Robbert-Jan Henkes1



Jan Klaassen in Rusland,
de Russische Jan Klaassen




Oorspronkelijk was Jan Klaassen helemaal niet voor kinderen bedoeld. In Nederland niet, in Rusland niet, en in Engeland en Frankrijk ook niet.

Als de dubbelgebochelde, roodneuzige Jan verscheen op kermissen en markten, was dat om zijn onwaarschijnlijk hebzuchtige en egoïstische natuur te gaan botvieren. Met evenveel gemak verraadt hij zijn vrienden, geeft hij zijn vrouw met de stok en gooit hij zijn kinderen uit het raam. Zolang hij al liegend en bedriegend maar een zak met geld kan opstrijken. Hij doet dat vaak met zoveel verve dat het enige happy end dat de poppenspeler kan verzinnen de diabolus ex machina is, die Jan komt halen voordat het poppetje gezien kastje dicht is.

En zelfs die laat zich door Jan Klaassen soms nog in de strop praten.

Zijn egoïsme is leuk omdat het wreed is, en het publiek houdt van wreed. Anekdote: toen eind negentiende eeuw in Rusland een volkstoneelversie van Anna Karenina werd opgevoerd, haastten de mensen zich erheen. Een getuige vroeg zich af waar die culturele belangstelling opeens vandaan kwam. Het antwoord was: ‘We willen zien hoe ze zich voor de trein gooit.’

Hadden zij ook wat te lachen.

Het grootste vermaak is leedvermaak.

De wreedheid en het egoïsme waren bovendien heel herkenbaar. Zagen de mensen hun bazen en de anderszins boven hen gestelden het niet dag in dag uit praktizeren? Over hun rug?

Jans tomeloze hebzucht was niet meer dan een zeer lichte, bijna onschuldige uitvergroting van de handel- en wandelwijzen van de rijken, de geestelijkheid en het gezag.

Maar Jan hoort niet bij die kliek. Jan hoort bij de sloebers. De vernederden en vertrapten en de eeuwige dupes. En wat die nooit lukt, lukt hem steevast wel. Hij komt overal ongestraft mee weg. Hoe kleinzerig en lafhartig hij ook is. Zelfs de duivel kan hem niet in de hel houden, want kijk: daar heb je hem weer in het volgende poppenkastspel, in een ‘andermanier sjtoek’, zoals de Russische inleider hem al knitteldichtend aankondigt op de markt. Slagen met slaag.

De Franse romancier en poppenspeler Duranty heeft in 1880 een collectie van vierentwintig avonturen opgetekend, de een nog onwaarschijnlijk hardvochtiger dan de ander. Bijzonder geestig, en zoals dat heet ‘frisch van koloriet’. Maar Duranty is een uitzondering. Meestal is er weinig bewaard gebleven van de oorspronkelijke teksten. Die waren te volks, te gezagsondermijnend en te uitgesproken van (schutting)taal om te worden opgetekend. Als iemand dat al de moeite waard had geacht.

De Nederlandse poppenspeler Janus Cabalt werd eens uitgenodigd om een Jan Klaassenspel voor volwassenen te spelen. Voordat hij begon, wilde hij weten of het ‘met peper’ kon of niet. Gepeperd was zoals het op straat gespeeld werd, gecensureerd zoals het – heel af en toe – werd opgetekend. Zonder schuttingtaal was duurder.

Ook in Rusland is er niet veel op schrift achtergebleven van Petroesjka. Dat wil zeggen van het authentieke straattheater. Maar meer dan niets, al is het gekuist. Het grote Volkstheaterboek in de Russische Folkorebibliotheek uit 1991 drukt er tien af, waarvan negen opgetekend tussen 1887 en 1915 en eentje nog in 1924.

Alle tien stukken zijn opgebouwd uit taferelen die nu eens hier, dan weer daar terugkomen, steeds min of meer hetzelfde. In totaal zijn er zo’n vijftien verschillende scènes. Als Petroesjka geld moet halen is het ‘berkengeld’ (een stok), als hij drank moet halen is het de stok, als hij zijn Russische viool gaat halen voor de Arabier is het de stok. Verder is hij vaak hardhorend en verstaat woorden verkeerd (of verdraait ze opzettelijk), wat tot vrolijke misverstanden aanleiding geeft. De humor is primitief maar effectief.

De versie uit 1924 verschilt licht van de andere. Er treedt een Roodgardist in op, die de rol van Korporaal heeft en Petroesjka probeert in te lijven in het leger. En de menselijke interlocutor, waarmee Petroesjka zich onderhoudt (vaak was dat de muzikant) is behoorlijk wat moralistischer geworden.

Toch is het opvallend hoezeer de scènes tot in de woordelijke details dezelfde blijven. Traditielievend? Nee, daar zat de lach!

Het tsaristische gezag hield niet van Petroesjka, maar de sovjetautoriteiten nog minder. Petroesjka leidde in tsaristisch Rusland een tamelijk ondergronds en voortvluchtig bestaan, de sovjetautoriteiten grepen proactief in en probeerden Petroesjka voor de revolutionaire zaak zijn schaamteloze streken te laten uithalen.

Dat lukte natuurlijk maar zeer ten dele, en alleen door van Petroesjka iemand anders te maken dan wie hij oorspronkelijk was.

Vaak herken je de brutale aap nauwelijks meer in de propagandastukken waarin hij optrad

De geletterdheid nam toe en de straatcultuur maakte plaats voor leescultuur. Petroesjka verwerd van onbarmhartige schoft via schoelje en schurk allengs tot schobbejak en vandaar zelfs tot schelm en schavuit. Een schoffie. Een schalk. Kindereigendom.

De enthousiaste sovjetpoppenspeelster Nina Jefimova vertelt in haar boek uit 1925 dat ze de oude Petroesjka-avonturen heel goed kende, maar ongeschikt vond voor kinderen. De oude poppenspelers, zegt ze, speelden voor volwassenen. Nu spelen ze voor kinderen.

Hetgeen ook in Nederland en Engeland gebeurde en misschien in mindere mate in Frankrijk, waar Alfred Jarry monsieur Polichinelle van de verwateringsdood redde door hem te laten reïncarneren als Père Ubu.

Dat wil niet zeggen dat Petroesjka overal even braaf werd. Zelfs in de kinderliteratuur, waar hij zich sinds honderd jaar genesteld heeft, kan hij nog tegendraads uit de hoek komen.

Er valt een leuk en mooi (om niet te zeggen leerrijk en vermakelijk) boek samen te stellen met Petroesjka’s van toen tot nu. Hij was vanaf het begin een amalgaam van verschillende figuren. Italiaanse invloeden natuurlijk, zoals de Jan Klaassens in alle Europese landen, maar ook Franse en Duitse van door het grote Rusland rondtrekkende poppenspelers. Petroesjka had van oudsher ook iets van de achttiende-eeuwse Farnos (Roodneus), de nar die in de Russiche loebok-oerstrips op een zwijn rondrijdt.

Aleksander Blok schreef in 1905 over het kermispoppenspel een gedicht 'Kermistent' (Балаганчик) dat hij een jaar later tot toneelstuk omwerkte dat door Meierhold op de planken werd gebracht.


Daarna is het praktisch alleen kinderliteratuur wat de klok slaat.

Het ballet Petroesjka van Stravinsky en Benois uit 1911 is feitelijk geen Jan Klaassen maar veeleer een treurige Pierrot. Alleen als hij aan het eind een lange neus maakt heeft hij nog iets brutaals.

Kinderliteratuur dus. Nina Jefimova schreef nieuwe poppenspelversies speciaal voor kinderen, die ze honderden keren in de hele kersverse Sovjet-Unie uitvoerde. Er verschenen geïllustreerde kinderboeken met Petroesjka als held. Soms grepen ze terug op de bekende episodes uit de kermistijd, zoals de aanschaf van een paard door Petroesjka bij een zigeuner. Sokolov-Asi doet het in een prentenboek uit 1927. In hetzelfde jaar verscheen van de hand van Michaïl Froman een prentenboek waarin Petroesjka slechts een pop onder de poppen is, maar nog steeds naar niemand luistert. In 1932 verscheen een raadselachtig boek (zelfs op internet zijn er nauwelijks afbeeldingen uit terug te vinden, maar gelukkig heeft het onvolprezen Amsterdamse IISG het in de kast) van Nina Sakonskaja, Poppen en boeken (Куклы и книги) dat tegelijkertijd een leerboek is hoe je poppen moet maken. Hierin treedt Petroesjka in een paar scènes op als fanatieke bourgeois-vervolger die ze allemaal de kop inslaat.

Heel mooi en interessant is het kindertoneelstuk-in-dichtvorm dat Samoeïl Marsjak in 1927 schreef, Petroesjka de buitenlander (Петрушка-иностранец), geïllustreerd door Vladimir Konasjevitsj, waarin Petroesjka gelukkig een verschrikkelijke klier is. Het verhaal is een voortdenderende achtbaan van actie. In plaats van naar school, gaat Petroesjka de hort op, incommodeert een manke sigarenboer door zijn stalletje omver te gooien, wordt achtervolgd door een brandweerman en een straatveger, verbergt zich in een ijscokarretje waar hij zich aan de koopwaar tegoed doet en doet smelten, moet daarna weer vluchten, hult zich in de plunje van een buitenlander die net een duik in de rivier neemt, doet zich als die buitenlandse gast voor (‘Boeljon, boeterbrot, sorbet-banaan, wij Russie-Krussie nie-verstaan’), wordt ontdekt, waarna een politieagent verschijnt die hem achter slot en grendel wil zetten, wanneer Petroesjka’s vader en moeder verschijnen en vergeving voor hem vragen, die Petroesjka ook vergund wordt, op voorwaarde dat hij spijt betuigt van zijn wandaden. En juist als je denkt dat het slap zal eindigen met brave excuses, roept Petroesjka dat het zijn schuld niet was: ‘Ik ben onschuldig! De lieve kijkertjes zijn schuldig! Voor hún haal ik mijn streken uit, ben ik de boef en de schavuit, duikel ik op invaliden, ruzie ik met brandweerlieden, fop ik arme ouwe knarren, warm ik ijs in ijscokarren.’

Het curieuze is dat er twee versies van het toneelgedicht bestaan, een goeie en een betere. En waar je zou denken dat de betere de eerste versie is, zoals vrijwel altijd, is hier de latere de beste – die heeft het weigeren van excuses en ook andere brutaliteiten die de eerste niet heeft. Wanneer Marsjak die tweede versie geschreven heeft is niet te achterhalen. Het moet ergens tussen 1939 en 1957 zijn gebeurd, toen de tweede versie voor het eerst werd gedrukt, in de verzamelde werken. Misschien heeft Marsjak het gemaakt voor een daadwerkelijke opvoering van het toneelstuk, en dat kan in 1939 of in 1950 zijn geweest.

Marsjak gebruikt voor zijn berijmde toneelstuk de versvorm van de rajok (раёк, het kermiskraampje), het knittelvers dat ook door spreekstalmeesters bij kermispoppenkasten werd gebruikt. Waarschijnlijk heeft Marsjak dit afgekeken van Jevgeni Sjvarts, die twee jaar eerder, in 1925, in dezelfde volkse vorm net zo’n kindertoneelstuk schreef (met illustraties van Aleksej Radakov), De oorlog van Jan Klaassen en Piet de Smeerpoets (Война Петрушки и Стёпки Растрёпки) – dat in mijn vertaling verderop in deze TSL staat afgedrukt. Sjvarts (1896-1958) zou later de magistrale toneelstukken schrijven waarom hij terecht nog steeds beroemd is, zoals Schaduw (Тень), Draak (Дракон) en Het gewone wonder (Обыкновенное чуда), maar aan het begin van de twintiger jaren schreef hij nog veel voor kinderen, na ook een tijdlang secretaris te zijn geweest van de grote kinderdichter Kornej Tsjoekovski (en daar vileine herinneringen over schreef). In Sjvarts’ Oorlog is er niets meer overgebleven van de vrijgevochten hondbrutale zelfzuchtige naarling Petroesjka van markt en kermis. Het is een nette brave jongen geworden met gekamde haren, misschien zelfs gepommadeerd of in de makassar-glanslak gezet, een verklaard vijand van viezigheid en bovendien vader van een dochter. Maar we hebben Piet! Piet de Smeerpoets is inderdaad onze Piet, de warharige Struwwelpeter van Dr. Heinrich Hoffmann uit 1845, die in het Russisch ‘Stefan Warhaar’ is gedoopt, of Stefan Wildeman, zoals ik de anonieme Russische vertaling uit 1849 heb terugvertaald. Voor wie het wil lezen: het staat in Bij mij op de maan, Van Oorschot, 2016, blz.134.

Al met al kan het dus een heel aardig boek worden, dat Jan Klaassen in Rusland, de Russische Jan Klaassen.




1 Zie ook blog VANDAAGSVERTAALPROBLEEM van Robbert-Jan Henkes.





<   

TSL 85

   >