Ljoedmila Oelitskaja



Zü-ürich






Ljoedmila Oelitskaja

Na een carrière als wetenschapster richtte de Russische schrijfster Ljoedmila Jevgenevna Oelitskaja (1943) zich pas vanaf de jaren tachtig op het schrijverschap. Met haar romans en verhalen verwierf zij grote bekendheid in zowel Rusland als in het buitenland, waaronder Nederland, en voor haar literaire werk werden haar meerdere prijzen toegekend. Tot haar bekendste werken behoren Sonetsjka, Reis naar de zevende hemel en Vrouwenleugens. Het hier voor het eerst in het Nederlands vertaalde verhaal Zü-ürich werd in 2002 gepubliceerd in het Russische literaire tijdschrift Novy Mir (‘De Nieuwe Wereld’). Dit verhaal draait om een Russische vrouw, Lidia, die een Zwitserse zakenman ontmoet en verliefd op hem wordt. Haar liefde wordt beantwoord en de Zwitser zet zelfs een punt achter zijn huwelijk, zodat ze samen een leven kunnen opbouwen in Zwitserland. Het leven in Zwitserland blijkt uiteindelijk echter minder rooskleurig te zijn dan Lidia zich had voorgesteld en het koppel krijgt te maken met verschillende tegenslagen. Oelitskaja’s lichte, humoristische toon zorgt er echter voor dat Zü-ürich geen zwaar, deprimerend verhaal is.




* * *




Lidia had drie volle werkdagen op een bankje gezeten met een opengeslagen lesboek Duits. Het bleek dat ze alles goed had berekend en haar vakantie niet had verspild. Tegen het einde van de derde dag kwam er een gebruinde, stevige man, omgeven door een subtiele glans, het tentoonstellingspaviljoen uit gelopen en ging naast haar zitten. Hij straalde, alhoewel niet van zichzelf, maar met zijn glanzend grijsblauwe colbert. Hij rook naar frisse dennen en droeg geperforeerde schoenen in een vrouwelijke, grijze kleur. Dat hele tafereel, inclusief die perforaties, was Lidia’s doordringende blik niet ontgaan. Ze had zelfs zijn lichtjes naar voren uitstekende ‘rachitis’-voorhoofd en het rode adertje in zijn linkeroog opgemerkt. Ze dook weer met haar neus in het opengeslagen boek, dat ze gedraaid vasthield, zodat de omslag te zien was.

De man opende zijn mond als een vis en slikte het aas onmiddellijk in: ‘O, die deutsche Sprache!’

En hij begon te glimlachen. Het gesprek verliep daarna als een smal, maar zelfverzekerd doorkabbelend beekje. De heer deelde mee dat hij een Zwitser was uit Zürich, een bedrijfsvertegenwoordiger was van een bedrijf dat verf produceerde, dat hij een huis bezat in de voorstad en dat hij van dieren hield. Lidia van haar kant vertelde ook over zichzelf – dit verhaal had ze al lang geleden voorbereid, uit haar hoofd geleerd en gerepeteerd: pedagoog, werkte met kinderen en leerde de Duitse taal met behulp van cursussen op maandag, woensdag en vrijdag, gewoon voor haar plezier.

‘Wat ik heel leuk vind aan de Duitse taal is de woordvolgorde, alles staat op z’n eigen plek, vooral de werkwoorden…’

De Zwitser begon te glunderen – och, hij had ook vreemde talen bestudeerd en vond ook dat de Duitse taal het meest rationeel was… Bewakingsagenten waren druk in de weer: het was een internationale tentoonstelling, vanuit heel de stad waren er zwarthandelaars op afgekomen en die rondborstige zwaluwen, de pioniers van de internationale business, hadden hun verse waren meegebracht in zijde, roze onderbroekjes met ruwe elastieken. Lidia kon absoluut gerust zijn – niemand kon bedenken dat ook zij hier op jacht was.

Ze had daadwerkelijk niets van doen met de meisjes die hierop af waren gevlogen. Ze was voorbij de dertig en was niet bepaald moeders mooiste. Sterker nog, haar onderlip hing naar voren als een spateltje, haar neus hing een beetje en als zij zich zou bewegen in Europese monarchistische kringen dan zou haar lip als Habsburgs worden beschouwd, maar aangezien ze uit het dorp Saloslovo afkomstig was, was haar bijnaam vanaf haar jeugd Lidia de Gans. Haar twee opvallende kwaliteiten, naast het Duits, waren haar dikke haren die in een volle knot waren opgestoken en haar dunne taille, die ook nog eens door een grove lakriem zo strak was getrokken dat haar taille bijna half doorgezaagd leek.

Het gesprek verliep ongehaast en helemaal in de goede richting, maar op een gegeven moment wierp de Zwitser een blik op zijn Zwitserse horloge en Lidia werd bang dat hij zomaar zou opstaan en weglopen, nadat hij haar Aufwiedersehen zou zeggen. Maar hij zei geen Wiedersehen, integendeel, hij stelde voor om naar zijn stand te komen kijken en een kopje koffie te drinken.

Lidia glimlachte bescheiden, waardoor er diep in haar dunlippige mond een flonkering van twee gouden tanden zichtbaar werd, borg haar lesboek op en dacht een ogenblik na: in haar tas lagen witte, nylon handschoentjes met franjes, precies zoals op haar blouse, zou ze die misschien aandoen, die handschoentjes – het is chic, of is het té… Ze wist niet zeker of ze die handschoentjes wel of niet aan moest trekken, maar ze haalde ze toch maar uit haar tas en klemde ze in haar vuist.

‘Mijn gaste,’ zei de Zwitser knikkend naar de bewaker en Lidia liep spelend met haar handschoentjes achter hem aan.

Hij bracht haar naar het hok van zijn stand. Lidia’s hart maakte sprongen van geluk, zo leuk vond ze het om te kijken naar de monsters van de verf waar de stevige Zwitser in handelde.

‘Wat mooi!’ riep ze uit, en aan haar oprechtheid kon niet worden getwijfeld. Hoewel ze over veel kwaliteiten beschikte, waaronder zelfs naïviteit, beschikte ze juist niet over oprechtheid. Ze was eerder een beetje listig. Met name naïef en listig. Maar wat betreft haar levensstrategie was ze juist in dit geval van plan gehaaid te zijn, in te palmen en zelfs te misleiden. Dat alles had ze echter niet nodig, want ze was helemaal weg van die heer.

Niet ontspannen, echt niet ontspannen, beval Lidia zichzelf. Hij stelde haar voor te gaan zitten en ging toen zelf lichtjes gebogen zitten in een prachtige stoel van rood plastic waarna hij vaagjes glimlachte. Waarom had hij deze onbekende vrouw uitgenodigd naar het paviljoen, ze leek geen klant te zijn en ze was niet knap…

‘U heeft een massage nodig. U heeft osteochondrose!’, zei ze stellig en voor hij er erg in had klemde ze zich vast in zijn nek en bewoog ze snel met haar kleine, sterke handjes over zijn dikke schoft. Van de schrik verstijfde hij. Hij zat daar maar met uitpuilende ogen en happend naar lucht.

Lidia had een desastreus tekort aan Duitse woorden. Het woord voor ‘ontspannen’ kende ze niet, maar ze begreep dat ze het initiatief niet mocht laten varen en dat ze niet kon zwijgen, maar iets moest zeggen. En dus ging ze maar praten. Eerst begon ze de tekst uit haar lesboek na te vertellen over de geschiedenis van Moskou en daarna de biografie van Poesjkin. Tussendoor had ze zijn glanzende colbert uitgetrokken en de stof geprezen. Hij probeerde te protesteren, maar onder haar druk verslapte hij snel en ontspande hij zich.

‘Ik heb een diploma voor masseuse – sportmassage, geneeskundige massage, ik heb zelfs Chinese massage gestudeerd,’ vertelde ze. En klaarblijkelijk had ze niet gelogen: haar bewegingen waren zelfverzekerd en energiek.

Ook in Zwitserland moest hij zich af en toe laten masseren en dat was geen goedkope zaak. En wat betreft de osteochondrose had ze volkomen gelijk – hij had inderdaad osteochondrose.

Een minuut of vijftien bewoog ze over hem heen met haar vingertjes, wat heel prettig was. Hij maakte zich alleen lichtelijk zorgen of er niet iemand van de voorbijgangers hen zou zien, omdat de deur op een kier stond. Maar niemand bemoeide zich met hen en toen ze klaar was, nadat ze hem door zijn overhemd heen prettig had afgeklopt, bleef er voor hem niets meer over dan haar te bedanken. De dame was buitengewoon vreemd – maar wel lief, besloot hij.

De tijd was gekomen om koffie te gaan drinken. Hij draaide met zijn opgewarmde nek en besloot dat hij haar naast koffie ook zou trakteren op chocolade. Hij had een voorraad chocoladerepen en bonbons – dat was voor het onthalen van goede klanten.

Het belangrijkste was geen initiatief te verliezen, Lidia concentreerde zich en terwijl de Zwitser koffie aan het zetten was, verzon ze een uitnodiging in haar hoofd.

‘Het zou me een genoegen zijn u voor een lunch bij mij thuis uit te nodigen. Ik heb een koksdiploma, ’ liet Lidia weten. ‘Ik ben bekend met de Europese keuken, de keuken van de volkeren van de Sovjetunie, dieetvoeding. Ik heb toestemming om als kok in een restaurant te werken.’

Dat was een heel goede treffer. De Zwitser droomde er al lang van een eigen restaurantje te openen, maar de omstandigheden van het leven stonden die droom in de weg.

‘Bent u nou masseuse of kok?’ vroeg de Zwitser met grote interesse. ‘Allebei. Al geef ik tegenwoordig les in de geschiedenis van onze stad,’ zei ze met bescheiden trots. ‘Ik ben docent.’

Alles kwam tot in de puntjes overeen met de werkelijkheid. Lidia organiseerde voor het tweede jaar een cursuskring voor heemkunde bij het buurthuis van de pioniers. Het salaris stelde niets voor, maar ze hield in ieder geval veel tijd over voor haar vele bezigheden. De ene keer verdiende ze geld met naaien, dan met breien en dan weer met de verkoop van het één en ander. En wat dan nog, geld, had je daar nou zoveel aan? Vanaf haar jeugd leefde Lidia voor de interesse. En haar belangrijkste interesse in het leven was studeren.

‘O, ik kom graag bij u lunchen,’ zei de Zwitser stralend en hij pakte niet dat ene doosje met bonbons dat hij eerst had willen neerzetten, maar een ander, groter doosje. Lidia leek hem erg interessant. Lidia begon met de gordijnen. Zodra ze thuiskwam, trok ze meteen alle gordijnen los en legde ze in een teil. De was doen vond Lidia leuker dan alle andere huishoudelijke taken. Ze vond het een rustgevende bezigheid en als er iets vervelends was gebeurd of als ze gewoon een slecht humeur had, ging ze de was doen. Maar nu had ze juist een heel goed humeur, ze was fanatiek als voor een belangrijk examen. En iets zei haar dat ze net als voor alle andere examens – en ze had er wel honderden afgelegd – ook voor dit serieuze examen zou slagen. Als die Zwitser maar wel kwam opdagen…

Nog voordat ze was thuisgekomen, begreep ze meteen dat ze een blunder had gemaakt doordat ze verkeerd met hem had afgesproken: ze had het zo moeten doen dat zij hem zou ophalen. Want je weet maar nooit of hij het zou vergeten of dat er zaken tussen zouden komen, zoals het Bolsjojtheater of restaurant Nationaal… Wat hebben buitenlanders nog meer voor zorgen in Moskou? Nou ja, de Tretjakov-galerie…

Terwijl ze de gordijnen aan het wassen was, had Lidia het hele programma grondig doordacht. Natuurlijk kon ze niet zonder Emilia Karlovna.

Ze moest bij haar iets lenen voor de ontvangst. Niet aandringen op hapjes, kaviaar kopen natuurlijk, en een onsje of twee van warm gerookte steur, in principe de echte Russische keuken… Wat vissoep, pirozjki … Misschien een koernik, beef stroganoff zou ook niet slecht zijn… Maar je moest ook niet overdrijven. Met andere woorden, een hele klus… En wat moest ze aantrekken? Ook een heel belangrijk onderdeel – als ze maar niet het allerbelangrijkste over het hoofd zou zien…

Twee dagen werkte Lidia zonder ophouden door. Ze had alles gedaan: ze was langs de winkel Praga, naar de Centrale Markt en naar Emilia voor het zilver gegaan. Emilia’s wenkbrauwen schoten omhoog en ze zei ‘waar heb je dit voor nodig, ik begrijp het niet’, maar weigeren kon ze niet – ze haalde twee zilveren sets uit de stapel, twee spateltjes, twee vorkjes en een etagère van twee verdiepingen met een piek erbovenop. Lidia wist hoe je die op de juiste manier moest decoreren: je legde een trosje druiven bovenop en die liet je een beetje als een gordijntje hangen… Beneden legde je twee perziken, een peer en een stuk of vijf pruimen neer. En geen appels. Het was iets anders geweest als het winter zou zijn en je Antonovappels zou hebben en dan niet op een etagère, maar gemarineerd in kool met wat veenbesjes… En ze had ook om een geëmailleerd kaviaarschaaltje gevraagd – hij zou zijn ogen uitkijken!

Maar hoe wist Lidia al die dingen, al die grote subtiliteiten over de tafelindeling, over de was, het blauwen en stijven van linnengoed en over hoe je een mannenoverhemd op de juiste manier opvouwt, hoe je ’s winters de kleding beschermt tegen motten, hoe je een pilletje moet fijnmaken voor een kind en dan op gelei en nog vele andere dingen – dat kwam deels van Emilia, die haar alles zelf had aangeleerd, deels van cursussen en de rest uit de lucht, zelf aangeleerd, want Lidia bezat geen schoonheid, maar ze was in ieder geval wel erg slim. Dat wist ze al lang van zichzelf. Van alle mensen die ze kende was alleen Emilia slimmer dan zij, maar, wat de anderen betrof, kwam het weleens voor dat een andere vrouw slimmer leek, al bleek dan uiteindelijk toch dat ze niet slimmer was dan Lidia. Alhoewel Lidia wel van zichzelf wist dat ze zich het begaan van enkele stommiteiten wat betreft mannen had toegestaan met onder andere Kolja en met Gennadi. Maar dat was lang geleden. Nu zag ze in dat ze haar hele leven de verkeerde kant op had gekeken. Maar zoals bekend, beter laat dan nooit.

Martin was al een halfuur te laat en Lidia rende, in haar spierwitte blouse, in haar schone appartement, steeds voor de gedekte tafel langs heen en weer van de deur naar het raam en vloekte als een ketter tegen zichzelf: wat had ze dat toch dom afgesproken, als ze nou eerder had geweten dat het zo zou gaan, het was beter geweest om hem bij die tentoonstelling in het Sokolniki-park op te halen en hem hier naartoe te slepen…

Maar hoelang Lidia ook uit het raam bleef hangen, ze had haar gast gemist, omdat hij van de verkeerde kant vanaf het steegje was aangekomen. Vanaf het metrostation Baumanskaja was hij de verkeerde kant opgegaan, die domkop, en had hij veertig minuten door de hitte heen en weer gelopen totdat twee schoolmeisjes hem naar de gewenste plek hadden gebracht.

Hij belde aan bij de deur en had bloemen mee, rozen. Het waren er geen drie, vijf of zeven, maar twintig – niet zoals wij Russsen dat deden. Hij stond helemaal nat van het zweet in de deuropening, het stroomde van zijn voorhoofd, zijn mond stond open en hij ademde zwaar… Zijn hart was niet al te best, dacht Lidia gelijk zorgelijk. Ze had een getraind oog en had ook medische cursussen gevolgd, want ze namen toen geen mensen aan voor de massagecursus zonder de medische opleiding te hebben afgerond en ze wilde die massagecursus maar wat graag volgen…

‘Ich warte ihnen so lang…’ dat was wat Lidia zei en hij bleef zich verontschuldigen. Maar zijn ogen schoten alle kanten, echt alle kanten op…

‘Staat u mij toe mijn colbert uit te trekken,’ zei hij… De colbert was weer grijs, maar anders, zonder die blauwe gloed. Hij trok hem uit. Lidia nam de colbert aan die zo zacht als zijde was. Misschien was het echt zijde? Zwitserland was het allerrijkste land, Emilia zei ooit eens dat ze daar meer banken hebben dan wij kroegen… Op Martins lichtblauwe overhemd waren zijn oksels en rug donkerblauw, die arme man was bezweet geraakt. En een bad was er niet. Het was een proletarisch huis, je mocht al blij zijn dat er in ieder geval een eigen toilet was.

En toen was het alsof Lidia het licht zag. Gaat u maar eventjes hier zitten… Hij ging in de stoel zitten, die zij hem had aangewezen en hij keek naar haar tafel als naar een vitrine van een museum met zijn mond weer lichtjes geopend, wat blijkbaar een gewoonte van hem was.

Maar Lidia schoot de keuken in, vulde een teil tot de helft met water en kwam met uitgestrekte armen de kamer in met zo’n niet al te groot teiltje dat ze recht voor zijn neus op de grond neerzette. Daarna hurkte ze keurig, staat u mij toe, neemt u mij niet kwalijk… En ze trok zijn grijze schoentjes en, ook grijze, sokjes uit…

De ogen van de Zwitser puilden uit en hij stamelde: ‘Was? Was?’ Niet was… ‘Bij ons,’ zei Lidia, hoort het zo: tijdens de hitte is een koud voetbad uitzonderlijk gezond… En een koud kompres op het voorhoofd… Ik weet dat als gezondheidswerker,’ zei ze in haar beste Duits, maar hij had alles begrepen, hij knikte met zijn kale hoofd: ‘Ah-ja, ah-ja…’ En die voetjes, wat een voetjes, wat een teentjes! Liet hij soms een pedicure doen? Ze moest gelijk aan die poten van Kolja denken, met schimmel op z’n nagels, nergens mee weg te krijgen, ‘door die laarzen,’ zei hij altijd. Die stank kwam van die laarzen, je kon wassen wat je wilde – dat maakte geen enkel verschil. Of het nou karsaai was of chroomleer, een man in laarzen stonk hoe dan ook…

Zodra Lidia zijn teentjes zag, werd het haar meteen duidelijk: dit was een keerpunt in haar leven.

Lidia glimlachte dunnetjes. Door die glimlach hing haar neus helemaal over haar lip heen. Het sierde haar niet. Maar ze was slim en wist dat zelf ook wel, dus glimlachte ze met haar hoofd iets gebogen en een beetje afgewend. Wij leven in het oosten, zei ze, zo hoort het bij ons in Rusland.

Hij antwoordde iets, maar hij sprak een beetje moeilijk alsof hij het zeg maar goedkeurde, maar de woorden waren onduidelijk. Maar dat gaf niks, dat gaf helemaal niets, die woorden leer ik wel, dacht ze, ga maar na. Het woordenboek lag hier toch op de plank, dat was geen enkel probleem.

Ze legde zijn voet op de handdoek, de handdoek werd nat, ze deed hem zijn sokje aan, trok het sokje recht, toen het tweede sokje… De schoen was zacht, glad, waar maakten ze die van, kun je leer wel over je gezicht dragen? Maar zijn gezicht – hij zag zo wit als een lijk: één en al verbijstering en onbegrip. Dat was maar goed ook – ze had hem verbaasd.

Het servet zat in een zilveren servetring, op de vork stond een Duits monogram. O, o… Gotisch schrift… K R.

Ja. Kristina Runge, dat is en vrouw uit Riga… Kristina Runge was de oma van Emilia Karlovna. Maar dat deed er niet toe. De Zwitser trok een wenkbrauw op: toch echt een heel interessante vrouw. ‘Eet smakelijk. De hapjes, alstublieft’ in vloeiend Duits. Al die kleine tafelwoordjes kende Lidia uit haar hoofd vanaf het eerste jaar dat ze bij Emilia als dienstmeisje kwam. Emilia had toen vijf kinderen als een soort van particuliere kindercrèche. Die eerste paar, de Joodse kindjes, kon ze zich nog heel goed herinneren, de één al beter dan de ander: de twee zussen Masja en Anja, Sjoerik, Grisja en Milotsjka. ’s Morgens werden ze allemaal met bakjes, gevuld met eten, tegen negenen naar beneden gebracht en Milotsjka tegen half tien, de overgrootvader was oud en zat erbij als mos op een boomstronk. Emilia ging met hen wandelen in het openbare plantsoen en kwam dan tegen half twaalf weer terug, Lidia deed hun jassen en schoenen uit, waste hun handjes en bracht hen naar hun kamer. Terwijl Lidia de bakjes met eten aan het opwarmen was speelden ze voor de lunch een half uur lang Duitse lotto en spraken ze alleen maar Duits met elkaar. ‘Ich habe Nummer einundzwanzig…’ En ze lunchten in het Duits. ‘Geben Sie mir bitte… Danke… Entschuldigen…

Das ist geschmeckt…’

Daarna deed Lidia de afwas en deden de kinderen een middagdutje: de meisjes met hun drietjes in het grote bed, Sjoerik op de ligstoel en Grisja op de deux-chaises. Het deed er niet toe of ze wel of niet sliepen. Het ging erom dat er geen woord werd gesproken – het dode uurtje. Dat was discipline. Ze stonden op, wasten zich en kregen thee. Bij de thee kregen ze van Emilia een zelfgebakken koekje. Lidia kon die koekjes met haar ogen dicht bakken: twee eierdooiers mengen met een halve beker suiker en honderd gram chocoladeboter toevoegen…

‘O, de kaviaar! Ja, alstublieft… Je hebt kaviaar uit Astrachan en uit de Kaspische Zee. Deze is uit Astrachan, hier gaat mijn voorkeur naar uit. Deze kaviaar is niet zwart, maar grijs en de korrel is iets kleiner. Deze is heel zacht. Alstublieft, alstublieft. Neemt u wat boter. Dit is boter uit Vologda. Probeert u het maar – proeft u de notige smaak? Dit is de beste boter van Rusland. Ik weet dat de Zwitserse zuivelproducten heel goed zijn. Maar deze Russische boter is voortreffelijk. Perfekt. Sehr perfekt. Kalatsj is een speciaal Russisch brood. Ein russische Brötchen. Hier is een klein glaasje wodka. Een kleintje. Op uw gezondheid! Prosit!’ Hij pakte van elk gerechtje maar een heel klein beetje, proefde het met zijn tong en drukte het tegen zijn gehemelte met een voorzichtige uitdrukking op zijn gezicht – precies zoals Emilia dat deed. Misschien was hij ook van Letse afkomst? Hij knikte met zijn hoofd en maakte een gebaar met zijn hand.

‘Paling. Dat is het eerste woord in elk Duits woordenboek. Aal. De paling leeft in de Baltische Zee. In Zwitserland heb je geen paling, nietwaar?’ ‘Dit is tomaat gevuld met schapenkaas. Dat is een Bulgaars gerecht. Dat heb ik geleerd tijdens de cursus wereldkeukens. Wat is een populair Zwitsers gerecht? Fondue? Lasagne?’

‘Nee, dat is in het Franse Zwitserland. Wij wonen in het Duitse deel, in mijn regio houden ze van kartoffelpudding. – Dat moet ik even opzoeken in het woordenboek…’

Wat een uitzonderlijke vrouw. Wat een mooie haren. Als ze het los zou doen dan kwamen die prachtige haren waarschijnlijk tot onder haar middel.

O, hoe hij ook at! Hij at langzaam, netjes, met het servetje op zijn schoot, zonder lawaai te maken met zijn mes en vork. Alsof Emilia het hem zelf had geleerd. Niet om de honger te stillen, maar gewoon voor de schoonheid, ja, zoals mensen pianospeelden of dansten. De Russen aten niet zo, al sloeg je ze dood. Maar Lidia kon dat wel, Emilia had haar alles aangeleerd.

Ze bracht de kleine bordjes voor de hapjes naar de keuken. Onderweg draaide ze zich om naar de kapstok en rook aan zijn colbert, ze ademde in en haar onderkant kwam volledig in brand te staan. Terwijl zij in de keuken de vissoep uit de pan in de soepkom overschonk was Martin het raadsel aan het oplossen: hij begreep er niets van – het was een ongekende traktatie, nog nooit eerder in zijn leven had hij kaviaar geproefd, het was niet eens in hem opgekomen, de tafeldekking was koninklijk, als in een museum kan je wel zeggen, maar het appartementje was echt armoedig, het was armetierig. Het was een mysterieuze vrouw… En zijn voeten? Hoe zij zijn voeten had gewassen! Van haar kon je veel verwachten… Hij ging acht jaar lang naar een Poolse, voordat hij met Eliza trouwde, en gaf haar telkens tweehonderd frank, maar ze had zelfs niet één keer een fles mineraalwater gekocht, hij moest alles zelf meebrengen – het water, de koffie, de koekjes… Ze zeiden niet voor niets: de Russische ziel is mysterieus.

Hij bleek vervolgens toch niet zo heel jong te zijn, hoewel wel fris, stevig en hij was al een jaar of achtenveertig. Maar hij had een strak gezicht zonder enige rimpels en hij was gelijkmatig gebruind. Alleen zijn kruintje was kaal. Verder was het een heel erg fijne man. Daar in Zwitserland, zoals later bleek, waren ze allemaal zo – fijn, verzorgd en fatsoenlijk, maar daar kwam Lidia later achter. Op dat moment begreep ze maar één ding: zulke mannen had je hier niet, al zou ze honderd jaar zoeken, dan nog zou ze er hier nooit zo één krijgen. Misschien hadden artiestes of zangeressen zulke mannen, maar zulke mannen had zij hier nog niet zien rondlopen, niet bij Emilia thuis, niet in de polikliniek, niet op de pedagogische school, niet op de marxistisch-leninistische universiteit.

Nergens.

Dit is vis, een vistafel. Dacht je dat je Zwitsers soms met vlees kon verrassen? Dit is vissoep van sterlet met een gebakken broodje met hartige vulling… Dat was niet te overdreven. Dit is courgette – een licht groentegerecht. Dit is bechamelsaus.

Als je een partner zou hebben als deze Lidia, dan zou je zelfs morgen al een restaurant kunnen openen. Niet in het centrum van Zürich natuurlijk, maar in een of andere mooie plaats als Zollikon of Kilchberg…

Lidia was een fraaie naam… Een elegante naam. En haar figuurtje was elegant. Die taille… Er school toch schoonheid in kleine vrouwen. Eliza zag er met haar lengte en breedte nooit elegant uit. Hij fronste zijn wenkbrauwen.

Lidia schrok: ‘Houdt u niet van groente? Ik houd heel erg veel van groente. Vooral aardappelen. Weet u, ik groeide op in een dorp en het was oorlog. U moet niet denken dat we het heel goed hadden, omdat Zwitserland geen oorlog voerde. Wij hadden het slecht tijdens de oorlog. Als eten was er aardappelen en melk. Het was gezond eten. Maar het was boers, simpel. En weinig. U kunt uitzonderlijk goed koken. Heeft u niet in een restaurant gewerkt? U had wel chef kunnen zijn.’

‘Nee, ik kook alleen voor vrienden. Ik trakteer mijn vrienden graag op een etentje. Dat kreeg je met zo’n mofje. In Rusland gaan mensen heel vaak op bezoek, trakteren ze elkaar en bakken ze pirogi.’

‘Heeft u veel vrienden? Niet echt. Ik houd van het allerbeste van alles, daarom heb ik niet heel veel vrienden. O ja, kwaliteit is van groot belang. Dat is de basis van alles – kwaliteit. De firma waar ik vertegenwoordiger van ben bestaat al zestig jaar, omdat we verf van heel goede kwaliteit produceren.’

De firma behoorde toe aan Eliza en hier zat de bron van al het kwaad. Als het bedrijf nou gewoon van een vreemde was, van niemand, van de eigenaar. Of als dat bedrijf nou van hem was, van Martin… Maar hij werd zo stevig omstrengseld door zijn lak-echtgenote, dat hij soms uit een nachtmerrie ontwaakte, waarin hij in de verf bleef plakken en hij zijn voeten niet meer los kon krijgen, hij deed zijn best, trok eraan, maar kwam er daarna achter dat het niet zijn voeten waren, maar die poten van een vlieg…

‘Staat u mij toe?’ ze raakte met haar koude hand zijn bovenarm aan toen ze het bord weghaalde. ‘Koffie? Thee?’

Nog voor zijn vertrek had hij al bedacht dat hij in hotel Moskva sowieso een Russische prostituee zou nemen. Maar het bleek dat je hier helemaal niet van die instituties had zoals laten we zeggen in Amsterdam waar hij ooit eens een interessante Chinese had meegenomen en een vrouw van de straat halen was eng. Hoewel ze in grote aantallen de beurs bezochten en bij zijn hotel Moskou waar hij verbleef waren er ook niet weinig. Maar ze waren allemaal toch net een beetje te jong en gaven de indruk dat je met hen in een of ander schandaal terecht kon komen. Maar daar hadden ze hem in Zürich al voor gewaarschuwd. Lidia was toch duidelijk een deugdzame vrouw, met kaviaar en tafelzilver. Maar toch, toen ze met haar blote hand zijn blote bovenarm aanraakte, vermoedde hij dat ze wellicht… En van die gedachte alleen al raakte hij direct opgewonden. Hij vroeg waar het toilet was. Lidia begeleidde hem. Alles was heel schoon, maar verschrikkelijk armoedig… In ieder geval was er kaviaar… Hij moest eventjes wachten voordat hij kon plassen. Al met al was hij in deze vrouw geïnteresseerd geraakt. Zonder twijfel.

De wastafel was in de keuken. Hij liep de keuken in. Lidia stond met haar rug naar hem toegekeerd en boog met haar lange nek voorover over het gasfornuis waar de koffie op stond. Twee kleine plukjes haar krulden in haar nek. En haar benen waren gewoonweg prachtig, met dunne enkels, met een wreef als van een ballerina. Het hakje was hoog… Hij wachtte even tot ze het gas uitdeed en de koffie van het fornuis haalde en legde toen zijn linkerhand op haar taille en trok haar met zijn rechterhand dichter naar zich toe. Zij liet haar hoofd op zijn schouder zakken en hij begreep dat alles nu zou lukken, en dat het zelfs uitstekend zou lukken, omdat het hem met Eliza ook op de één of andere manier allemaal gelukt was, maar hier ondervond hij zo’n vurigheid…

Hij reed met Lidia tot in de vroege uurtjes, waarmee hij aan zijn maandelijkse norm had voldaan. Hij beschouwde zichzelf nooit als een reus, maar op deze dag ging er iets reusachtigs in hem open door deze vrouw met die smalle taille, deze bijzondere vrouw, mysterieus, met zwarte kaviaar en zonder bad, zelfs zonder douche, met zilverbestek en ongeschoren oksels en daarbij zo goed opgeleid: aan alle muren hingen ingelijste diploma’s, op z’n minst acht, en die oma Ka Er en dan nog in Gotisch schrift… Maar een gewone telefoon was er niet…

Jaja, Zwitserse vrouwen waren natuurlijk gewoon koeien; Poolse waren hebzuchtig; Chinese waren veil; maar deze Russische Lidia – een echt wonder, gewoon een mysterieuze Russische ziel… Waar haalde hij dat vandaan, wie had dat gezegd – misschien hun grote schrijver Lev Tolstoj of de schoolleraar uit Niederdorf…

En daarna, diep in de nacht, aten ze weer zwarte kaviaar met boter en kalatsj en dronken ze champagne – een behoorlijk goede champagne… Als ze een docente was hoe kwam ze dan aan champagne?

En morgen, of vandaag al, moest hij vertrekken, maar hij kon haar geeneens een goed cadeau geven… Alles wees erop dat ze uit een heel fatsoenlijk gezin kwam, misschien een gezin van aristocraten. Ze had zo’n interessant uiterlijk en in alles was een persoon met smaak te zien. En hoe ze ook nog kookte! In Rusland had je veel aristocraten, het was geen Zwitserland, ze hadden ook graven, prinsen en baronnen… Of misschien was het wel andersom en was ze een geheim agent van de KGB? Volgde ze hem soms in opdracht daarvan? Nee, dat kon niet waar zijn…

Lidia ging onbevreesd met hem mee om hem weg te brengen naar luchthaven Sjeremetjevo. Daar eerste een plechtige sfeer en voelde het er alsof je in het buitenland was. Ze wisselden natuurlijk adressen uit, maar dat was rook, de rook van het dromen en het had geen enkele betekenis. Het enige dat wel betekenis had was dat Lidia eventjes gelukkig was geweest als nooit eerder in haar leven, maar ze begreep al wel dat de laatste paar seconden van haar geluk wegtikten en dat ze daarna nooit meer in haar leven deze Martin zou tegenkomen, deze bijzondere Martin, zulke mannen zijn er helemaal niet, zijn zweet ruikt niet eens, het ruikt gewoon als bij een engel…

In het vliegtuig viel Martin onmiddellijk in slaap en sliep hij door tot aan Zürich. En zodra Lidia op de bus naar het treinstation stapte bleef ze huilen tot aan thuis, ook in de metro en terwijl ze door de steegjes tot aan de ingang liep.

Thuis waste Lidia zich – al was Lidia over het algemeen niet zo huilerig –, at ze de kaviaar op waar niet meer zoveel van over was, waste ze alles af, maakte ze alles schoon, verzamelde ze het servies en het zilver van Emilia en pakte alles apart in een krantje in en legde er gevlochten papieren stroken tussen zodat het niet zou breken. Ze legde haar tas klaar – morgen zou ze het voor de lessen naar Emilia brengen…

Nadat Martin was vertrokken kreeg ze meteen een berg werk, er kwamen twee massages bij, de directrice van het Pioniershuis had een jurk, gebreid van mohair, besteld, daarna zat ze de hele zomer gapend in het lokaal voor buitenschoolse opvoeding, maar nu kwamen er tegen het einde van de vakantie kindjes bij, die elke dag even langskwamen. Maar de belangrijkste zaken waren nu de Duitse taal en ansichtkaarten. Lidia had het zo besloten: 1) naar nieuwe cursussen gaan en 2) kaarten naar hem sturen met een reproductie van een Russische schilderij of met een landschap erop.

Ze stuurde het wekelijks: een kaartje in een envelop, ze plakte er een mooie postzegel op en op het kaartje stond een aantal zinnen in de trant van: ‘Hier wordt een van de mooiste landschappen van onze noordelijke natuur uitgebeeld. Ik wens u geluk, gezondheid en succes in uw werk toe. Lidia’ – of: ‘Dit is het schilderij van de bekende Russische kunstschilder Soerikov De ochtend van de executie van de Streltsy. Opgedragen aan de historische gebeurtenis waarbij de jonge tsaar Peter de Grote de samenzwering van zijn zus Sofia in de kiem smoorde. Ik wens u geluk, gezondheid en succes in uw werk toe. Lidia’. Enerzijds was het beschaafd en anderzijds niet te opdringerig. Maar ze hielp hem zo wel aan haar herinneren.

De kaartjes gingen niet naar zijn huisadres, maar naar een of andere postbus. En door een vreemde gril van de postdiensten kwamen Lidia’s kaartjes twee weken later aan bij de geadresseerde, en zij kreeg zijn eerste brief pas bijna na twee maanden. Ergens was ze er wel zeker van dat ze iets zou ontvangen, maar toch beschouwde ze het als een wonder.

Dat wil zeggen dat ze er wel van overtuigd was dat er een wonder zou geschieden en dat ze een brief van Martje zou krijgen. Zo noemde ze hem voor zichzelf vanaf de eerste dag.

Lidia herinnerde zich die hele dag tot in detail, die ochtend toen ze uit het postvak die spierwitte envelop haalde met een bergachtig gebied op de postzegel en met het adres in een zwart, dun handschrift geschreven, echt precies zoals in een film. Ze trok haar leren handschoentje uit en pakte de envelop met haar blote hand en hoewel er net genoeg tijd was om niet te laat te komen op haar werk liep ze de trap op naar huis, trok ze haar mantel en schoenen uit en ging ze aan tafel zitten om de brief te lezen. Maar het eerste wat er uit de envelop kwam was een foto: Martin in een witte broek tot aan z’n knieën en een wit shirt waarin hij naast een hek staat met een tennisracket in zijn hand. Hiervan stopte je hart gewoon met kloppen…

En wat voor een brief zat daarin! Wat een brief! De aanhef stond precies in het midden: ‘Meine liebe Lidia!’ Het was alsof er met een onzichtbaar lijntje een tekstvak was geschetst. En elke zin begon op een nieuwe regel. En het vreemde was, dat ook al was alles heel duidelijk opgeschreven, er geen één woord uit op te maken viel. Alle letters waren op de een of andere manier verkeerd opgeschreven.

Kortom, ze vouwde de brief op, legde hem in een grote tas en rende naar haar werk, omdat er die dag vanaf de ochtend een stadsexcursie met de zesdeklassers naar de Rode Oktober-fabriek was.

’s Avonds draaide Emilia Karlovna de brief lang rond in haar hand en bestudeerde ze het van alle kanten en keek ze naar Lidia met nieuwe interesse: je kon wel zeggen dat ze dit meisje eigenhandig had gevormd. Ze had in 1958 een datsja in de regio Moskou gehuurd – Ivan Savelitsj leefde toen nog, en het nichtje van de eigenaresse, de wees Lidia afkomstig ergens uit Wit-Rusland, diende daar in het huishouden. Het was een stil meisje, schuw, zonder enige bekwaamheden – was de eerste impressie van Emilia Karlovna. Maar op de laatste dag voor haar vertrek besloot ze toch om haar mee te nemen. Ze stelde het aan de eigenaresse voor, hoe heette ze ook alweer… Ze wist het niet meer, of toch… Nastja heette ze en die liet het meisje gewillig gaan. Ze was nog niet eens zestien. Een paspoort kreeg ze toen ze al in Moskou was, Ivan Savelitsj, een gepensioneerde kolonel, had er een laten maken via zijn stafafdeling. Hij schreef haar in in zoiets als een pension voor fabrieksarbeiders. Maar ze woonde bij hen, naast de keuken.

Nu hield Emilia deze brief eerbiedig vast en keek ze Lidia opnieuw aan: goed zo, goed zo, meisje! Ondanks haar uitzichtloze omstandigheden, en volledig uit het niets had ze het helemaal niet zo verkeerd voor elkaar gekregen: een opleiding, een eigen appartement, zelfs haar onaantrekkelijke uiterlijk had ze veredeld, ze had tenslotte stijl. Eerlijk gezegd had haar eigen dochter Lora niet zo’n positie bereikt, relatief gezien…

Emilia Karlovna had graag aan Lidia willen vertellen dat ze voor de oorlog met oma in Zürich was geweest en dat ze naar Genève werd gebracht en naar Parijs, maar haar gewoonte om nooit iemand iets over zichzelf te vertellen was net iets te sterk. Vanaf 1945 toen ze Ivan Savelitsj had ontmoet, begreep ze meteen dat zwijgen het belangrijkste in het huidige leven was. Ivan raakte heel, heel erg aan haar gehecht, maar Emilia had hem, kapitein bij de NKVD, helemaal niets over zichzelf verteld. Het meisje kwam dus uit een arm Lets gezin, de vader was een geschoolde arbeider. O, bij ons in Letland werden arbeiders altijd gewaardeerd. Hij was een sloten- en gereedschapsmaker van de eerste klasse! Ivan, zelf uit een arbeidersgezin, respecteerde dat… Maar dat de partizanen haar vader hadden vermoord toen hij diende bij de Duitsers als commandant van het Letse Sonderkommando – hij voerde het programma ‘Judenfrei’ met grote bezieling uit – hadden ze hem niet verteld…

En Lidia was ook zo’n zwijgster. Ze wist het, maar ze zei niets. Ze hield ook haar eigen geheim in stilte. Na de bevrijding van Wit-Rusland door het Rode Leger werd haar vader in 1944 gearresteerd en geëxecuteerd voor bepaalde misstappen tegen de Sovjetoverheid. Lidia was het of vergeten of had nooit iets geweten. Hij liet elf kinderen en een uitgebrande hut achter. Van die elf hadden drie het overleefd. Ze wilden elkaar zelfs niet zien, ze waren hun eigen weg gegaan en verdwenen. Ze zeiden dat de oudste broer militair was geworden en de zus ergens in Naltsjik of in Pjatigorsk woonde. Alles was voorgoed vergeten. Door zowel Emilia als door Lidia.

Maar Emilia was bijna een schoonheid, met haar lengte, met een enorme boezem, met boven haar voorhoofd een knotje van geverfd haar en een achterste als een peer, als twee peren. Ivan Savelitsj stond bij haar appartement ingeschreven zolang ze hem niet hadden voorzien van een van de staat. Samen met Emilia verhuisde hij naar een appartement van de staat. En hij accepteerde Lora, de dochter van Emilia, en gaf haar zijn achternaam.

Al het oude, alles van papier, zoals foto’s, allerlei informatie, diploma’s en brieven, was in heldere vlammen, in grote en kleine, toevallige en opzettelijke vuren, opgegaan. Alleen het zilver en het goede servies waren overgebleven uit die oude tijden, daar maakte Ivan Savelitsj geen bezwaar tegen. Hij raakte snel gewend, de overgang van een aluminium naar een zilveren kom was erg eenvoudig, omgekeerd ietsje lastiger. Maar dat was niet nodig geweest. Emilia legde hem tot aan zijn dood in de watten, niet omdat ze zo veel van hem hield, maar omdat ze fatsoenlijk was. En ze had het Lidia ook aangeleerd. Maar met Lora was dat niet helemaal gelukt…

Het was duidelijk dat de brief van een fatsoenlijk persoon afkomstig was, zonder enige twijfel. Hij bedankte Lidia voor de buitengewone ontvangst en gaf toe dat hij nog nooit was omgegaan met zo’n beschaafde vrouw. Hij zinspeelde ook op haar onvergelijkbare vrouwelijke kwaliteiten en deelde mee dat hij haar niet direct de ogen had kunnen openen voor zijn gehuwde toestand, omdat het hem eerst helemaal niet van belang leek en hij haar daarna niet meer van slag durfde te maken. Hij had zich ook niet kunnen voorstellen dat hij na zijn terugkomst in Zwitserland constant aan haar zou denken en zij spookte zo vaak door zijn gedachten, dat zijn relatie met zijn vrouw stukliep. En nu dacht hij aan zijn eigen toekomst, omdat er nieuwe beslissingen genomen moesten worden en dat was erg moeilijk, zo moeilijk dat zijn hoofd ervan duizelde…

Na het voorlezen van de brief door Emilia kon Lidia het geschrevene ook ontcijferen. Hij schreef de ‘r’, de ‘n’ en de ‘k’ heel vreemd, de ‘i’ leek op een ‘t’, maar als je eraan wende, was het te ontcijferen. Na dat alles haalde Lidia de troef tevoorschijn – ze liet de foto zien. Emilia bekeek de foto heel lang en stelde daarna de diagnose vast: ‘Lidia, houd in gedachten dat dit erg serieus is. Je moet eraan werken, maar zonder veel hoop op succes. De zaak is zéér ingewikkeld…’

En Lora die domkop, die stommeling van me, dacht Emilia Karlovna geërgerd, met al haar kwaliteiten die zielige jood Zjenja… En ze zei: ‘schrijf het antwoord in het Russisch, ik zal het voor je vertalen, zodat het er degelijk uitziet.’

Lidia was drie dagen aan het schrijven. De brief verbijsterde Emilia: fatsoenlijk was nog zachtjes uitgedrukt, hij was gracieus! Maar des te meer verbijsterde de brief Martins vrouw, die in de lade van de tafel van haar man, waar ze op zoek was naar een kopie van een zoekgeraakte kwitantie, een stapel van twaalf kunstachtige envelopjes en diezelfde gracieuze brief had gevonden, waaruit bleek dat Martin een vrouw had gevonden in Rusland, wat Eliza zelf al vermoedde op grond van een aantal signalen. En toen barstte er een familieruzie los vanwege wat er was voorgevallen. Martin had misschien zelf wel minder ruchtbaarheid aan dit liefdesavontuur kunnen geven en dan was het vanzelf veranderd in een van de episodes van zijn over het algemeen nogal bescheiden seksuele biografie en dan had Lidia zich in die rij gevoegd waar daarvoor die Poolse was, daarna de eenmalige Chinese en daarna zij, de eenmalige Russische. Eliza had echter de familieruzie opgestookt en Martin een lelijk verwijt gemaakt dat hij waardeloos was wat betreft zijn mannelijkheid en van alles en nog wat, terwijl hij op dat moment heel zeker van zichzelf wist dat hij in staat was grote prestaties te verrichten als een dame hem met bewondering behandelde en in een teiltje met koud water zijn afgebeulde voeten onderdompelde… En, terwijl hij verstijfde doordat het leek alsof hij ergens in zich een voor hem onbekende moed had gevonden, zei hij tegen Eliza met een stille waardigheid, dat hij inderdaad van een Russische vrouw was gaan houden en bereid was dat gevoel in zich te onderdrukken, maar dat als zij, Eliza, nu een scheiding wenste dat hij, Martin, dan ook geen bezwaar maakte.

Terwijl Eliza uit een afzichtelijk krokodillenleren tasje een stapel kaartjes met de onthullende Russische landschappen en een envelopje met Lidia’s gracieuze brief haalde, trok ze veelbetekenend een wenkbrauw op en zei ze iets vaags over een advocaat. Ja, ook zonder advocaat wist Martin heel goed dat twaalf jaar werk in de verfzaak gewoonweg van hem gestolen zou worden en dat hem geen cent zou worden toegerekend voor het feit dat hij de zaak uit de grond had gestampt en de schulden had afbetaald, die het bedrijf boven het hoofd hingen na de verdeling tussen Eliza en haar broer – het was allemaal verloren moeite geweest. Misschien dat alleen een deel van de som van het huis hem toe zou komen en dan nog was het niet bekend hoe Eliza met die brief om zou gaan… Diezelfde avond nog had Martin Lidia een ongeplande brief geschreven waarin hij aankondigde dat hij met kerst naar Rusland zou komen en een tweede brief aan de advocaat waarin hij vroeg of de advocaat hem kon inplannen voor een afspraak.

De scheidingsprocedure nam samen met de verdeling van de eigendommen meer dan een jaar in beslag, maar eindigde op een onverwacht gunstige manier voor Martin. Hij was dan geen mede-eigenaar, maar Eliza gaf hem ook geen salaris en zij werd verplicht Martin een compensatie uit te betalen, en wel van aanzienlijke betekenis, voor zijn twaalfjarige werkzaamheden.

In die tweeënhalf jaar, voorafgaand aan het nieuwe huwelijk, had Martin Lidia precies zes dagen, verdeeld over twee afspraken, gezien. Hij was ervan overtuigd dat Lidia een levende schat was: massages, zorg, eten en seks waren van eerste klasse kwaliteit.

Ze hadden gezamenlijk besloten hun ontmoetingen te beperken met het oog op het hogere doel. Martin was hard aan het sparen: na de scheiding had Eliza hem onverwachts voorgesteld om in loondienst te blijven werken. Na goed nagedacht te hebben stemde Martin toe. Hij werkte nu voor een heel degelijk salaris. Hij had de compensatie, tel daar nog maar hetzelfde bij op en hij kon na het sluiten van het nieuwe huwelijk een klein restaurantje openen…

Lidia was zich van haar kant doelgericht aan het klaarmaken voor een nieuw leven: geheimzinnig glimlachend deed ze een aanvraag om te vertrekken en ruilde ze haar beschaafde omgeving in voor een openbare eetgelegenheid – ze nam een baan aan als assistent-chef in het restaurant van hotel Centraal. Daar hadden ze de Russische keuken. Maar zoals Lidia al snel ontdekte, was het er erg primitief… Wat bestelden buitenlanders zoal? Pannenkoeken met kaviaar, borsjtsj, wodka – zonder al te veel gedoe. Misschien was er ook geen gedoe nodig? Daarnaast had Lidia allerlei subtiliteiten over de organisatie van de productie ontdekt.

Na een maand of drie was ze er volledig van overtuigd dat ze bij Centraal niets meer te doen had, alles wat je daar te weten kon komen had ze al opgepikt. Er tekende zich een nieuwe opgave af: wat meer geld verdienen voor een bruidsschat om niet als een armoedzaaier, maar als een echte Russische dame in de stad Zürich aan te komen.

Ze moest een grijze karakul-bontjas kopen, zoals Emilia ook had, een ring met een diamant en oorbellen. Ook wilde Lidia voor haar toekomstige restaurant wat Chochloma-serviesgoed inkopen in gouden en rode kleuren – niet slecht toch? De vraag bleef alleen hoe ze alles mee kon krijgen… Ze had Martin geen plaatjes van de noordelijke natuur meer gestuurd, maar wel een aantal kaartjes met Chochloma-eenden en -lepels – hij had haar smaak goedgekeurd.

Het sprookje werd snel werkelijkheid. De dag kwam dat Lidia twee koffers had ingepakt met alle goede kleren waarvan het geen schande zou zijn om die in Zwitserland te dragen (ze had het fout – alleen datgene wat Martin naar haar toebracht was van pas gekomen en haar eigen kleding werd daarna gebruikt als lappen en vodden…) en ze een treinticket had gekocht in de tweede klasse. En zo vertrok Lidia vanaf station Beloroesski naar de stad met de als een vloek klinkende naam ‘Zü-ürich’, waar de ondergrondse ruimtes vol goud zitten, waar Lenin had gewoond, aan de oever van de rivier de Limmat zat en in café Odeon een strüdel at en het boekdeel van Marx bestrooide met zoete kruimels…

Het woord ‘Zü-ürich’ gaf een zoete smaak in de mond…

Lidia zat met een rechte rug in de coupé met haar hoofd achterover in de richting van haar zware knot. Routineus controleerde ze met haar vinger het puntje van haar neus – meestal als ze haar mond wijd opende terwijl ze een hap nam van iets kwam er lippenstift op het puntje van haar neus en van tijd tot tijd controleerde ze dat. Achter het raam flitste de vertrouwde Russische natuur voorbij en hoewel Lidia de laatste tweeënhalf jaar van dit moment gedroomd had, werd ze plotseling erg emotioneel toen de trein in beweging kwam en ze zich de witte berkjes herinnerde – achter het raam strekten zich enkel wat onkruid-struiken en stortplaatsen aan de rand van de stad uit – en ze begon haar geboorteland toch een beetje te missen. Alhoewel, wat viel er nou te missen, zie hier dat hele geboorteland: een miljoen Nikolajs in karsaai, een miljoen tantes als tante Nastja, die had zelfs immers nooit geïnformeerd naar haar nicht daar in de stad… Leefde die nog of was ze gestorven? Er was maar één dierbaar persoon en dat was Emilia Karlovna. Zij was de enige die Lidia begreep. Vanzelfsprekend. Selbstverschändig.

Twee bejaarde Poolse vrouwen, naast haar in de coupé, vroegen haar iets in een west-Slavische taal, maar Lidia voelde zo’n innerlijke onrust dat ze hen, wat ze niet van zichzelf had verwacht, heel verzekerd antwoordde: ‘Entschuldigen bitte, ich verstehe nicht’… En de Poolse vrouwen begrepen direct dat ze zich hadden vergist, dat ze een Duitse voor een Russische hadden aangezien, hoewel te zien was dat ze Duits was, met een jerseypak van burgerlijke kwaliteit en ringen aan haar vingers…

Ach, Martje, Martje! Dat was de beloning in het leven, al helemaal na twee keer overstappen! Hij stond haar op te wachten op het station van Zürich in een donkergroene, harige mantel, met zo’n zelfde harig hoedje met een korte rand, de achterkant iets hoger en een bont veertje aan de zijkant. Wat een verschijning. En hij rook naar eau de cologne en graaide niet zelf naar de koffers als een bonkige Rus, maar zwaaide naar de kruier en kuste Lidia en leidde haar aan zijn arm… En rondom was het zo’n buitenlands tafereel zoals ze dat zelfs in films niet lieten zien. Er was bijvoorbeeld een film over Rome, Lidia kon zich die film nog goed herinneren en daar was het vuil, er was een stortplaats, er waren ruïnes, ze hadden het niet veel beter dan wij en aten armoedig voedsel, net als bij ons, diezelfde macaroni en dan lieten ze dat nog in een film zien ook. Het was duidelijk waarom ze het echte buitenland niet lieten zien, Lidia zat niet voor niets twee jaar op de marxistisch-leninistische universiteit waar ze iedereen om de tuin leidden…

Het eerste jaar in Zürich was het allergelukkigste jaar. Er was voorlopig net niet genoeg kapitaal om een geschikte ruimte te huren voor het restaurant en daarom leefden ze zuinig, ze huurden een studio en geen appartement, een piepkleine woning, maar wat ze ervoor moesten betalen…

Lidia had niet verwacht dat alles zo duur zou zijn in het rijke Zwitserland, maar wat was ze toch handig, want ze kon zich goed aanpassen, al hadden ze het wel krap. Martin controleerde zelf alle uitgaven, hij had verstand van boekhouding. Lidia wilde meteen gaan werken, maar in het begin gaf hij haar daar geen toestemming voor, hoewel hij later toch toestemde. Al haar diploma’s had Lidia in het Duits laten vertalen en ze namen haar aan als manicure. Martin was zelfs verbaasd hoe goed het haar afging. Tegen het einde van het jaar hadden ze een huurovereenkomst gesloten, een geweldige plek voor een restaurant. Vroeger zat daar een of andere kantine en dat was maar goed ook, want als het volk gewend was dat er op deze plek gegeten werd dan kwamen ze naar ouder gewoonte hiernaartoe.

Martin had zijn nicht eruit gezet, het was zo’n simpele, dorpse vrouw, al was ze wel stads gekleed maar geen bijzondere verschijning.

Lidia begon al het een en ander te begrijpen, misschien zelfs al iets meer dan Emilia Karlovna, zoals naar welke winkels mensen die het iets minder breed hadden gingen en naar welke de iets rijkere gingen. En Martin begreep dat heel goed, omdat zijn vrouw Eliza een van de rijken was en het hem had aangeleerd. Nu wist Lidia dat er ook in het buitenland geen twee landen hetzelfde waren. Er was natuurlijk wel wat onbegrijpelijks in de details: bijvoorbeeld waarom de Engelse winkel nog duurder was dan de Zwitserse, terwijl ze wat de kwaliteit betreft niet van elkaar waren te onderscheiden, als twee druppels water waren. Of de Franse winkel – die was mooi, maar gevaarlijk, de kwaliteit was niet zo goed. Om nog maar te zwijgen over de Italiaanse winkel.

Voor de opening van het restaurant had Martin geadverteerd, onder kennissen uitnodigingen rondgestuurd en in de hele omgeving affiches opgehangen: restaurant Het Russische Huis nodigt u uit voor een Russisch diner. Ze hadden één Russische ober aangenomen, een beetje een vreemde, een halfbloedje, niet helemaal Russisch, maar het woord ‘borsjtsj’ sprak hij goed uit. Een tweede, lokale jongen hadden ze voor één keer ingehuurd.

De eerste avond in het restaurant was erg goed verlopen. Dat was de laatste gelukkige dag van Lidia’s leven. De volgende morgen was alles afgelopen. Martin werd niet wakker om zes uur wanneer ze normaal gesproken opstonden. Hij sliep maar en sliep maar. Lidia wilde hem eerst niet wakker maken – hij was moe dus laat hem maar lekker uitslapen, dacht ze. Om tien uur probeerde ze hem wakker te maken, maar hij werd maar niet wakker. Hij lag op z’n zij en een arm lag er heel onhandig bij. Lidia raakte zijn hand aan en die was koud. Ademen deed hij wel, maar hij kwam maar niet bij en was erg zwaar. Ze belde de dokter en hij werd gelijk naar het ziekenhuis gebracht. Het was een beroerte. Dat was het dan. Ze had het meteen uitgerekend: haar gelukkige leven had welgeteld één jaar en 21 dagen geduurd. Vanaf haar aankomst tot aan die ramp. En verder was het één grote nachtmerrie.

Het enige goede was dat al hun ziekenhuizen net zo waren als het luxe ziekenhuis voor de elite in Rusland. De verpleegsters deden alles zelf – het verschonen van de luiers en het eten geven. Zelfs de nachtdienst was bij hen gratis. Toen Ivan Savelitsj in het ziekenhuis lag, hij had kanker, hadden zij met z’n drieën, met Emilia en Lora, hun benen onder hun lijf vandaan gerend. Lidia begreep hoezeer ze het getroffen had met dit Zwitserland. Eerst injecteerden ze vloeibare voeding en daarna gingen de zusters hem te eten geven. Drie maanden lang kon hij helemaal niks, het was zelfs niet duidelijk of hij Lidia wel of niet zou herkennen. De ene keer leek hij haar te herkennen en de andere keer niet… Hij kon niet lopen. Ze hadden hem overgezet in een rolstoel. Lidia pakte elke ochtend twee bussen om hem te bezoeken en die reis nam drieënhalf uur in beslag. En het restaurant was er ondertussen ook nog. Er moest ingekocht worden, voorbereid worden – maar wanneer? Ze had zich ingeschreven bij een rijschool. Ze hadden wel een auto, maar een rijbewijs had Lidia niet. Stommeling, grote stommeling, schold Lidia zichzelf uit, ze had zoveel overbodige dingen geleerd, maar niet geleerd om auto te rijden. De cursus duurde drie maanden, vier uur per les drie keer per week. Dat was geen leven, maar dwangarbeid. Op goede dagen sliep ze een uur of vijf en op slechte dagen waren het er nog geen drie. Ze vond het sneu voor Martin, maar zelfs voor medelijden had ze geen tijd. Hij was als een klein kind dat de hele dag in zijn bedje lag, maar zodra Lidia hem mee naar huis had genomen, dofte ze hem helemaal op en gaf ze hem dagelijks massages van een uur lang. De artsen zeiden dat hij niet meer zou herstellen, maar zijn linker, getroffen beentje werd beetje bij beetje sterker. Er waren nog een stuk of drie maanden voorbijgegaan toen hij al op twee benen kon staan, hij hield de leuning van de stoel vast en stond.

De restaurantzaken liepen goed, Lidia stopte er niet mee. Ze was er natuurlijk wel toe gedwongen het concept te versimpelen in de trant van de Russische plateservice. Maar het leven in Zwitserland bleek o zo moeilijk. Overal moest je voor betalen. Je moest betalen voor elektriciteit, water, benzine, de vuilnisophaaldienst, om dan nog maar te zwijgen over de belastingen. Ze moest ook weer in de schoolbanken plaatsnemen, want zonder opleiding wilde niemand een woord met je wisselen. Eerst mocht Lidia het Zwitserse volk heel erg om zijn beleefdheid en keurigheid. Maar die Zwitsers waren erg uitgekookt. Vroeger in haar geboorteland vond Lidia zichzelf heel erg slim. Maar hier bleek iedereen net zo slim te zijn, alles werd van tevoren uitgekiend.

Het Russische restaurant was naar de Zwitsers hun zin, juist omdat ze snel doorhadden dat ze voor het geld wat ze er achterlieten voeding van heel goede kwaliteit kregen. En als Lidia niet alleen was geweest, had ze al een jaar later de ruimte kunnen uitbreiden, je kon daar een terras maken. En aan de andere kant was Lidia ook niet bang geweest om een iets grotere ruimte te huren. Als Martin een gewoon mens was geweest en niet voorgoed invalide.

Maar tijd om te rouwen en te reflecteren was er niet, omdat er ontzettend veel te doen was: ’s ochtends Martje wassen, daarna een massage geven, dan moest hij op de pot en vervolgens eten geven. Om de dag om groenten bij Frau Temka op de boerderij en om de dag naar de slager. De vis werd thuis langsgebracht en voor kruiden ging ze naar de groothandel, maar dat was één keer in de twee weken. Koken deed ze alleen. Natuurlijk was alles doordacht en moest er een industriële koeling gekocht worden, waarin ze veel dingen kon invriezen, al zou ze dat nooit aan iemand hebben toegegeven. Eigenlijk was het bij hen niet acceptabel om producten in te vriezen. Het gehakt voor de pannenkoekjes maakte ze één keer per week klaar en dan ging het de vriezer in. De vis niet natuurlijk, want die verloor te snel haar smaak. Om eerlijk te zijn wisten de Zwitsers niet zo veel van gastronomie af. Ze waardeerden het dat de porties groot waren.

Lidia stond het hele jaar van angst te trillen dat ze de eindjes niet aan elkaar zou kunnen knopen, maar aan het einde van het jaar bleek dat de eindjes heel goed aan elkaar waren geknoopt en dat er zelfs nog een extraatje over was. Dat extraatje had Lidia op de bank gezet op haar eigen naam. En juist hier begreep ze het nut van het Zwitserse leven. Als Martje gezond was geweest, dan had ze het misschien niet begrepen in die wolken van het huwelijksgeluk. Maar aangezien dat geluk was afgelopen, had Lidia ontdekt dat geluk hier in getallen werd uitgedrukt.

Hoe hoger de cijfers, hoe groter het geluk. Niet alleen met kale cijfers, maar ook op een heel subtiele manier: er moesten ook nog mensen zijn die jouw succes konden beoordelen en die jouw verstandelijk vermogen en talent aan de hand van onwaarneembare tekenen konden raden. Ze schilderde de schutting twee keer per jaar… Ze plantte nieuwe bloemen op het terras… Ze had Engelse gordijnen opgehangen… Wie begreep er iets van… Ze had schoenen van Bally en een mantel van Tirools wol. Emilia Karlovna was hier niet, had ze dit maar kunnen zien.

Lidia had de dorpse zus van Martje verjaagd, want ze liep alleen maar in de weg en ook al was ze een geboren en getogen Zwitserse, ze had nul verstand van het leven. In plaats van haar had ze een andere hulp aangenomen, een verstandige Joegoslavische, die ook met een Zwitser getrouwd was. En ze had nog een andere helpster aangenomen, een manke, zeer onknappe, maar wel snelle en bekwame vrouw. Lidia vertrouwde haar ook het een en ander toe aan het fornuis als het niet al te ingewikkeld was. Later bleek ook dat zij geen echte Zwitserse was, maar van joodse komaf. Een andere ober was Italiaans. Het was welbekend, dat Italianen allemaal geboren obers waren: ze waren vriendelijk, ze glimlachten en ze maakten grappen. Maar ze waren wel diefachtig. Bij Lidia kon je niets stelen, want ze hield het goed in de gaten. Reputatie was een serieuze zaak, zelfs met geld kon je dat niet kopen. Ze was als een zaadje: je plantte het in een pot, gaf het water, bemestte het en het groeide. Het groeide een jaar, nog een jaar, een derde jaar… Een jaar, nog een jaar en een derde jaar…

Martje was afgevallen, verschrompeld en een oud mannetje geworden. Waar Lidia in Rusland nog met moeite als een eenvoudig meisje werd gezien, werd ze hier in ieder geval beschouwd als een interessante dame, soms zagen ze haar zelfs aan voor een Française. Ze had haar man opnieuw leren lopen, nu strompelde hij met een stok door het huis en wandelde hij in hun tuintje. Lidia had voor hem een rashondje gekocht, een grijze dwergpoedel, die ze Schatteboutje had genoemd. De verzorging van Schatteboutje kostte een aardige duit – nu eens vaccinaties, dan weer de dierenarts. Maar het bleek dat Lidia zich ook hier niet in had vergist. Zwitsers hielden veel van dieren, er kwamen gezinnen dineren waarvan de kinderen met Schatteboutje speelden en hun ouders vroegen daarna om weer met het Russische hondje te spelen. Dat was goede klandizie. En Martje werd door de kinderen ‘het hondje z’n opa’ genoemd.

Toen het leven met een Russisch restaurant en een invalide echtgenoot normaal werd en het weer z’n oude gangetje ging, ging Lidia naar ouder gewoonte weer cursussen volgen. Twee jaar hield ze zich bezig met Frans en had ze zich de taal eigen gemaakt. Daarna zat ze te denken aan Engels… Ze had ook willen skiën, maar het was ondenkbaar om het restaurant, Martje en Schatteboutje een paar dagen alleen te laten. Hoewel ze nu al niet meer achter het fornuis stond, aangezien ze twee koks had die ze zelf alles had aangeleerd. Twee keer per week ging ze naar het zwembad, soms naar de vrouwenclub waar ontmoetingen plaatsvonden met andere zakenvrouwen. Ze was een aantal keer langs geweest bij die zakenvrouwen en begreep toen dat ze persoonlijk niet genoeg erkenning kreeg in het leven. Al die vrouwen liepen rond in schoenen van Bally, droegen nertsbontjassen en horloges van het merk Orient. Het krenkte Lidia zelfs dat dat voor hun de normaalste zaak was en ze kon hen toch niet gaan uitleggen dat ze allemaal domme huiskippen waren en dat zij, Lidia, een hoogvlieger was, omdat juist zij geboren waren in Zwitserland, in een stukje roomboter, terwijl zij, Lidia, in een hut met een aarden vloer en een rieten dak, tot aan haar vijftiende rondliep in viltlaarzen of blootsvoets, en haar eerste broek pas kreeg toen ze in Moskou was, waar ze met veel mazzel als dienstmeisje terecht was gekomen bij een goede dame, maar voor die tijd zonder broek had rondgelopen, zoals alle Wit-Russische boerinnen…

Ze voelde een soort teleurstelling. En de oude, onderdrukte en niet volledig uitgedachte droom begon zich als een ziektekiem te ontwikkelen en te vormen en bepaalde eigenschappen te verwerven – en dus maakte Lidia achter in haar zakenboekje, dat voor de ziel bestemd was en waar de zakenvrouwen de data van hun afspraakjes met hun minnaars, gynaecologen of schoonheidsspecialisten noteerden, een lijstje aan waarin ze opschreef wat precies en in welke hoeveelheid ze dingen moest aanschaffen voor haar reis naar Moskou. Daar woonde de enige persoon in de wereld die Lidia’s geweldige start naar waarde kon schatten…

Zoals bij al haar ondernemingen begon Lidia eerst over alles grondig na te denken. Er waren geen contacten van haar met Moskou bewaard gebleven: Emilia Karlovna had bij het afscheid nemen tegen haar gezegd dat ze haar het allerbeste wenste, maar dat ze verzocht geen brieven te schrijven en niet te bellen. Tegen die tijd waren de eerste moeilijkheden bij Lora al begonnen, omdat haar man Zjenja iets ondertekend had, in het rond kletste en onvermijdelijke narigheden over de familie uitlokte. Maar Lora hing aan zijn lippen, zelf dacht ze niet na en naar haar moeders adviezen luisterde ze ook al niet. Emilia Karlovna had een hekel aan de Sovjetmacht, maar ze had haar gevoelens per decreet weggestopt op de bodem van haar getergde ziel. En tegelijkertijd verachtte ze met heel haar hart die sukkel van een Zjenja, die maar bleef kletsen als een domme papegaai, … Lidia’s vriendinnen van het Pioniershuis en van andere plekken waar ze moest studeren en werken waren niet eens de uitgaven aan postzegels waard. Er was maar één betrouwbare vriendin, buurvrouw Varja, met wie Lidia in het begin wat contact had, maar na het ongeluk met Martje was ze opgehouden haar te schrijven. Wat viel er nog te schrijven?

Nu had Lidia Varja geschreven en haar gevraagd of ze Emilia kon bellen en te weten kon komen hoe het met haar ging. Varja had het verzoek uitgevoerd, Emilia gebeld en Lidia op de hoogte gebracht dat het hun nog steeds verging zoals vroeger, alles was nog als vanouds…

Lidia had een goede reistas gekocht – tot dan toe was ze nergens naartoe gereisd en had ze dus geen tassen aangeschaft. En zo begon ze volgens het lijstje cadeaus te kopen voor Emilia. Ze had besloten haar van top tot teen in het nieuw te steken. Van alles alleen het allerbeste. Een volledige outfit, zoals bij pasgeborenen… Haar vrije tijd bracht Lidia nu in winkels door. Na de kerst, toen de grote uitverkopen waren begonnen, had zij haar aankoopcampagne, die bij haar een halfjaar had ingenomen, al afgerond. De tas had bijna drieduizend Zwitserse frank aan eersteklas spullen in zijn geruite binnenste. Er zat ondergoed in, maar ook panty’s en kousen. Dan waren er nog sandalen, schoenen en laarzen. Er zaten ook een mantelpak van Jersey-wol en een pak van zijde, een colbertje, een hoed en een sjaal bij. En verder had ze nog een tas en handschoentjes erbij gekocht. Alles was in één kleurharmonie, omdat Lidia smaak had. Emilia had het haar aangeleerd.

Ook zat er nog een gouden horloge van het merk Orient in een koker in het damestasje, dat als zodanig een Zwitsers kunstwerk vertegenwoordigde. Vervolgens had Lidia voor zichzelf een driedaagse individuele rondreis door Moskou, de hoofdstad van haar geboorteland, gekocht met een verblijf in hotel Moskou.

Er was meer dan tien jaar voorbijgegaan sinds Lidia Martin voor het eerst naar Zürich begeleidde na die onvergetelijke en cruciale lunch met het voetenbadje en de zwarte kaviaar. Sjeremetjevo was niks veranderd.

Lidia de Gans was geen prachtige zwaan geworden, maar er was bij haar ook niets meer van vroeger overgebleven. Ze was een staatsburger van Zwitserland, Frau Gropius, in een schijnbaar bescheiden mantel van regenjasstof met een lichte voering van kangoeroebont. De kruier liep achter haar aan met haar kleine koffer en reistas en ze werd opgehaald door een tolk van Intoerist, een kleine luitenant van de KGB, met een gelegenheidsglimlach en een vel papier met haar achternaam erop. De taxi had hen naar het Manegeplein gebracht. Lidia was onderweg misselijk van de zenuwen. De tolk sprak heel slecht Duits tegen haar, maar Lidia trok haar mond niet open in het Russisch. Waarom? Ze had gedineerd in het restaurant op de eerste verdieping. Ze had Russische salade en vleesgelei gekozen. Ze had er wat van geproefd en daarna haar vork opzij gelegd. Ze was misselijk.

De volgende dag werd ze door de stad rondgereden en lieten ze haar het Borodino-panorama en de universiteit op de Leninheuvels zien. Ze had geluncht in het restaurant Centraal. Daar hadden ze de Russische keuken. Het was nog steeds diezelfde gerant. Hij herkende haar natuurlijk niet. ’s Avonds gingen ze naar het Bolsjojtheater. Ze keken naar Het zwanenmeer. Ze zat op de derde rij in een paars, zijden mantelpak met een diamanten broche in de vorm van een pijl. Naast haar zaten Amerikanen. Een van die Amerikanen zat er in krulspelden bij met een nylonslaapmuts over die krulspelden heengetrokken. Ze gingen na het theater naar een restaurant. Blijkbaar had ze die krullen nodig voor bij het diner.

Het ballet was prachtig. In Zürich was ze nooit met Martje naar het theater gegaan. In Moskou kocht ze in haar tijd vaak kaartjes, voor de Taganskajastraat, voor de Bronnajastraat…

De volgende dag op zondag zei ze tegen de tolk dat ze hoofdpijn had en het programma voor deze dag annuleerde. De tolk stelde voor de dokter erbij te halen, maar Lidia wees dat af, hoewel ze wel degelijk hoofdpijn had en opnieuw misselijk was. Om twee uur ’s middags pakte ze haar tas en liep ze het hotel uit. Met de taxi was het vijf minuten rijden, Emilia woonde in de Majakovskistraat. Ze kwam uit bij de grijze, bakstenen flat in de Tweede Tverskaja-Jamskajastraat. Het flatgebouw stond met de hoek raar geplaatst en was na de oorlog gebouwd voor het belangrijkste ministerie van het land. Ivan Savelitsj kreeg hier vlak voordat hij met pensioen ging een tweekamerappartement. Ze ging omhoog naar de derde verdieping. Ze moest eraan denken hoe ze zo’n dertig jaar geleden voor het eerst dit paleis binnenging. Er was gas. Er was elektriciteit. Ze hadden een pomp met warm water. Ook hadden ze een badkamer en een toiletruimte – dat alles zag ze toen voor het eerst. De bel was nog steeds dezelfde, een wit knopje op een zwart houten rondje. Ze drukte op de bel. Hij rinkelde nog steeds met hetzelfde belletje. Ze deden open zonder te vragen. Het was Lora. ‘Voor wie komt u? Voor u.

Voor Emilia Karlovna. Ik ben Lidia. Lora, herken je me niet meer?’ ‘Lida! Lidiaatje! Je bent gewoon door God gestuurd!’ zei Lora vol blijdschap.

In die jaren was elke buitenlander van grote waarde: via zo iemand kon je een brief en documenten doorsturen. De staatspost werd helemaal doorgelicht. Maar Lidia merkte met ergernis op: nu ze met een tas vol uit Zürich was gekomen, was ze ineens Lidiaatje. Maar in vroegere jaren trok Lora gekke gezichten naar haar. En daarom zat er in die tas niets bij voor Lora.

Daarna snoof Lidia de vertrouwde geur op van het oude appartement en trok ze haar schoentjes uit. Je kon wel gek worden: in het schoenenrek stonden de schoenen die Lidia van binnen en van buiten kende. Er stonden bruine pantoffels voor gasten en twee paar kinderschoenen in – de sporen van professionele activiteit.

‘Komen er nog steeds kindjes langs?’ vroeg Lidia met een glimlach. Lora zwaaide vragend met haar hand: ‘Welke kinderen…’

En Lidia stapte de grote kamer in waar ooit de particuliere kindercrèche bijeenkwam en waar een lange tafel, zes stoelen en een piano stonden, waar Emilia Karlovna versuft de polka of de wals speelde en de kinderen dansten, en daar was ook het kleine tafeltje bij de grote bank, die bedekt was met een kleed van handgeweven stof… En in de erker stond een niet-inklapbare ziekenhuisrolstoel met de rugleuning naar de deur gericht en met het ijzer witgeverfd en boven de rugleuning stak een bonte, volle bos haar à la Pompadour uit. Lora liep de erker in, draaide de rolstoel om en reed Emilia Karlovna het daglicht in.

Ze leek zo erg op Martin, alsof ze een zus, moeder of oma van hem was. Ze had een mooie, sneeuwwitte, slappe huid, een kleine kin waar er een tweede, dunne en bijna doorzichtige als een pad onder vandaan kwam, bleekblauwe ogen in cirkelvormige plooien van tedere huid en een verontschuldigende glimlach die aan één kant scheef hing… Alleen had Martin een korte neus met grote neusgaten en Emilia Karlovna een lange, spitse neus met een kromming…

‘Mama, kijk eens wie er is! Lidia is hier naartoe gekomen! Ken je Lidia nog?’

In haar rechterhand had Emilia Karlovna een stapel speelkaarten vastgeklemd en met één hand was ze die stapel kaarten ofwel aan het doorlopen, ofwel gewoon aan het betasten. Ze was het vergeten, Lidia was compleet vergeten dat haar oude bazin het meest gek was op het spelen van patience. Ze had kaarten moeten kopen! Hoe kon ik dat toch vergeten, flitste er eerst door Lidia’s hoofd…

‘Emilia Karlovna, ik ben het, Lidia. Herkent u mij?’

Emilia Karlovna glimlachte delicaat op dezelfde manier als Martje en een druppel kwijl zo rond als een kraal verzamelde zich in haar mondhoek.

‘Is ze al lang zo?’ vroeg Lidia.

‘Bijna een jaar,’ antwoordde Lora zachtjes. ‘Wat erg. Wij hebben voor iedereen documenten voor het vertrek aangevraagd, maar hoe we haar moeten meenemen is niet duidelijk. Toen ik jou zag dacht ik gelijk: zij is wie ons misschien kan helpen. We vliegen immers via Wenen, dat is niet ver van jullie. En het is niet bekend hoe lang we daar moeten wachten. Als jij ons misschien kon ophalen… Of als we op z’n minst een brief via jou naar het Joods Agentschap konden sturen, zodat ze ons met een rolstoel zouden opwachten… Ik ben er zeker van dat we ieder moment toestemming kunnen krijgen. Er zijn van die tekens… Mijn man Zjenja wil absoluut niet naar Amerika, begrijp je, geef hem maar Israël… Ik was liever naar Amerika gegaan…’

Lidia zweeg, terwijl ze tegelijkertijd moest wennen aan de situatie. Lora bleef daarentegen maar doorkwekken zonder te stoppen en bleef de hele tijd met haar vingers draaien, terwijl ze die lichtjes knakte.

‘Mam, mam,’zo nu en dan herinnerde Lora zich het doel van Lidia’s bezoek en pakte ze Emilia Karlovna bij haar schouder beet en schudde haar wakker. ‘Kijk eens wie er is gekomen, mam… Lidia is er. Herken je Lidia? We zouden al lang een aanvraag hebben ingediend, begrijp je, maar mama weigerde naar Israël te gaan, ze was er heel, heel erg op tegen…

En Zjenja – hij wil alleen naar Israël. Veel van onze vrienden geven zelfs de voorkeur aan Amerika. Maar mama is, dat weet je misschien niet, naast al haar kwaliteiten een beetje een antisemiet. En ze was tegen Israël – nee is nee. Maar toen ze eenmaal ziek werd, deden we de aanvraag. Het maakt haar nu toch niets meer uit. Toch? En wanneer vertrek jij, Lidia?’ Lora ging theezetten, maar Lidia was naast Emilia gaan zitten en pakte haar hand vast:

‘Emilia Karlovna, wat ben ik blij u te zien! U bent nog altijd een schoonheid… U voelt niets? Mijn Martje heeft ook een beroerte, al zeven jaar. Maar hij is nu wat beter, hij kan lopen. Vroeger zat hij ook de hele tijd in een stoel. Maar nu kan hij lopen en heb ik voor hem een hondje gekocht…’

Het leek alsof Emilia Karlovna zat te luisteren en alsof ze het begreep. Daarna kwam Lora terug met het dienblad voor de thee. De suikerpot, het melkkannetje en de roze kopjes – alles voelde vertrouwd. En de koekjes waren ook hetzelfde: twee eierdooiers mengen met een halve beker suiker en honderd gram chocoladeboter… Lora had het geleerd. Vroeger kon ze het niet. Emilia bewoog ineens met haar vingers en opende haar mond. Er klonk iets in de trant van ‘oewa’.

‘Wacht even, moedertje.’ Lora stopte een half koekje in de bewegende rechterhand.

Emilia propte het in haar mond en begon gelukzalig te kauwen.

‘Zo gaat het dus, begrijp je, ze zou de hele dag door kunnen eten. Ze wordt boos als ik haar geen koekjes geef. En dan heeft ze nog problemen met haar maag. In een jaar tijd heeft ze niet één keer zonder klysma gezeten…’

Lidia opende haar tasje en haalde er een reep chocolade uit die eigenlijk bedoeld was voor het kamermeisje. En nadat ze even had nagedacht pakte ze een net begonnen kleine parfumfles – Chanel No 5. Het was haar eigen fles…

‘Deze souvenirs zijn voor jou, Lora.’

Emilia Karlovna at het ene na het andere koekje op, ze was de delicate kunde van het eten waarin ze haar leerlingen jarenlang les had gegeven helemaal vergeten. Ze stopte de koekjes diep in haar mond, duwde ze naar binnen met haar afgebroken nagels en de kruimels vielen op haar vieze kraag en op de versleten voorkant van haar oude trui en Lidia had vreselijke pijn in haar achterhoofd en werd daadwerkelijk misselijk. Ze wist toen nog niet dat dat het eerste teken was van een snel oplopende bloeddruk.

‘Ik ga, Lora. Ik zal morgenochtend bellen, ik zie jullie nog wel voor mijn vertrek.’

‘Blijf nog even zitten, Zjenja komt zo,’ vroeg Lora oprecht, maar Lidia wilde zo snel mogelijk de benen nemen, snel overnachten en voorgoed van hier weggaan.

Ze had haar schoentjes en haar regenmantel, die – niet zichtbaar voor omstanders – gemaakt was van een zeker Australisch dier, aangetrokken en haar geruite tas met moeite opgetild:

‘Ik moet nog langs een plek gaan, vrienden hadden gevraagd om hen weg te brengen…’

De bonnetjes waren stuk voor stuk, voor alle zekerheid en naar de gewoonte van een zakelijk ingesteld persoon, thuis opgeborgen in een aparte envelop in de bovenste lade van het bureau. De spullen konden nog teruggebracht worden. Het was altijd verstandig om in dure winkels te kopen – je kon het terugbrengen en ruilen, al helemaal als ze je al kenden. Ze had de tolk gevraagd de taxi eerder te laten komen dan de bedoeling was. De tolk kon gewoonweg geen woord meer uitbrengen toen Lidia in vloeiend Russisch tegen de chauffeur zei: ‘Onderweg naar Sjeremetjevo moet ik even langs de Spartakovskajastraat, ik zal u laten zien waar u moet afslaan.’

Ze reden de Spartakovskajastraat in. Het flatgebouw stond er zoals tevoren, een enorme flat van vier verdiepingen hoog tussen gelijkvloerse houten barakken. Een achterbuurt zoals zovele andere. Ze glimlachte toen ze zich voorstelde wat er door Martin heen ging toen hij voor de eerste keer haar armoedige appartementje inliep. Eerst dacht ze eraan om naar de tweede verdieping te gaan, bij haar eigen deur aan te bellen en te vragen of ze haar konden wijzen hoe haar voormalige woning er nu uitzag. Maar daarna dacht ze: waarvoor?

En dus gaf ze de instructie door te rijden naar Sjeremetjevo. Ze had de koffer en de geruite reistas ingecheckt. Ze had niet eens meer gedacht aan het aan Lora beloofde telefoontje.

De hele reis in het vliegtuig was ze aan het sterven van ongeduld: ze moest zo snel mogelijk thuis zien te komen en Martje op zijn verzakte mondhoek kussen. Hij was wat beter, een heel stuk beter dan Emilia. Hij was steeds aan het lopen, hij glimlachte duidelijker en sprak een aantal woordjes die volkomen betekenisvol waren. En sowieso – hoe liepen de zaken daar drie dagen zonder haar…

Ze had nog steeds hoofdpijn en de misselijkheid ging maar niet over. Ze fluisterde bijna in zichzelf, maar toch nog net hardop: Zü-ürich… Zü-ürich… En toen dommelde ze in met de gedachte: en toch ben ik de allerslimste…


Vertaling Stephana van de Klomp






<   

TSL 84

   >