een
paar grote projecten: detectiveseries voor prime time. Heel duur,
heel veel aambeien en correcties. Ik schreef drie series tegelijkertijd. Geen eenvoudige opgave in normale omstandigheden. En een
heel zware opgave als je twee uur per nacht slaapt.
Toen de series werden uitgezonden bemerkte ik dat alle verhalen over kinderen gingen. Ontvoeringen, pedofilie, in luiers gesmokkelde diamanten.
Al mijn personages hadden kinderen. In mijn series breidden
de verhaallijnen met kinderen zich uit ten koste van het onderzoek naar misdaden. Als mijn detective thuiskwam bij een getuige, zei
deze tegen de detective: ‘Stil. De kinderen slapen.’
De slapeloosheidsmarteling duurde drie maanden. Daarna vond
ik een oplossing. Wanneer we buiten waren sliep Dan meteen in. Ik
zette de kinderwagen op het balkon. Elke avond zat ik daar en duwde de wagen heen en weer. Dan sliep. Ik kon films bekijken op mijn
telefoon, boeken lezen en naar muziek luisteren. En ik kon hier ook
mijn verhalen bedenken. Anna en ik sliepen om de beurt. De een
sliep en de ander duwde op het balkon de wagen heen en weer.
Het was een goede tijd. Maar, zoals ze bij ons in het schrijfhuis
zeggen: de catastrofe naderde.
Elke dag wandelden we met Dan. Het was vroeg in de herfst,
zonnige dagen. Dan was tien maanden oud. Ik liep met hem in
de kinderwagen naar het park. Toen Dan de kinderspeelplaats zag
ging hij staan en liep door het bos rechtstreeks naar de schommels.
Ik maakte een video op mijn telefoon. Dan in een jasje met een
riem en van die grappige berenoortjes aan zijn capuchon. Hij loopt
door het bos, komt bij het hek, pakt dat met twee handen vast en
begint eraan te schudden. Hij had niet in de gaten dat er een meter
van hem vandaan een poortjes was en was verontwaardigd dat hij
niet door het hek heen kon.
Dit was onze laatste gelukkige dag.
Toen we thuiskwamen waste Anna Dans handen met zeep en
zag op zijn pols een klein groen plekje. Ze wreef erover met een
spons, maar het ging niet weg. We waren niet verontrust, we waren
gewoon verbaasd.
‘Waar heb je in de verf gezeten?’ vroeg Anna.
‘Geen idee.’
’s Avonds zat ik op het balkon en keek op mijn telefoon naar
Het slangenei van Ingmar Bergman. Dan sliep in zijn wagen. Anna
zat in de kamer en bekeek iets op het internet. Ik hoorde hoe ze
zachtjes een kreet slaakte.
‘Stil!’ fluisterde ik, zonder mijn ogen van het scherm te halen,
‘Je maakt Dan nog wakker.’
‘Andrej, kom hier.’
Iets in haar stem dwong me haar te gehoorzamen. Ze wees naar
een wetenschappelijk artikel. Er waren foto’s – groene handen en
voeten. En iets heel vreselijks: een hand met een groen takje in
plaats van vingers. Het waren allemaal kinderen, op alle foto’s.
‘Wat is dat voor een stom gedoe?’ vroeg ik.
‘Het is een ziekte.’
‘Duidelijk. Hoe is het te genezen?’
‘Het is niet te genezen.’
Ik kon er lang niet toe komen de volgende vraag te stellen.
‘Gaat hij dood?’
‘Nee.’
‘Nee?’
Ze klikte op de link. Op het scherm verscheen de foto van een
boom. Ik begreep het niet.
‘Ze veranderen in bomen.’
‘Hoezo?’
‘Waar zijn jullie vandaag geweest?’
‘Hè?’
‘Wat hebben jullie daar gedaan? Je hebt hem een besmetting
laten oplopen in het park!’
‘Nee! We hebben helemaal niks gedaan. We hebben gewoon
gewandeld.’
‘Hij heeft met andere kinderen gespeeld!’
‘Dat kan ik me niet herinneren.’
‘Wat moeten we doen?’
Ik wist het niet.
De volgende dag moest ik in de studio zijn. Anna dwong me
de afspraak te verzetten. We gingen naar het ziekenhuis. Onze
therapeut bekeek het groene plekje op de pols van Dan door een
loep.
Toen zuchtte hij, legde de loep op tafel en keek ons voor het
eerst aan.
‘Ik wil er niet omheen draaien. Het is CTS.’
Anna begon te huilen.
Childhood tree syndrome.
’s Nachts, toen ik naast Anna lag, dacht ik lafhartig over adoptie. We geven Dan aan een oud echtpaar uit Finland of Zweden. Zij
hebben betere medicijnen, geavanceerde geneeskunde; ze zullen
hem redden.
De volgende ochtend was de gedachte aan adoptie onwezenlijk. Maar ik begin te praten over de Europese geneeskunde.
‘Wat weet je van de Europese geneeskunde? Herinner je je de
geschiedenis van Maja, hoe haar rug pijn deed en de artsen haar
niet konden helpen?’
Maja is onze vriendin. Ze woont in Malmö, en ik herinner me
de geschiedenis van haar rug. Maar die geschiedenis was niet volledig als je Maja’s afhankelijkheid van pijnstillers daaruit wegliet,
en we weten niet om wat voor hulp ze aan de artsen had gevraagd.
Maar onze geneeskunde is echt niet beter. Toen Dan de kroep
had belden we de eerste hulp en de dokter zei: smeer zijn hoofd
maar met wijwater in.
Wij begonnen de artsen af te lopen. De beste artsen. Wereldberoemdheden. En iedere keer zag ik steeds maar hetzelfde: belangstelling voor de ziekte, maar totale onverschilligheid jegens
onze jongen.
Tot nu toe heb ik dit beeld voor ogen: de dokter, een grijze geneticus, pakt Dan beet met zijn koude handen, knijpt hem, draait
hem om. Dan huilt, maar dat laat de dokter koud. Voor hem is hij
geen mens. Een stuk hout. Een regel in zijn achterlijke dissertatie.
Een verwijsbrief voor analyses en honderd dollar voor de verwijzing naar het bedrijf dat de analyses uitvoert.
Dan heeft geen enkele genetische afwijking. Een totaal gezonde jongen. Alleen verandert zijn lichaam gewoon in een boom.
Heel geleidelijk, cel voor cel. En niemand weet waarom dat gebeurt en hoe je dat kunt stoppen.
In de middeleeuwen stierven de kinderen aan ziektes die je
vandaag kunt genezen met twee tabletjes onder de tong. Eens zullen ze ook een geneesmiddel vinden tegen het B-syndroom. Alleen
hebben wij daar niets aan.
Dan begrijpt niet wat er is gebeurd. Het lijkt alsof hij denkt dat
hij iets verkeerds heeft gedaan. Hij voelt zich schuldig.
Hij komt naar me toe en omhelst me. En als hij dat doet begeven me al mijn krachten. Ik kan niet ademen.
Anna smeekte me het niet tegen haar moeder te vertellen. Ze
heeft gelijk. Haar moeder zal het maar op één manier uitleggen:
‘de keizersnede’. En één recept: ‘laat hem dopen’. Ik kan allang
niet meer overweg met mensen die zijn opgevoed met de televisie.
Dit is een heel populaire opvatting. Anna zit dag en nacht op
het forum van de B-ouders.
‘Als ik minister van Volksgezondheid was zou mijn eerste oekaze zijn: alleen natuurlijke bevallingen. De keizersnede is verboden, aangezien die de hoofdoorzaak is van CTS.’
Wanneer een mens pijn heeft zoekt hij iemand op die ook pijn
heeft. En probeert hij die pijn twee keer zo erg, tien keer zo erg te
maken. Omdat wanneer de ander meer pijn heeft dan jij, wil zeggen dat jij niet zoveel pijn hebt als hij.
Dit is hun manier om de pijn te overwinnen. Mijn manier is te
schrijven. Ik schrijf een boek over het geluk.
Zeven maanden geleden moest ik mijn nieuwe bestseller De technologie van het geluk bij mijn uitgever inleveren. In plaats daarvan
schrijf ik dit toneelstuk. Beter gezegd: ik schrijf dit toneelstuk niet.
En dat bleek nog veel moeilijker dan schrijven. Bergman heeft gezegd dat het niet schrijven van toneelstukken de hersenschors vernietigt. Ik denk dat niet het schrijven de hersens vernietigt, maar
het niet schrijven, aangezien niet schrijven duizend keer moeilijker is dan schrijven.
Ik blijf maar kauwen en kauwen op dit verdomde ontwerp.
Steeds opnieuw schrijf ik de opzet voor dit toneelstuk, en hij valt
in mijn handen uit elkaar. Mijn hele beroep, dat ik me gedurende
vele jaren heb eigen gemaakt, bezit geen kracht. Een luchtrilling.
Ik heb u bijvoorbeeld verteld dat mijn geweten me kwelt vanwege mijn eerste scheiding, maar dat is niet waar. Ik voel me niet
schuldig, maar heb geheel juist gehandeld, en als ik mijn leven
nog een keer zou moeten overdoen zou ik precies hetzelfde doen.
Nee, mijn geweten kwelt me niet.
Maar daar, achter dit verhaal, gaat echte duisternis schuil. Daar
zit datgene verborgen waar ik zelfs niet naar kan kijken, laat staan
erover vertellen. Dat wat ik zelfs mezelf nooit zal toevertrouwen,
laat staan u.
Er zijn geen woorden om deze duisternis te beschrijven.
En andersom ook. Ik kan niet schrijven over de gelukkige
dag, Dans verjaardag, toen hij zeven werd en we allemaal samen
naar het waterpark gingen. Hoe straalde zijn gezicht toen hij op
de kunstmatige golven dreef of zich koesterde in het verwarmde zwembad. Ik heb niet de kracht om daarover te schrijven. Ik
hoef daar maar een seconde aan te denken en het is alsof al mijn
bloed onmiddellijk uit mijn lichaam vloeit. Ik word een bloedeloze mummie. Ik hoef me maar te verroeren en ik verga tot stof, net
zoals het onderwerp van mijn toneelstuk vergaat.
Waar moet ik dan over schrijven?
Over de wonderbaarlijke genezingen van het B-syndroom,
verhalen die van mond tot mond gaan?
Over hoe de moeders ons en Dan uit de kinderclub wegjoegen
toen ze groene vlekken op zijn handen zagen?
Over hoe we probeerden een bewijs van invaliditeit te krijgen,
zodat Dan toegelaten zou worden tot een speciale kleuterschool
samen met andere B-kinderen? Tot nu toe herinner ik me het tevreden gezicht van die vrouw in de commissie toen ze ons afwees.
Waarom nemen ze voor die commissies toch altijd van die vreselijke sadisten?
Over hoe we de hele stad afliepen om vage specialisten te ontmoeten in kale huurflats? Hoe we gekopieerde boeken van die
vage specialisten lazen die we voor krankzinnig veel geld hadden
gekocht?
Of misschien over hoe ik naar het Bajkalmeer ging om een
sjamaan te ontmoeten? De sjamaan berekende me tienduizend,
voerde een rite uit en zei dat Dan in de loop van het jaar beter zou
worden. Dan werd niet beter, en ik vervloekte de sjamaan en zijn
stomme, luie en slappe bosgeesten.
Herinnert u zich dat er bosbranden waren in Siberië? Die werden niet veroorzaakt door Chinese brandstichters. Ze waren het
gevolg van mijn vervloeking. Gelul, om uit naam van de geesten
te beloven wat je niet kunt waarmaken.
Ik droom de hele tijd dat ik een boom ben.
De wereld wordt plotseling onwaarschijnlijk snel. Ik begin
geen details, geen gebeurtenissen, maar stromen te zien. Ik zie
bewegingen die bij gewone snelheid niet zichtbaar zijn. Dat is het
als je een boom bent. Dat gebeurt met Dan.
Ik ga naar het park, ga tegen een boom staan en probeer een
boom te worden.
Ik bedenk een dans. Je moet met beide benen stevig op de
grond gaan staan en voelen hoe die diep de aarde in gaan, als
wortels. Het lichaam is een buigzame stronk. De armen en het
hoofd zijn de takken. En nu moet je je voorstellen dat je op de bodem van een rivier staat, en om je heen is er geen lucht, maar het
langzame stromen van de rivier. Probeer de stroom te voelen en in
deze stroom te bewegen. Te bewegen met je lichaam, je armen en
je hoofd, terwijl je stevig met je voeten in de grond staat.
Zo kun je uren staan, en ten slotte begin je de stroom te voelen,
die hele kleine bewegingen te voelen, en het belangrijkste: jezelf
een deel van deze beweging te voelen, een deel van de stroom.
Dag na dag dans ik deze dans van de boom.
Anna stelde me voor aan een tweede kind te beginnen. Ik begrijp haar. Het is onmogelijk te leven als je weet dat alles wat je
doet geen nut heeft, aangezien je al verloren hebt.
Maar dit betekent dat Dan een ontwerp is, een mislukte poging.
Ik houdt te veel van hem om hem als een ontwerp te beschouwen.
Mijn zoon is geen ontwerp.
Ten slotte werd ik gek. En begreep meteen alles.
Alle problemen in onze maatschappij zijn ontstaan doordat we
van de dieren en niet van de bomen hebben geleerd. Zodra we van
leraren veranderen gaan we totaal andere resultaten krijgen.
In de vorige eeuw introduceerde de filosoof Michel Foucault
de term épistèmè als het geheel van kennis en wetenschap.
Hij onderscheidde drie épistèmès, te beginnen bij de tijd van
de Renaissance. Alles wat ervoor en erna kwam was voor hem
niet interessant.
Ik dacht: waarom niet interessant? Het lijkt erop dat het zin
heeft en naar het verleden en naar de toekomst te gaan.
Ten eerste is er de oude wereld. De eerste volksstammen, de
eerste nederzettingen, de eerste oorlogen, de eerste goden. De belangrijkste mens in deze tijd is de krijger.
Ten tweede de antieke wereld. De stadsstaten, filosofen,
Olympische spelen. De belangrijkste mens in deze tijd is de filosoof.
Ten derde de christelijke tijd. Kloosters, boeken, disputen,
brandstapels, inquisitie. De belangrijkste mens is de monnik.
Ten vierde, en hier zijn we bij Foucault, de periode van de Renaissance. Schilderkunst, literatuur, muziek. Snelle opkomst van
de technologie. De belangrijkste mens is de kunstenaar.
Ten vijfde het classicisme. De Verlichting. De encyclopedie.
Het verstand. De Revolutie. De kerken worden verwoest, er blijft
slechts één toren over voor wetenschappelijke experimenten. De
belangrijkste mens is de geleerde.’
Ten zesde de wereld van vandaag. De wereld van systemen. De
wereld van communicatie. Een doorzichtige wereld. Een wereld
waarin alles mogelijk is. De belangrijkste mens is de ondernemer.
Ten zevende de wereld van de toekomst. De wereld van de
stroom. De wereld na de informatie. De wereld waarin vragen belangrijker zullen zijn dan antwoorden. Waarin gebruik maken van
hoger zal worden gewaardeerd dan scheppen. Een wereld zonder
leiders.
In die wereld zal niet de mens het belangrijkste zijn, maar de
boom.
Op een morgen sta ik vroeg op, kleed Dan aan, neem hem bij zijn
hand en samen gaan we naar buiten. Ik weet wat ons wacht aan
het einde van de reis.
Twee mensen.
Of twee bomen.
Vertaling Willem G. Weststeijn