Ljoedmila Oelitskaja
Zü-ürich
Ljoedmila Oelitskaja
Na een carrière als wetenschapster
richtte
de Russische schrijfster Ljoedmila Jevgenevna
Oelitskaja (1943) zich pas vanaf de
jaren tachtig op het schrijverschap. Met
haar romans en verhalen verwierf zij grote
bekendheid in zowel Rusland als in het
buitenland, waaronder Nederland, en voor
haar literaire werk werden haar meerdere
prijzen toegekend. Tot haar bekendste werken
behoren Sonetsjka, Reis naar de zevende
hemel en Vrouwenleugens. Het hier voor
het eerst in het Nederlands vertaalde verhaal
Zü-ürich werd in 2002 gepubliceerd
in het Russische literaire tijdschrift Novy
Mir (‘De Nieuwe Wereld’). Dit verhaal
draait om een Russische vrouw, Lidia, die
een Zwitserse zakenman ontmoet en verliefd
op hem wordt. Haar liefde wordt beantwoord
en de Zwitser zet zelfs een punt
achter zijn huwelijk, zodat ze samen een
leven kunnen opbouwen in Zwitserland.
Het leven in Zwitserland blijkt uiteindelijk
echter minder rooskleurig te zijn dan Lidia
zich had voorgesteld en het koppel krijgt te
maken met verschillende tegenslagen. Oelitskaja’s lichte, humoristische toon zorgt
er echter voor dat Zü-ürich geen zwaar, deprimerend
verhaal is.
* * *
Lidia had drie volle werkdagen op een bankje gezeten met een opengeslagen
lesboek Duits. Het bleek dat ze alles goed had berekend en haar
vakantie niet had verspild. Tegen het einde van de derde dag kwam er
een gebruinde, stevige man, omgeven door een subtiele glans, het tentoonstellingspaviljoen
uit gelopen en ging naast haar zitten. Hij straalde,
alhoewel niet van zichzelf, maar met zijn glanzend grijsblauwe colbert. Hij rook naar frisse dennen en droeg geperforeerde schoenen in
een vrouwelijke, grijze kleur. Dat hele tafereel, inclusief die perforaties,
was Lidia’s doordringende blik niet ontgaan. Ze had zelfs zijn lichtjes
naar voren uitstekende ‘rachitis’-voorhoofd en het rode adertje in zijn
linkeroog opgemerkt. Ze dook weer met haar neus in het opengeslagen
boek, dat ze gedraaid vasthield, zodat de omslag te zien was.
De man opende zijn mond als een vis en slikte het aas onmiddellijk in:
‘O, die deutsche Sprache!’
En hij begon te glimlachen. Het gesprek verliep daarna als een smal,
maar zelfverzekerd doorkabbelend beekje. De heer deelde mee dat hij
een Zwitser was uit Zürich, een bedrijfsvertegenwoordiger was van een
bedrijf dat verf produceerde, dat hij een huis bezat in de voorstad en dat
hij van dieren hield. Lidia van haar kant vertelde ook over zichzelf – dit
verhaal had ze al lang geleden voorbereid, uit haar hoofd geleerd en
gerepeteerd: pedagoog, werkte met kinderen en leerde de Duitse taal
met behulp van cursussen op maandag, woensdag en vrijdag, gewoon
voor haar plezier.
‘Wat ik heel leuk vind aan de Duitse taal is de woordvolgorde, alles
staat op z’n eigen plek, vooral de werkwoorden…’
De Zwitser begon te glunderen – och, hij had ook vreemde talen
bestudeerd en vond ook dat de Duitse taal het meest rationeel was…
Bewakingsagenten waren druk in de weer: het was een internationale
tentoonstelling, vanuit heel de stad waren er zwarthandelaars op
afgekomen en die rondborstige zwaluwen, de pioniers van de internationale
business, hadden hun verse waren meegebracht in zijde, roze
onderbroekjes met ruwe elastieken. Lidia kon absoluut gerust zijn – niemand
kon bedenken dat ook zij hier op jacht was.
Ze had daadwerkelijk niets van doen met de meisjes die hierop af
waren gevlogen. Ze was voorbij de dertig en was niet bepaald moeders
mooiste. Sterker nog, haar onderlip hing naar voren als een spateltje,
haar neus hing een beetje en als zij zich zou bewegen in Europese
monarchistische kringen dan zou haar lip als Habsburgs worden beschouwd,
maar aangezien ze uit het dorp Saloslovo afkomstig was, was
haar bijnaam vanaf haar jeugd Lidia de Gans. Haar twee opvallende
kwaliteiten, naast het Duits, waren haar dikke haren die in een volle
knot waren opgestoken en haar dunne taille, die ook nog eens door een
grove lakriem zo strak was getrokken dat haar taille bijna half doorgezaagd
leek.
Het gesprek verliep ongehaast en helemaal in de goede richting,
maar op een gegeven moment wierp de Zwitser een blik op zijn Zwitserse
horloge en Lidia werd bang dat hij zomaar zou opstaan en weglopen,
nadat hij haar Aufwiedersehen zou zeggen. Maar hij zei geen Wiedersehen,
integendeel, hij stelde voor om naar zijn stand te komen kijken en
een kopje koffie te drinken.
Lidia glimlachte bescheiden, waardoor er diep in haar dunlippige
mond een flonkering van twee gouden tanden zichtbaar werd, borg haar
lesboek op en dacht een ogenblik na: in haar tas lagen witte, nylon handschoentjes
met franjes, precies zoals op haar blouse, zou ze die misschien
aandoen, die handschoentjes – het is chic, of is het té… Ze wist
niet zeker of ze die handschoentjes wel of niet aan moest trekken, maar
ze haalde ze toch maar uit haar tas en klemde ze in haar vuist.
‘Mijn gaste,’ zei de Zwitser knikkend naar de bewaker en Lidia liep
spelend met haar handschoentjes achter hem aan.
Hij bracht haar naar het hok van zijn stand. Lidia’s hart maakte
sprongen van geluk, zo leuk vond ze het om te kijken naar de monsters
van de verf waar de stevige Zwitser in handelde.
‘Wat mooi!’ riep ze uit, en aan haar oprechtheid kon niet worden getwijfeld.
Hoewel ze over veel kwaliteiten beschikte, waaronder zelfs naïviteit,
beschikte ze juist niet over oprechtheid. Ze was eerder een beetje
listig. Met name naïef en listig. Maar wat betreft haar levensstrategie
was ze juist in dit geval van plan gehaaid te zijn, in te palmen en zelfs
te misleiden. Dat alles had ze echter niet nodig, want ze was helemaal
weg van die heer.
Niet ontspannen, echt niet ontspannen, beval Lidia zichzelf.
Hij stelde haar voor te gaan zitten en ging toen zelf lichtjes gebogen
zitten in een prachtige stoel van rood plastic waarna hij vaagjes
glimlachte. Waarom had hij deze onbekende vrouw uitgenodigd naar het
paviljoen, ze leek geen klant te zijn en ze was niet knap…
‘U heeft een massage nodig. U heeft osteochondrose!’, zei ze stellig
en voor hij er erg in had klemde ze zich vast in zijn nek en bewoog ze
snel met haar kleine, sterke handjes over zijn dikke schoft. Van de schrik
verstijfde hij. Hij zat daar maar met uitpuilende ogen en happend naar
lucht.
Lidia had een desastreus tekort aan Duitse woorden. Het woord voor
‘ontspannen’ kende ze niet, maar ze begreep dat ze het initiatief niet
mocht laten varen en dat ze niet kon zwijgen, maar iets moest zeggen.
En dus ging ze maar praten. Eerst begon ze de tekst uit haar lesboek na
te vertellen over de geschiedenis van Moskou en daarna de biografie
van Poesjkin. Tussendoor had ze zijn glanzende colbert uitgetrokken
en de stof geprezen. Hij probeerde te protesteren, maar onder haar druk
verslapte hij snel en ontspande hij zich.
‘Ik heb een diploma voor masseuse – sportmassage, geneeskundige
massage, ik heb zelfs Chinese massage gestudeerd,’ vertelde ze. En
klaarblijkelijk had ze niet gelogen: haar bewegingen waren zelfverzekerd
en energiek.
Ook in Zwitserland moest hij zich af en toe laten masseren en dat
was geen goedkope zaak. En wat betreft de osteochondrose had ze volkomen
gelijk – hij had inderdaad osteochondrose.
Een minuut of vijftien bewoog ze over hem heen met haar vingertjes,
wat heel prettig was. Hij maakte zich alleen lichtelijk zorgen of er niet
iemand van de voorbijgangers hen zou zien, omdat de deur op een kier
stond. Maar niemand bemoeide zich met hen en toen ze klaar was, nadat
ze hem door zijn overhemd heen prettig had afgeklopt, bleef er voor
hem niets meer over dan haar te bedanken. De dame was buitengewoon
vreemd – maar wel lief, besloot hij.
De tijd was gekomen om koffie te gaan drinken. Hij draaide met zijn
opgewarmde nek en besloot dat hij haar naast koffie ook zou trakteren
op chocolade. Hij had een voorraad chocoladerepen en bonbons – dat
was voor het onthalen van goede klanten.
Het belangrijkste was geen initiatief te verliezen, Lidia concentreerde
zich en terwijl de Zwitser koffie aan het zetten was, verzon ze een
uitnodiging in haar hoofd.
‘Het zou me een genoegen zijn u voor een lunch bij mij thuis uit te
nodigen. Ik heb een koksdiploma, ’ liet Lidia weten. ‘Ik ben bekend met
de Europese keuken, de keuken van de volkeren van de Sovjetunie, dieetvoeding.
Ik heb toestemming om als kok in een restaurant te werken.’
Dat was een heel goede treffer. De Zwitser droomde er al lang van
een eigen restaurantje te openen, maar de omstandigheden van het leven
stonden die droom in de weg.
‘Bent u nou masseuse of kok?’ vroeg de Zwitser met grote interesse.
‘Allebei. Al geef ik tegenwoordig les in de geschiedenis van onze
stad,’ zei ze met bescheiden trots. ‘Ik ben docent.’
Alles kwam tot in de puntjes overeen met de werkelijkheid. Lidia
organiseerde voor het tweede jaar een cursuskring voor heemkunde bij
het buurthuis van de pioniers. Het salaris stelde niets voor, maar ze hield
in ieder geval veel tijd over voor haar vele bezigheden. De ene keer verdiende
ze geld met naaien, dan met breien en dan weer met de verkoop
van het één en ander. En wat dan nog, geld, had je daar nou zoveel aan?
Vanaf haar jeugd leefde Lidia voor de interesse. En haar belangrijkste
interesse in het leven was studeren.
‘O, ik kom graag bij u lunchen,’ zei de Zwitser stralend en hij pakte
niet dat ene doosje met bonbons dat hij eerst had willen neerzetten,
maar een ander, groter doosje. Lidia leek hem erg interessant.
Lidia begon met de gordijnen. Zodra ze thuiskwam, trok ze meteen
alle gordijnen los en legde ze in een teil. De was doen vond Lidia leuker
dan alle andere huishoudelijke taken. Ze vond het een rustgevende bezigheid
en als er iets vervelends was gebeurd of als ze gewoon een slecht
humeur had, ging ze de was doen. Maar nu had ze juist een heel goed
humeur, ze was fanatiek als voor een belangrijk examen. En iets zei haar
dat ze net als voor alle andere examens – en ze had er wel honderden
afgelegd – ook voor dit serieuze examen zou slagen. Als die Zwitser
maar wel kwam opdagen…
Nog voordat ze was thuisgekomen, begreep ze meteen dat ze een
blunder had gemaakt doordat ze verkeerd met hem had afgesproken:
ze had het zo moeten doen dat zij hem zou ophalen. Want je weet maar
nooit of hij het zou vergeten of dat er zaken tussen zouden komen, zoals
het Bolsjojtheater of restaurant Nationaal… Wat hebben buitenlanders
nog meer voor zorgen in Moskou? Nou ja, de Tretjakov-galerie…
Terwijl ze de gordijnen aan het wassen was, had Lidia het hele programma
grondig doordacht. Natuurlijk kon ze niet zonder Emilia Karlovna.
Ze moest bij haar iets lenen voor de ontvangst. Niet aandringen
op hapjes, kaviaar kopen natuurlijk, en een onsje of twee van warm
gerookte steur, in principe de echte Russische keuken… Wat vissoep,
pirozjki … Misschien een koernik, beef stroganoff zou ook niet slecht
zijn… Maar je moest ook niet overdrijven. Met andere woorden, een
hele klus… En wat moest ze aantrekken? Ook een heel belangrijk onderdeel
– als ze maar niet het allerbelangrijkste over het hoofd zou zien…
Twee dagen werkte Lidia zonder ophouden door. Ze had alles gedaan:
ze was langs de winkel Praga, naar de Centrale Markt en naar
Emilia voor het zilver gegaan. Emilia’s wenkbrauwen schoten omhoog
en ze zei ‘waar heb je dit voor nodig, ik begrijp het niet’, maar weigeren
kon ze niet – ze haalde twee zilveren sets uit de stapel, twee spateltjes,
twee vorkjes en een etagère van twee verdiepingen met een piek erbovenop. Lidia wist hoe je die op de juiste manier moest decoreren: je legde
een trosje druiven bovenop en die liet je een beetje als een gordijntje
hangen… Beneden legde je twee perziken, een peer en een stuk of vijf
pruimen neer. En geen appels. Het was iets anders geweest als het winter
zou zijn en je Antonovappels zou hebben en dan niet op een etagère,
maar gemarineerd in kool met wat veenbesjes… En ze had ook om een
geëmailleerd kaviaarschaaltje gevraagd – hij zou zijn ogen uitkijken!
Maar hoe wist Lidia al die dingen, al die grote subtiliteiten over de
tafelindeling, over de was, het blauwen en stijven van linnengoed en
over hoe je een mannenoverhemd op de juiste manier opvouwt, hoe je
’s winters de kleding beschermt tegen motten, hoe je een pilletje moet
fijnmaken voor een kind en dan op gelei en nog vele andere dingen – dat
kwam deels van Emilia, die haar alles zelf had aangeleerd, deels van
cursussen en de rest uit de lucht, zelf aangeleerd, want Lidia bezat geen
schoonheid, maar ze was in ieder geval wel erg slim. Dat wist ze al lang
van zichzelf. Van alle mensen die ze kende was alleen Emilia slimmer
dan zij, maar, wat de anderen betrof, kwam het weleens voor dat een
andere vrouw slimmer leek, al bleek dan uiteindelijk toch dat ze niet
slimmer was dan Lidia. Alhoewel Lidia wel van zichzelf wist dat ze zich
het begaan van enkele stommiteiten wat betreft mannen had toegestaan
met onder andere Kolja en met Gennadi. Maar dat was lang geleden. Nu
zag ze in dat ze haar hele leven de verkeerde kant op had gekeken. Maar
zoals bekend, beter laat dan nooit.
Martin was al een halfuur te laat en Lidia rende, in haar spierwitte
blouse, in haar schone appartement, steeds voor de gedekte tafel langs
heen en weer van de deur naar het raam en vloekte als een ketter tegen
zichzelf: wat had ze dat toch dom afgesproken, als ze nou eerder had
geweten dat het zo zou gaan, het was beter geweest om hem bij die
tentoonstelling in het Sokolniki-park op te halen en hem hier naartoe te
slepen…
Maar hoelang Lidia ook uit het raam bleef hangen, ze had haar gast
gemist, omdat hij van de verkeerde kant vanaf het steegje was aangekomen.
Vanaf het metrostation Baumanskaja was hij de verkeerde kant
opgegaan, die domkop, en had hij veertig minuten door de hitte heen
en weer gelopen totdat twee schoolmeisjes hem naar de gewenste plek
hadden gebracht.
Hij belde aan bij de deur en had bloemen mee, rozen. Het waren er
geen drie, vijf of zeven, maar twintig – niet zoals wij Russsen dat deden.
Hij stond helemaal nat van het zweet in de deuropening, het stroomde
van zijn voorhoofd, zijn mond stond open en hij ademde zwaar… Zijn
hart was niet al te best, dacht Lidia gelijk zorgelijk. Ze had een getraind
oog en had ook medische cursussen gevolgd, want ze namen toen geen
mensen aan voor de massagecursus zonder de medische opleiding te
hebben afgerond en ze wilde die massagecursus maar wat graag volgen…
‘Ich warte ihnen so lang…’ dat was wat Lidia zei en hij bleef zich
verontschuldigen. Maar zijn ogen schoten alle kanten, echt alle kanten
op…
‘Staat u mij toe mijn colbert uit te trekken,’ zei hij… De colbert was
weer grijs, maar anders, zonder die blauwe gloed. Hij trok hem uit. Lidia
nam de colbert aan die zo zacht als zijde was. Misschien was het echt zijde? Zwitserland was het allerrijkste land, Emilia zei ooit eens dat ze
daar meer banken hebben dan wij kroegen… Op Martins lichtblauwe
overhemd waren zijn oksels en rug donkerblauw, die arme man was bezweet
geraakt. En een bad was er niet. Het was een proletarisch huis, je
mocht al blij zijn dat er in ieder geval een eigen toilet was.
En toen was het alsof Lidia het licht zag. Gaat u maar eventjes hier
zitten… Hij ging in de stoel zitten, die zij hem had aangewezen en hij
keek naar haar tafel als naar een vitrine van een museum met zijn mond
weer lichtjes geopend, wat blijkbaar een gewoonte van hem was.
Maar Lidia schoot de keuken in, vulde een teil tot de helft met water
en kwam met uitgestrekte armen de kamer in met zo’n niet al te groot
teiltje dat ze recht voor zijn neus op de grond neerzette. Daarna hurkte ze
keurig, staat u mij toe, neemt u mij niet kwalijk… En ze trok zijn grijze
schoentjes en, ook grijze, sokjes uit…
De ogen van de Zwitser puilden uit en hij stamelde: ‘Was? Was?’ Niet
was… ‘Bij ons,’ zei Lidia, hoort het zo: tijdens de hitte is een koud voetbad
uitzonderlijk gezond… En een koud kompres op het voorhoofd… Ik
weet dat als gezondheidswerker,’ zei ze in haar beste Duits, maar hij had
alles begrepen, hij knikte met zijn kale hoofd: ‘Ah-ja, ah-ja…’
En die voetjes, wat een voetjes, wat een teentjes! Liet hij soms een
pedicure doen? Ze moest gelijk aan die poten van Kolja denken, met
schimmel op z’n nagels, nergens mee weg te krijgen, ‘door die laarzen,’
zei hij altijd. Die stank kwam van die laarzen, je kon wassen wat je wilde
– dat maakte geen enkel verschil. Of het nou karsaai was of chroomleer,
een man in laarzen stonk hoe dan ook…
Zodra Lidia zijn teentjes zag, werd het haar meteen duidelijk: dit was
een keerpunt in haar leven.
Lidia glimlachte dunnetjes. Door die glimlach hing haar neus helemaal
over haar lip heen. Het sierde haar niet. Maar ze was slim en wist
dat zelf ook wel, dus glimlachte ze met haar hoofd iets gebogen en een
beetje afgewend. Wij leven in het oosten, zei ze, zo hoort het bij ons in
Rusland.
Hij antwoordde iets, maar hij sprak een beetje moeilijk alsof hij het
zeg maar goedkeurde, maar de woorden waren onduidelijk. Maar dat
gaf niks, dat gaf helemaal niets, die woorden leer ik wel, dacht ze, ga
maar na. Het woordenboek lag hier toch op de plank, dat was geen enkel
probleem.
Ze legde zijn voet op de handdoek, de handdoek werd nat, ze deed
hem zijn sokje aan, trok het sokje recht, toen het tweede sokje… De
schoen was zacht, glad, waar maakten ze die van, kun je leer wel over
je gezicht dragen? Maar zijn gezicht – hij zag zo wit als een lijk: één
en al verbijstering en onbegrip. Dat was maar goed ook – ze had hem
verbaasd.
Het servet zat in een zilveren servetring, op de vork stond een Duits
monogram. O, o… Gotisch schrift… K R.
Ja. Kristina Runge, dat is en vrouw uit Riga… Kristina Runge was
de oma van Emilia Karlovna. Maar dat deed er niet toe. De Zwitser trok
een wenkbrauw op: toch echt een heel interessante vrouw.
‘Eet smakelijk. De hapjes, alstublieft’ in vloeiend Duits. Al die kleine
tafelwoordjes kende Lidia uit haar hoofd vanaf het eerste jaar dat ze
bij Emilia als dienstmeisje kwam. Emilia had toen vijf kinderen als een soort van particuliere kindercrèche. Die eerste paar, de Joodse kindjes,
kon ze zich nog heel goed herinneren, de één al beter dan de ander: de
twee zussen Masja en Anja, Sjoerik, Grisja en Milotsjka. ’s Morgens
werden ze allemaal met bakjes, gevuld met eten, tegen negenen naar beneden
gebracht en Milotsjka tegen half tien, de overgrootvader was oud
en zat erbij als mos op een boomstronk. Emilia ging met hen wandelen
in het openbare plantsoen en kwam dan tegen half twaalf weer terug,
Lidia deed hun jassen en schoenen uit, waste hun handjes en bracht hen
naar hun kamer. Terwijl Lidia de bakjes met eten aan het opwarmen was
speelden ze voor de lunch een half uur lang Duitse lotto en spraken ze
alleen maar Duits met elkaar. ‘Ich habe Nummer einundzwanzig…’ En
ze lunchten in het Duits. ‘Geben Sie mir bitte… Danke… Entschuldigen…
Das ist geschmeckt…’
Daarna deed Lidia de afwas en deden de kinderen een middagdutje:
de meisjes met hun drietjes in het grote bed, Sjoerik op de ligstoel en
Grisja op de deux-chaises. Het deed er niet toe of ze wel of niet sliepen.
Het ging erom dat er geen woord werd gesproken – het dode uurtje. Dat
was discipline. Ze stonden op, wasten zich en kregen thee. Bij de thee
kregen ze van Emilia een zelfgebakken koekje. Lidia kon die koekjes
met haar ogen dicht bakken: twee eierdooiers mengen met een halve
beker suiker en honderd gram chocoladeboter toevoegen…
‘O, de kaviaar! Ja, alstublieft… Je hebt kaviaar uit Astrachan en uit
de Kaspische Zee. Deze is uit Astrachan, hier gaat mijn voorkeur naar
uit. Deze kaviaar is niet zwart, maar grijs en de korrel is iets kleiner.
Deze is heel zacht. Alstublieft, alstublieft. Neemt u wat boter. Dit is
boter uit Vologda. Probeert u het maar – proeft u de notige smaak? Dit
is de beste boter van Rusland. Ik weet dat de Zwitserse zuivelproducten
heel goed zijn. Maar deze Russische boter is voortreffelijk. Perfekt. Sehr
perfekt. Kalatsj is een speciaal Russisch brood. Ein russische Brötchen.
Hier is een klein glaasje wodka. Een kleintje. Op uw gezondheid! Prosit!’
Hij pakte van elk gerechtje maar een heel klein beetje, proefde het
met zijn tong en drukte het tegen zijn gehemelte met een voorzichtige
uitdrukking op zijn gezicht – precies zoals Emilia dat deed. Misschien
was hij ook van Letse afkomst? Hij knikte met zijn hoofd en maakte een
gebaar met zijn hand.
‘Paling. Dat is het eerste woord in elk Duits woordenboek. Aal. De
paling leeft in de Baltische Zee. In Zwitserland heb je geen paling, nietwaar?’
‘Dit is tomaat gevuld met schapenkaas. Dat is een Bulgaars gerecht.
Dat heb ik geleerd tijdens de cursus wereldkeukens. Wat is een populair
Zwitsers gerecht? Fondue? Lasagne?’
‘Nee, dat is in het Franse Zwitserland. Wij wonen in het Duitse deel,
in mijn regio houden ze van kartoffelpudding. – Dat moet ik even opzoeken
in het woordenboek…’
Wat een uitzonderlijke vrouw. Wat een mooie haren. Als ze het los
zou doen dan kwamen die prachtige haren waarschijnlijk tot onder haar
middel.
O, hoe hij ook at! Hij at langzaam, netjes, met het servetje op zijn
schoot, zonder lawaai te maken met zijn mes en vork. Alsof Emilia het
hem zelf had geleerd. Niet om de honger te stillen, maar gewoon voor de schoonheid, ja, zoals mensen pianospeelden of dansten. De Russen
aten niet zo, al sloeg je ze dood. Maar Lidia kon dat wel, Emilia had haar
alles aangeleerd.
Ze bracht de kleine bordjes voor de hapjes naar de keuken. Onderweg
draaide ze zich om naar de kapstok en rook aan zijn colbert, ze
ademde in en haar onderkant kwam volledig in brand te staan.
Terwijl zij in de keuken de vissoep uit de pan in de soepkom overschonk
was Martin het raadsel aan het oplossen: hij begreep er niets van
– het was een ongekende traktatie, nog nooit eerder in zijn leven had hij
kaviaar geproefd, het was niet eens in hem opgekomen, de tafeldekking
was koninklijk, als in een museum kan je wel zeggen, maar het appartementje
was echt armoedig, het was armetierig. Het was een mysterieuze
vrouw… En zijn voeten? Hoe zij zijn voeten had gewassen! Van haar
kon je veel verwachten… Hij ging acht jaar lang naar een Poolse, voordat
hij met Eliza trouwde, en gaf haar telkens tweehonderd frank, maar
ze had zelfs niet één keer een fles mineraalwater gekocht, hij moest alles
zelf meebrengen – het water, de koffie, de koekjes… Ze zeiden niet voor
niets: de Russische ziel is mysterieus.
Hij bleek vervolgens toch niet zo heel jong te zijn, hoewel wel fris,
stevig en hij was al een jaar of achtenveertig. Maar hij had een strak
gezicht zonder enige rimpels en hij was gelijkmatig gebruind. Alleen
zijn kruintje was kaal. Verder was het een heel erg fijne man. Daar in
Zwitserland, zoals later bleek, waren ze allemaal zo – fijn, verzorgd en
fatsoenlijk, maar daar kwam Lidia later achter. Op dat moment begreep
ze maar één ding: zulke mannen had je hier niet, al zou ze honderd jaar
zoeken, dan nog zou ze er hier nooit zo één krijgen. Misschien hadden
artiestes of zangeressen zulke mannen, maar zulke mannen had zij hier
nog niet zien rondlopen, niet bij Emilia thuis, niet in de polikliniek, niet
op de pedagogische school, niet op de marxistisch-leninistische universiteit.
Nergens.
Dit is vis, een vistafel. Dacht je dat je Zwitsers soms met vlees kon
verrassen? Dit is vissoep van sterlet met een gebakken broodje met hartige
vulling… Dat was niet te overdreven. Dit is courgette – een licht
groentegerecht. Dit is bechamelsaus.
Als je een partner zou hebben als deze Lidia, dan zou je zelfs morgen
al een restaurant kunnen openen. Niet in het centrum van Zürich natuurlijk,
maar in een of andere mooie plaats als Zollikon of Kilchberg…
Lidia was een fraaie naam… Een elegante naam. En haar figuurtje was
elegant. Die taille… Er school toch schoonheid in kleine vrouwen. Eliza
zag er met haar lengte en breedte nooit elegant uit. Hij fronste zijn
wenkbrauwen.
Lidia schrok: ‘Houdt u niet van groente? Ik houd heel erg veel van
groente. Vooral aardappelen. Weet u, ik groeide op in een dorp en het
was oorlog. U moet niet denken dat we het heel goed hadden, omdat
Zwitserland geen oorlog voerde. Wij hadden het slecht tijdens de oorlog.
Als eten was er aardappelen en melk. Het was gezond eten. Maar het
was boers, simpel. En weinig. U kunt uitzonderlijk goed koken. Heeft u
niet in een restaurant gewerkt? U had wel chef kunnen zijn.’
‘Nee, ik kook alleen voor vrienden. Ik trakteer mijn vrienden graag
op een etentje. Dat kreeg je met zo’n mofje. In Rusland gaan mensen
heel vaak op bezoek, trakteren ze elkaar en bakken ze pirogi.’
‘Heeft u veel vrienden? Niet echt. Ik houd van het allerbeste van
alles, daarom heb ik niet heel veel vrienden. O ja, kwaliteit is van groot
belang. Dat is de basis van alles – kwaliteit. De firma waar ik vertegenwoordiger
van ben bestaat al zestig jaar, omdat we verf van heel goede
kwaliteit produceren.’
De firma behoorde toe aan Eliza en hier zat de bron van al het kwaad.
Als het bedrijf nou gewoon van een vreemde was, van niemand, van de
eigenaar. Of als dat bedrijf nou van hem was, van Martin… Maar hij
werd zo stevig omstrengseld door zijn lak-echtgenote, dat hij soms uit
een nachtmerrie ontwaakte, waarin hij in de verf bleef plakken en hij
zijn voeten niet meer los kon krijgen, hij deed zijn best, trok eraan, maar
kwam er daarna achter dat het niet zijn voeten waren, maar die poten
van een vlieg…
‘Staat u mij toe?’ ze raakte met haar koude hand zijn bovenarm aan
toen ze het bord weghaalde. ‘Koffie? Thee?’
Nog voor zijn vertrek had hij al bedacht dat hij in hotel Moskva
sowieso een Russische prostituee zou nemen. Maar het bleek dat je hier
helemaal niet van die instituties had zoals laten we zeggen in Amsterdam
waar hij ooit eens een interessante Chinese had meegenomen en
een vrouw van de straat halen was eng. Hoewel ze in grote aantallen
de beurs bezochten en bij zijn hotel Moskou waar hij verbleef waren er
ook niet weinig. Maar ze waren allemaal toch net een beetje te jong en
gaven de indruk dat je met hen in een of ander schandaal terecht kon komen.
Maar daar hadden ze hem in Zürich al voor gewaarschuwd. Lidia
was toch duidelijk een deugdzame vrouw, met kaviaar en tafelzilver.
Maar toch, toen ze met haar blote hand zijn blote bovenarm aanraakte,
vermoedde hij dat ze wellicht… En van die gedachte alleen al raakte
hij direct opgewonden. Hij vroeg waar het toilet was. Lidia begeleidde
hem. Alles was heel schoon, maar verschrikkelijk armoedig… In ieder
geval was er kaviaar… Hij moest eventjes wachten voordat hij kon
plassen. Al met al was hij in deze vrouw geïnteresseerd geraakt. Zonder
twijfel.
De wastafel was in de keuken. Hij liep de keuken in. Lidia stond met
haar rug naar hem toegekeerd en boog met haar lange nek voorover over
het gasfornuis waar de koffie op stond. Twee kleine plukjes haar krulden
in haar nek. En haar benen waren gewoonweg prachtig, met dunne
enkels, met een wreef als van een ballerina. Het hakje was hoog… Hij
wachtte even tot ze het gas uitdeed en de koffie van het fornuis haalde
en legde toen zijn linkerhand op haar taille en trok haar met zijn rechterhand
dichter naar zich toe. Zij liet haar hoofd op zijn schouder zakken en
hij begreep dat alles nu zou lukken, en dat het zelfs uitstekend zou lukken,
omdat het hem met Eliza ook op de één of andere manier allemaal
gelukt was, maar hier ondervond hij zo’n vurigheid…
Hij reed met Lidia tot in de vroege uurtjes, waarmee hij aan zijn
maandelijkse norm had voldaan. Hij beschouwde zichzelf nooit als een
reus, maar op deze dag ging er iets reusachtigs in hem open door deze
vrouw met die smalle taille, deze bijzondere vrouw, mysterieus, met
zwarte kaviaar en zonder bad, zelfs zonder douche, met zilverbestek en
ongeschoren oksels en daarbij zo goed opgeleid: aan alle muren hingen
ingelijste diploma’s, op z’n minst acht, en die oma Ka Er en dan nog in
Gotisch schrift… Maar een gewone telefoon was er niet…
Jaja, Zwitserse vrouwen waren natuurlijk gewoon koeien; Poolse
waren hebzuchtig; Chinese waren veil; maar deze Russische Lidia – een
echt wonder, gewoon een mysterieuze Russische ziel… Waar haalde hij
dat vandaan, wie had dat gezegd – misschien hun grote schrijver Lev
Tolstoj of de schoolleraar uit Niederdorf…
En daarna, diep in de nacht, aten ze weer zwarte kaviaar met boter
en kalatsj en dronken ze champagne – een behoorlijk goede champagne…
Als ze een docente was hoe kwam ze dan aan champagne?
En morgen, of vandaag al, moest hij vertrekken, maar hij kon haar
geeneens een goed cadeau geven… Alles wees erop dat ze uit een heel
fatsoenlijk gezin kwam, misschien een gezin van aristocraten. Ze had
zo’n interessant uiterlijk en in alles was een persoon met smaak te zien.
En hoe ze ook nog kookte! In Rusland had je veel aristocraten, het
was geen Zwitserland, ze hadden ook graven, prinsen en baronnen…
Of misschien was het wel andersom en was ze een geheim agent van
de KGB? Volgde ze hem soms in opdracht daarvan? Nee, dat kon niet
waar zijn…
Lidia ging onbevreesd met hem mee om hem weg te brengen naar
luchthaven Sjeremetjevo. Daar eerste een plechtige sfeer en voelde het
er alsof je in het buitenland was. Ze wisselden natuurlijk adressen uit,
maar dat was rook, de rook van het dromen en het had geen enkele betekenis.
Het enige dat wel betekenis had was dat Lidia eventjes gelukkig
was geweest als nooit eerder in haar leven, maar ze begreep al wel dat
de laatste paar seconden van haar geluk wegtikten en dat ze daarna nooit
meer in haar leven deze Martin zou tegenkomen, deze bijzondere Martin,
zulke mannen zijn er helemaal niet, zijn zweet ruikt niet eens, het
ruikt gewoon als bij een engel…
In het vliegtuig viel Martin onmiddellijk in slaap en sliep hij door tot
aan Zürich. En zodra Lidia op de bus naar het treinstation stapte bleef
ze huilen tot aan thuis, ook in de metro en terwijl ze door de steegjes tot
aan de ingang liep.
Thuis waste Lidia zich – al was Lidia over het algemeen niet zo huilerig
–, at ze de kaviaar op waar niet meer zoveel van over was, waste ze
alles af, maakte ze alles schoon, verzamelde ze het servies en het zilver
van Emilia en pakte alles apart in een krantje in en legde er gevlochten
papieren stroken tussen zodat het niet zou breken. Ze legde haar tas
klaar – morgen zou ze het voor de lessen naar Emilia brengen…
Nadat Martin was vertrokken kreeg ze meteen een berg werk, er
kwamen twee massages bij, de directrice van het Pioniershuis had een
jurk, gebreid van mohair, besteld, daarna zat ze de hele zomer gapend
in het lokaal voor buitenschoolse opvoeding, maar nu kwamen er tegen
het einde van de vakantie kindjes bij, die elke dag even langskwamen.
Maar de belangrijkste zaken waren nu de Duitse taal en ansichtkaarten.
Lidia had het zo besloten: 1) naar nieuwe cursussen gaan en 2) kaarten
naar hem sturen met een reproductie van een Russische schilderij of met
een landschap erop.
Ze stuurde het wekelijks: een kaartje in een envelop, ze plakte er
een mooie postzegel op en op het kaartje stond een aantal zinnen in
de trant van: ‘Hier wordt een van de mooiste landschappen van onze
noordelijke natuur uitgebeeld. Ik wens u geluk, gezondheid en succes in
uw werk toe. Lidia’ – of: ‘Dit is het schilderij van de bekende Russische kunstschilder Soerikov De ochtend van de executie van de Streltsy. Opgedragen
aan de historische gebeurtenis waarbij de jonge tsaar Peter de
Grote de samenzwering van zijn zus Sofia in de kiem smoorde. Ik wens
u geluk, gezondheid en succes in uw werk toe. Lidia’. Enerzijds was het
beschaafd en anderzijds niet te opdringerig. Maar ze hielp hem zo wel
aan haar herinneren.
De kaartjes gingen niet naar zijn huisadres, maar naar een of andere
postbus. En door een vreemde gril van de postdiensten kwamen Lidia’s
kaartjes twee weken later aan bij de geadresseerde, en zij kreeg zijn
eerste brief pas bijna na twee maanden. Ergens was ze er wel zeker van
dat ze iets zou ontvangen, maar toch beschouwde ze het als een wonder.
Dat wil zeggen dat ze er wel van overtuigd was dat er een wonder zou
geschieden en dat ze een brief van Martje zou krijgen. Zo noemde ze
hem voor zichzelf vanaf de eerste dag.
Lidia herinnerde zich die hele dag tot in detail, die ochtend toen
ze uit het postvak die spierwitte envelop haalde met een bergachtig
gebied op de postzegel en met het adres in een zwart, dun handschrift
geschreven, echt precies zoals in een film. Ze trok haar leren handschoentje
uit en pakte de envelop met haar blote hand en hoewel er net
genoeg tijd was om niet te laat te komen op haar werk liep ze de trap
op naar huis, trok ze haar mantel en schoenen uit en ging ze aan tafel
zitten om de brief te lezen. Maar het eerste wat er uit de envelop kwam
was een foto: Martin in een witte broek tot aan z’n knieën en een wit
shirt waarin hij naast een hek staat met een tennisracket in zijn hand.
Hiervan stopte je hart gewoon met kloppen…
En wat voor een brief zat daarin! Wat een brief! De aanhef stond
precies in het midden: ‘Meine liebe Lidia!’ Het was alsof er met een
onzichtbaar lijntje een tekstvak was geschetst. En elke zin begon op een
nieuwe regel. En het vreemde was, dat ook al was alles heel duidelijk
opgeschreven, er geen één woord uit op te maken viel. Alle letters waren
op de een of andere manier verkeerd opgeschreven.
Kortom, ze vouwde de brief op, legde hem in een grote tas en rende
naar haar werk, omdat er die dag vanaf de ochtend een stadsexcursie met
de zesdeklassers naar de Rode Oktober-fabriek was.
’s Avonds draaide Emilia Karlovna de brief lang rond in haar hand
en bestudeerde ze het van alle kanten en keek ze naar Lidia met nieuwe
interesse: je kon wel zeggen dat ze dit meisje eigenhandig had gevormd.
Ze had in 1958 een datsja in de regio Moskou gehuurd – Ivan Savelitsj
leefde toen nog, en het nichtje van de eigenaresse, de wees Lidia
afkomstig ergens uit Wit-Rusland, diende daar in het huishouden. Het
was een stil meisje, schuw, zonder enige bekwaamheden – was de eerste
impressie van Emilia Karlovna. Maar op de laatste dag voor haar vertrek
besloot ze toch om haar mee te nemen. Ze stelde het aan de eigenaresse
voor, hoe heette ze ook alweer… Ze wist het niet meer, of toch… Nastja
heette ze en die liet het meisje gewillig gaan. Ze was nog niet eens
zestien. Een paspoort kreeg ze toen ze al in Moskou was, Ivan Savelitsj,
een gepensioneerde kolonel, had er een laten maken via zijn stafafdeling.
Hij schreef haar in in zoiets als een pension voor fabrieksarbeiders.
Maar ze woonde bij hen, naast de keuken.
Nu hield Emilia deze brief eerbiedig vast en keek ze Lidia opnieuw
aan: goed zo, goed zo, meisje! Ondanks haar uitzichtloze omstandigheden, en volledig uit het niets had ze het helemaal niet zo verkeerd voor
elkaar gekregen: een opleiding, een eigen appartement, zelfs haar onaantrekkelijke
uiterlijk had ze veredeld, ze had tenslotte stijl. Eerlijk gezegd
had haar eigen dochter Lora niet zo’n positie bereikt, relatief gezien…
Emilia Karlovna had graag aan Lidia willen vertellen dat ze voor de oorlog
met oma in Zürich was geweest en dat ze naar Genève werd gebracht
en naar Parijs, maar haar gewoonte om nooit iemand iets over zichzelf
te vertellen was net iets te sterk. Vanaf 1945 toen ze Ivan Savelitsj had
ontmoet, begreep ze meteen dat zwijgen het belangrijkste in het huidige
leven was. Ivan raakte heel, heel erg aan haar gehecht, maar Emilia had
hem, kapitein bij de NKVD, helemaal niets over zichzelf verteld. Het
meisje kwam dus uit een arm Lets gezin, de vader was een geschoolde
arbeider. O, bij ons in Letland werden arbeiders altijd gewaardeerd. Hij
was een sloten- en gereedschapsmaker van de eerste klasse! Ivan, zelf
uit een arbeidersgezin, respecteerde dat… Maar dat de partizanen haar
vader hadden vermoord toen hij diende bij de Duitsers als commandant
van het Letse Sonderkommando – hij voerde het programma ‘Judenfrei’
met grote bezieling uit – hadden ze hem niet verteld…
En Lidia was ook zo’n zwijgster. Ze wist het, maar ze zei niets. Ze
hield ook haar eigen geheim in stilte. Na de bevrijding van Wit-Rusland
door het Rode Leger werd haar vader in 1944 gearresteerd en geëxecuteerd
voor bepaalde misstappen tegen de Sovjetoverheid. Lidia was
het of vergeten of had nooit iets geweten. Hij liet elf kinderen en een
uitgebrande hut achter. Van die elf hadden drie het overleefd. Ze wilden
elkaar zelfs niet zien, ze waren hun eigen weg gegaan en verdwenen.
Ze zeiden dat de oudste broer militair was geworden en de zus ergens
in Naltsjik of in Pjatigorsk woonde. Alles was voorgoed vergeten. Door
zowel Emilia als door Lidia.
Maar Emilia was bijna een schoonheid, met haar lengte, met een
enorme boezem, met boven haar voorhoofd een knotje van geverfd haar
en een achterste als een peer, als twee peren. Ivan Savelitsj stond bij haar
appartement ingeschreven zolang ze hem niet hadden voorzien van een
van de staat. Samen met Emilia verhuisde hij naar een appartement van
de staat. En hij accepteerde Lora, de dochter van Emilia, en gaf haar zijn
achternaam.
Al het oude, alles van papier, zoals foto’s, allerlei informatie, diploma’s
en brieven, was in heldere vlammen, in grote en kleine, toevallige
en opzettelijke vuren, opgegaan. Alleen het zilver en het goede servies
waren overgebleven uit die oude tijden, daar maakte Ivan Savelitsj geen
bezwaar tegen. Hij raakte snel gewend, de overgang van een aluminium
naar een zilveren kom was erg eenvoudig, omgekeerd ietsje lastiger.
Maar dat was niet nodig geweest. Emilia legde hem tot aan zijn dood in
de watten, niet omdat ze zo veel van hem hield, maar omdat ze fatsoenlijk
was. En ze had het Lidia ook aangeleerd. Maar met Lora was dat niet
helemaal gelukt…
Het was duidelijk dat de brief van een fatsoenlijk persoon afkomstig
was, zonder enige twijfel. Hij bedankte Lidia voor de buitengewone
ontvangst en gaf toe dat hij nog nooit was omgegaan met zo’n
beschaafde vrouw. Hij zinspeelde ook op haar onvergelijkbare vrouwelijke
kwaliteiten en deelde mee dat hij haar niet direct de ogen had
kunnen openen voor zijn gehuwde toestand, omdat het hem eerst helemaal niet van belang leek en hij haar daarna niet meer van slag durfde
te maken. Hij had zich ook niet kunnen voorstellen dat hij na zijn
terugkomst in Zwitserland constant aan haar zou denken en zij spookte
zo vaak door zijn gedachten, dat zijn relatie met zijn vrouw stukliep.
En nu dacht hij aan zijn eigen toekomst, omdat er nieuwe beslissingen
genomen moesten worden en dat was erg moeilijk, zo moeilijk dat zijn
hoofd ervan duizelde…
Na het voorlezen van de brief door Emilia kon Lidia het geschrevene
ook ontcijferen. Hij schreef de ‘r’, de ‘n’ en de ‘k’ heel vreemd, de ‘i’
leek op een ‘t’, maar als je eraan wende, was het te ontcijferen. Na dat
alles haalde Lidia de troef tevoorschijn – ze liet de foto zien. Emilia bekeek
de foto heel lang en stelde daarna de diagnose vast: ‘Lidia, houd in
gedachten dat dit erg serieus is. Je moet eraan werken, maar zonder veel
hoop op succes. De zaak is zéér ingewikkeld…’
En Lora die domkop, die stommeling van me, dacht Emilia Karlovna
geërgerd, met al haar kwaliteiten die zielige jood Zjenja… En ze zei:
‘schrijf het antwoord in het Russisch, ik zal het voor je vertalen, zodat
het er degelijk uitziet.’
Lidia was drie dagen aan het schrijven. De brief verbijsterde Emilia:
fatsoenlijk was nog zachtjes uitgedrukt, hij was gracieus!
Maar des te meer verbijsterde de brief Martins vrouw, die in de lade
van de tafel van haar man, waar ze op zoek was naar een kopie van een
zoekgeraakte kwitantie, een stapel van twaalf kunstachtige envelopjes
en diezelfde gracieuze brief had gevonden, waaruit bleek dat Martin een
vrouw had gevonden in Rusland, wat Eliza zelf al vermoedde op grond
van een aantal signalen. En toen barstte er een familieruzie los vanwege
wat er was voorgevallen. Martin had misschien zelf wel minder ruchtbaarheid
aan dit liefdesavontuur kunnen geven en dan was het vanzelf
veranderd in een van de episodes van zijn over het algemeen nogal bescheiden
seksuele biografie en dan had Lidia zich in die rij gevoegd
waar daarvoor die Poolse was, daarna de eenmalige Chinese en daarna
zij, de eenmalige Russische. Eliza had echter de familieruzie opgestookt
en Martin een lelijk verwijt gemaakt dat hij waardeloos was wat betreft
zijn mannelijkheid en van alles en nog wat, terwijl hij op dat moment
heel zeker van zichzelf wist dat hij in staat was grote prestaties te verrichten
als een dame hem met bewondering behandelde en in een teiltje
met koud water zijn afgebeulde voeten onderdompelde… En, terwijl hij
verstijfde doordat het leek alsof hij ergens in zich een voor hem onbekende
moed had gevonden, zei hij tegen Eliza met een stille waardigheid,
dat hij inderdaad van een Russische vrouw was gaan houden en
bereid was dat gevoel in zich te onderdrukken, maar dat als zij, Eliza,
nu een scheiding wenste dat hij, Martin, dan ook geen bezwaar maakte.
Terwijl Eliza uit een afzichtelijk krokodillenleren tasje een stapel
kaartjes met de onthullende Russische landschappen en een envelopje
met Lidia’s gracieuze brief haalde, trok ze veelbetekenend een wenkbrauw
op en zei ze iets vaags over een advocaat. Ja, ook zonder advocaat
wist Martin heel goed dat twaalf jaar werk in de verfzaak gewoonweg
van hem gestolen zou worden en dat hem geen cent zou worden toegerekend
voor het feit dat hij de zaak uit de grond had gestampt en de
schulden had afbetaald, die het bedrijf boven het hoofd hingen na de
verdeling tussen Eliza en haar broer – het was allemaal verloren moeite geweest. Misschien dat alleen een deel van de som van het huis hem
toe zou komen en dan nog was het niet bekend hoe Eliza met die brief
om zou gaan… Diezelfde avond nog had Martin Lidia een ongeplande
brief geschreven waarin hij aankondigde dat hij met kerst naar Rusland
zou komen en een tweede brief aan de advocaat waarin hij vroeg of de
advocaat hem kon inplannen voor een afspraak.
De scheidingsprocedure nam samen met de verdeling van de eigendommen
meer dan een jaar in beslag, maar eindigde op een onverwacht
gunstige manier voor Martin. Hij was dan geen mede-eigenaar, maar
Eliza gaf hem ook geen salaris en zij werd verplicht Martin een compensatie
uit te betalen, en wel van aanzienlijke betekenis, voor zijn twaalfjarige
werkzaamheden.
In die tweeënhalf jaar, voorafgaand aan het nieuwe huwelijk, had
Martin Lidia precies zes dagen, verdeeld over twee afspraken, gezien.
Hij was ervan overtuigd dat Lidia een levende schat was: massages,
zorg, eten en seks waren van eerste klasse kwaliteit.
Ze hadden gezamenlijk besloten hun ontmoetingen te beperken met
het oog op het hogere doel. Martin was hard aan het sparen: na de scheiding
had Eliza hem onverwachts voorgesteld om in loondienst te blijven
werken. Na goed nagedacht te hebben stemde Martin toe. Hij werkte nu
voor een heel degelijk salaris. Hij had de compensatie, tel daar nog maar
hetzelfde bij op en hij kon na het sluiten van het nieuwe huwelijk een
klein restaurantje openen…
Lidia was zich van haar kant doelgericht aan het klaarmaken voor
een nieuw leven: geheimzinnig glimlachend deed ze een aanvraag om te
vertrekken en ruilde ze haar beschaafde omgeving in voor een openbare
eetgelegenheid – ze nam een baan aan als assistent-chef in het restaurant
van hotel Centraal. Daar hadden ze de Russische keuken. Maar zoals
Lidia al snel ontdekte, was het er erg primitief… Wat bestelden buitenlanders
zoal? Pannenkoeken met kaviaar, borsjtsj, wodka – zonder al
te veel gedoe. Misschien was er ook geen gedoe nodig? Daarnaast had
Lidia allerlei subtiliteiten over de organisatie van de productie ontdekt.
Na een maand of drie was ze er volledig van overtuigd dat ze bij Centraal
niets meer te doen had, alles wat je daar te weten kon komen had
ze al opgepikt. Er tekende zich een nieuwe opgave af: wat meer geld
verdienen voor een bruidsschat om niet als een armoedzaaier, maar als
een echte Russische dame in de stad Zürich aan te komen.
Ze moest een grijze karakul-bontjas kopen, zoals Emilia ook had,
een ring met een diamant en oorbellen. Ook wilde Lidia voor haar toekomstige
restaurant wat Chochloma-serviesgoed inkopen in gouden en
rode kleuren – niet slecht toch? De vraag bleef alleen hoe ze alles mee
kon krijgen… Ze had Martin geen plaatjes van de noordelijke natuur
meer gestuurd, maar wel een aantal kaartjes met Chochloma-eenden en
-lepels – hij had haar smaak goedgekeurd.
Het sprookje werd snel werkelijkheid. De dag kwam dat Lidia twee
koffers had ingepakt met alle goede kleren waarvan het geen schande
zou zijn om die in Zwitserland te dragen (ze had het fout – alleen
datgene wat Martin naar haar toebracht was van pas gekomen en haar
eigen kleding werd daarna gebruikt als lappen en vodden…) en ze een
treinticket had gekocht in de tweede klasse. En zo vertrok Lidia vanaf
station Beloroesski naar de stad met de als een vloek klinkende naam ‘Zü-ürich’, waar de ondergrondse ruimtes vol goud zitten, waar Lenin
had gewoond, aan de oever van de rivier de Limmat zat en in café Odeon
een strüdel at en het boekdeel van Marx bestrooide met zoete kruimels…
Het woord ‘Zü-ürich’ gaf een zoete smaak in de mond…
Lidia zat met een rechte rug in de coupé met haar hoofd achterover
in de richting van haar zware knot. Routineus controleerde ze met haar
vinger het puntje van haar neus – meestal als ze haar mond wijd opende
terwijl ze een hap nam van iets kwam er lippenstift op het puntje van
haar neus en van tijd tot tijd controleerde ze dat. Achter het raam flitste
de vertrouwde Russische natuur voorbij en hoewel Lidia de laatste
tweeënhalf jaar van dit moment gedroomd had, werd ze plotseling erg
emotioneel toen de trein in beweging kwam en ze zich de witte berkjes
herinnerde – achter het raam strekten zich enkel wat onkruid-struiken en
stortplaatsen aan de rand van de stad uit – en ze begon haar geboorteland
toch een beetje te missen. Alhoewel, wat viel er nou te missen, zie hier
dat hele geboorteland: een miljoen Nikolajs in karsaai, een miljoen tantes
als tante Nastja, die had zelfs immers nooit geïnformeerd naar haar
nicht daar in de stad… Leefde die nog of was ze gestorven? Er was maar
één dierbaar persoon en dat was Emilia Karlovna. Zij was de enige die
Lidia begreep. Vanzelfsprekend. Selbstverschändig.
Twee bejaarde Poolse vrouwen, naast haar in de coupé, vroegen haar
iets in een west-Slavische taal, maar Lidia voelde zo’n innerlijke onrust
dat ze hen, wat ze niet van zichzelf had verwacht, heel verzekerd antwoordde:
‘Entschuldigen bitte, ich verstehe nicht’… En de Poolse vrouwen
begrepen direct dat ze zich hadden vergist, dat ze een Duitse voor
een Russische hadden aangezien, hoewel te zien was dat ze Duits was,
met een jerseypak van burgerlijke kwaliteit en ringen aan haar vingers…
Ach, Martje, Martje! Dat was de beloning in het leven, al helemaal
na twee keer overstappen! Hij stond haar op te wachten op het station
van Zürich in een donkergroene, harige mantel, met zo’n zelfde harig
hoedje met een korte rand, de achterkant iets hoger en een bont veertje
aan de zijkant. Wat een verschijning. En hij rook naar eau de cologne en
graaide niet zelf naar de koffers als een bonkige Rus, maar zwaaide naar
de kruier en kuste Lidia en leidde haar aan zijn arm… En rondom was
het zo’n buitenlands tafereel zoals ze dat zelfs in films niet lieten zien.
Er was bijvoorbeeld een film over Rome, Lidia kon zich die film nog
goed herinneren en daar was het vuil, er was een stortplaats, er waren
ruïnes, ze hadden het niet veel beter dan wij en aten armoedig voedsel,
net als bij ons, diezelfde macaroni en dan lieten ze dat nog in een film
zien ook. Het was duidelijk waarom ze het echte buitenland niet lieten
zien, Lidia zat niet voor niets twee jaar op de marxistisch-leninistische
universiteit waar ze iedereen om de tuin leidden…
Het eerste jaar in Zürich was het allergelukkigste jaar. Er was voorlopig
net niet genoeg kapitaal om een geschikte ruimte te huren voor het
restaurant en daarom leefden ze zuinig, ze huurden een studio en geen appartement,
een piepkleine woning, maar wat ze ervoor moesten betalen…
Lidia had niet verwacht dat alles zo duur zou zijn in het rijke Zwitserland,
maar wat was ze toch handig, want ze kon zich goed aanpassen, al hadden
ze het wel krap. Martin controleerde zelf alle uitgaven, hij had verstand
van boekhouding. Lidia wilde meteen gaan werken, maar in het begin gaf
hij haar daar geen toestemming voor, hoewel hij later toch toestemde. Al haar diploma’s had Lidia in het Duits laten vertalen en ze namen haar aan
als manicure. Martin was zelfs verbaasd hoe goed het haar afging. Tegen
het einde van het jaar hadden ze een huurovereenkomst gesloten, een geweldige
plek voor een restaurant. Vroeger zat daar een of andere kantine
en dat was maar goed ook, want als het volk gewend was dat er op deze
plek gegeten werd dan kwamen ze naar ouder gewoonte hiernaartoe.
Martin had zijn nicht eruit gezet, het was zo’n simpele, dorpse
vrouw, al was ze wel stads gekleed maar geen bijzondere verschijning.
Lidia begon al het een en ander te begrijpen, misschien zelfs al iets meer
dan Emilia Karlovna, zoals naar welke winkels mensen die het iets minder
breed hadden gingen en naar welke de iets rijkere gingen. En Martin
begreep dat heel goed, omdat zijn vrouw Eliza een van de rijken was en
het hem had aangeleerd. Nu wist Lidia dat er ook in het buitenland geen
twee landen hetzelfde waren. Er was natuurlijk wel wat onbegrijpelijks
in de details: bijvoorbeeld waarom de Engelse winkel nog duurder was
dan de Zwitserse, terwijl ze wat de kwaliteit betreft niet van elkaar waren
te onderscheiden, als twee druppels water waren. Of de Franse winkel
– die was mooi, maar gevaarlijk, de kwaliteit was niet zo goed. Om
nog maar te zwijgen over de Italiaanse winkel.
Voor de opening van het restaurant had Martin geadverteerd, onder
kennissen uitnodigingen rondgestuurd en in de hele omgeving affiches
opgehangen: restaurant Het Russische Huis nodigt u uit voor een
Russisch diner. Ze hadden één Russische ober aangenomen, een beetje
een vreemde, een halfbloedje, niet helemaal Russisch, maar het woord
‘borsjtsj’ sprak hij goed uit. Een tweede, lokale jongen hadden ze voor
één keer ingehuurd.
De eerste avond in het restaurant was erg goed verlopen. Dat was de
laatste gelukkige dag van Lidia’s leven. De volgende morgen was alles
afgelopen. Martin werd niet wakker om zes uur wanneer ze normaal gesproken
opstonden. Hij sliep maar en sliep maar. Lidia wilde hem eerst
niet wakker maken – hij was moe dus laat hem maar lekker uitslapen,
dacht ze. Om tien uur probeerde ze hem wakker te maken, maar hij werd
maar niet wakker. Hij lag op z’n zij en een arm lag er heel onhandig bij.
Lidia raakte zijn hand aan en die was koud. Ademen deed hij wel, maar
hij kwam maar niet bij en was erg zwaar. Ze belde de dokter en hij werd
gelijk naar het ziekenhuis gebracht. Het was een beroerte. Dat was het
dan. Ze had het meteen uitgerekend: haar gelukkige leven had welgeteld
één jaar en 21 dagen geduurd. Vanaf haar aankomst tot aan die ramp. En
verder was het één grote nachtmerrie.
Het enige goede was dat al hun ziekenhuizen net zo waren als het luxe
ziekenhuis voor de elite in Rusland. De verpleegsters deden alles zelf –
het verschonen van de luiers en het eten geven. Zelfs de nachtdienst was
bij hen gratis. Toen Ivan Savelitsj in het ziekenhuis lag, hij had kanker,
hadden zij met z’n drieën, met Emilia en Lora, hun benen onder hun
lijf vandaan gerend. Lidia begreep hoezeer ze het getroffen had met dit
Zwitserland. Eerst injecteerden ze vloeibare voeding en daarna gingen
de zusters hem te eten geven. Drie maanden lang kon hij helemaal niks,
het was zelfs niet duidelijk of hij Lidia wel of niet zou herkennen. De
ene keer leek hij haar te herkennen en de andere keer niet… Hij kon niet
lopen. Ze hadden hem overgezet in een rolstoel. Lidia pakte elke ochtend
twee bussen om hem te bezoeken en die reis nam drieënhalf uur in beslag. En het restaurant was er ondertussen ook nog. Er moest ingekocht
worden, voorbereid worden – maar wanneer? Ze had zich ingeschreven
bij een rijschool. Ze hadden wel een auto, maar een rijbewijs had Lidia
niet. Stommeling, grote stommeling, schold Lidia zichzelf uit, ze had
zoveel overbodige dingen geleerd, maar niet geleerd om auto te rijden.
De cursus duurde drie maanden, vier uur per les drie keer per week. Dat
was geen leven, maar dwangarbeid. Op goede dagen sliep ze een uur of
vijf en op slechte dagen waren het er nog geen drie. Ze vond het sneu
voor Martin, maar zelfs voor medelijden had ze geen tijd. Hij was als
een klein kind dat de hele dag in zijn bedje lag, maar zodra Lidia hem
mee naar huis had genomen, dofte ze hem helemaal op en gaf ze hem
dagelijks massages van een uur lang. De artsen zeiden dat hij niet meer
zou herstellen, maar zijn linker, getroffen beentje werd beetje bij beetje
sterker. Er waren nog een stuk of drie maanden voorbijgegaan toen hij al
op twee benen kon staan, hij hield de leuning van de stoel vast en stond.
De restaurantzaken liepen goed, Lidia stopte er niet mee. Ze was
er natuurlijk wel toe gedwongen het concept te versimpelen in de trant
van de Russische plateservice. Maar het leven in Zwitserland bleek o zo
moeilijk. Overal moest je voor betalen. Je moest betalen voor elektriciteit,
water, benzine, de vuilnisophaaldienst, om dan nog maar te zwijgen
over de belastingen. Ze moest ook weer in de schoolbanken plaatsnemen,
want zonder opleiding wilde niemand een woord met je wisselen.
Eerst mocht Lidia het Zwitserse volk heel erg om zijn beleefdheid en
keurigheid. Maar die Zwitsers waren erg uitgekookt. Vroeger in haar
geboorteland vond Lidia zichzelf heel erg slim. Maar hier bleek iedereen
net zo slim te zijn, alles werd van tevoren uitgekiend.
Het Russische restaurant was naar de Zwitsers hun zin, juist omdat
ze snel doorhadden dat ze voor het geld wat ze er achterlieten voeding
van heel goede kwaliteit kregen. En als Lidia niet alleen was geweest,
had ze al een jaar later de ruimte kunnen uitbreiden, je kon daar een
terras maken. En aan de andere kant was Lidia ook niet bang geweest
om een iets grotere ruimte te huren. Als Martin een gewoon mens was
geweest en niet voorgoed invalide.
Maar tijd om te rouwen en te reflecteren was er niet, omdat er ontzettend
veel te doen was: ’s ochtends Martje wassen, daarna een massage
geven, dan moest hij op de pot en vervolgens eten geven. Om de
dag om groenten bij Frau Temka op de boerderij en om de dag naar de
slager. De vis werd thuis langsgebracht en voor kruiden ging ze naar de
groothandel, maar dat was één keer in de twee weken. Koken deed ze
alleen. Natuurlijk was alles doordacht en moest er een industriële koeling
gekocht worden, waarin ze veel dingen kon invriezen, al zou ze dat
nooit aan iemand hebben toegegeven. Eigenlijk was het bij hen niet acceptabel
om producten in te vriezen. Het gehakt voor de pannenkoekjes
maakte ze één keer per week klaar en dan ging het de vriezer in. De vis
niet natuurlijk, want die verloor te snel haar smaak. Om eerlijk te zijn
wisten de Zwitsers niet zo veel van gastronomie af. Ze waardeerden het
dat de porties groot waren.
Lidia stond het hele jaar van angst te trillen dat ze de eindjes niet
aan elkaar zou kunnen knopen, maar aan het einde van het jaar bleek
dat de eindjes heel goed aan elkaar waren geknoopt en dat er zelfs nog
een extraatje over was. Dat extraatje had Lidia op de bank gezet op haar eigen naam. En juist hier begreep ze het nut van het Zwitserse leven.
Als Martje gezond was geweest, dan had ze het misschien niet begrepen
in die wolken van het huwelijksgeluk. Maar aangezien dat geluk was
afgelopen, had Lidia ontdekt dat geluk hier in getallen werd uitgedrukt.
Hoe hoger de cijfers, hoe groter het geluk. Niet alleen met kale cijfers,
maar ook op een heel subtiele manier: er moesten ook nog mensen zijn
die jouw succes konden beoordelen en die jouw verstandelijk vermogen
en talent aan de hand van onwaarneembare tekenen konden raden. Ze
schilderde de schutting twee keer per jaar… Ze plantte nieuwe bloemen
op het terras… Ze had Engelse gordijnen opgehangen… Wie begreep er
iets van… Ze had schoenen van Bally en een mantel van Tirools wol.
Emilia Karlovna was hier niet, had ze dit maar kunnen zien.
Lidia had de dorpse zus van Martje verjaagd, want ze liep alleen
maar in de weg en ook al was ze een geboren en getogen Zwitserse,
ze had nul verstand van het leven. In plaats van haar had ze een andere
hulp aangenomen, een verstandige Joegoslavische, die ook met een
Zwitser getrouwd was. En ze had nog een andere helpster aangenomen,
een manke, zeer onknappe, maar wel snelle en bekwame vrouw. Lidia
vertrouwde haar ook het een en ander toe aan het fornuis als het niet al
te ingewikkeld was. Later bleek ook dat zij geen echte Zwitserse was,
maar van joodse komaf. Een andere ober was Italiaans. Het was welbekend,
dat Italianen allemaal geboren obers waren: ze waren vriendelijk,
ze glimlachten en ze maakten grappen. Maar ze waren wel diefachtig.
Bij Lidia kon je niets stelen, want ze hield het goed in de gaten. Reputatie
was een serieuze zaak, zelfs met geld kon je dat niet kopen. Ze was
als een zaadje: je plantte het in een pot, gaf het water, bemestte het en
het groeide. Het groeide een jaar, nog een jaar, een derde jaar… Een jaar,
nog een jaar en een derde jaar…
Martje was afgevallen, verschrompeld en een oud mannetje geworden.
Waar Lidia in Rusland nog met moeite als een eenvoudig meisje
werd gezien, werd ze hier in ieder geval beschouwd als een interessante
dame, soms zagen ze haar zelfs aan voor een Française. Ze had haar man
opnieuw leren lopen, nu strompelde hij met een stok door het huis en
wandelde hij in hun tuintje. Lidia had voor hem een rashondje gekocht,
een grijze dwergpoedel, die ze Schatteboutje had genoemd. De verzorging
van Schatteboutje kostte een aardige duit – nu eens vaccinaties,
dan weer de dierenarts. Maar het bleek dat Lidia zich ook hier niet in
had vergist. Zwitsers hielden veel van dieren, er kwamen gezinnen dineren
waarvan de kinderen met Schatteboutje speelden en hun ouders
vroegen daarna om weer met het Russische hondje te spelen. Dat was
goede klandizie. En Martje werd door de kinderen ‘het hondje z’n opa’
genoemd.
Toen het leven met een Russisch restaurant en een invalide echtgenoot
normaal werd en het weer z’n oude gangetje ging, ging Lidia naar
ouder gewoonte weer cursussen volgen. Twee jaar hield ze zich bezig
met Frans en had ze zich de taal eigen gemaakt. Daarna zat ze te denken
aan Engels… Ze had ook willen skiën, maar het was ondenkbaar om het
restaurant, Martje en Schatteboutje een paar dagen alleen te laten. Hoewel
ze nu al niet meer achter het fornuis stond, aangezien ze twee koks
had die ze zelf alles had aangeleerd. Twee keer per week ging ze naar het
zwembad, soms naar de vrouwenclub waar ontmoetingen plaatsvonden met andere zakenvrouwen. Ze was een aantal keer langs geweest bij die
zakenvrouwen en begreep toen dat ze persoonlijk niet genoeg erkenning
kreeg in het leven. Al die vrouwen liepen rond in schoenen van Bally,
droegen nertsbontjassen en horloges van het merk Orient. Het krenkte Lidia
zelfs dat dat voor hun de normaalste zaak was en ze kon hen toch niet
gaan uitleggen dat ze allemaal domme huiskippen waren en dat zij, Lidia,
een hoogvlieger was, omdat juist zij geboren waren in Zwitserland, in een
stukje roomboter, terwijl zij, Lidia, in een hut met een aarden vloer en een
rieten dak, tot aan haar vijftiende rondliep in viltlaarzen of blootsvoets, en
haar eerste broek pas kreeg toen ze in Moskou was, waar ze met veel mazzel
als dienstmeisje terecht was gekomen bij een goede dame, maar voor
die tijd zonder broek had rondgelopen, zoals alle Wit-Russische boerinnen…
Ze voelde een soort teleurstelling. En de oude, onderdrukte en niet
volledig uitgedachte droom begon zich als een ziektekiem te ontwikkelen
en te vormen en bepaalde eigenschappen te verwerven – en dus maakte
Lidia achter in haar zakenboekje, dat voor de ziel bestemd was en waar de
zakenvrouwen de data van hun afspraakjes met hun minnaars, gynaecologen
of schoonheidsspecialisten noteerden, een lijstje aan waarin ze opschreef
wat precies en in welke hoeveelheid ze dingen moest aanschaffen
voor haar reis naar Moskou. Daar woonde de enige persoon in de wereld
die Lidia’s geweldige start naar waarde kon schatten…
Zoals bij al haar ondernemingen begon Lidia eerst over alles grondig
na te denken. Er waren geen contacten van haar met Moskou bewaard
gebleven: Emilia Karlovna had bij het afscheid nemen tegen haar gezegd
dat ze haar het allerbeste wenste, maar dat ze verzocht geen brieven te
schrijven en niet te bellen. Tegen die tijd waren de eerste moeilijkheden
bij Lora al begonnen, omdat haar man Zjenja iets ondertekend had, in
het rond kletste en onvermijdelijke narigheden over de familie uitlokte.
Maar Lora hing aan zijn lippen, zelf dacht ze niet na en naar haar moeders
adviezen luisterde ze ook al niet. Emilia Karlovna had een hekel
aan de Sovjetmacht, maar ze had haar gevoelens per decreet weggestopt
op de bodem van haar getergde ziel. En tegelijkertijd verachtte ze met
heel haar hart die sukkel van een Zjenja, die maar bleef kletsen als een
domme papegaai, … Lidia’s vriendinnen van het Pioniershuis en van
andere plekken waar ze moest studeren en werken waren niet eens de
uitgaven aan postzegels waard. Er was maar één betrouwbare vriendin,
buurvrouw Varja, met wie Lidia in het begin wat contact had, maar na
het ongeluk met Martje was ze opgehouden haar te schrijven. Wat viel
er nog te schrijven?
Nu had Lidia Varja geschreven en haar gevraagd of ze Emilia kon
bellen en te weten kon komen hoe het met haar ging. Varja had het verzoek
uitgevoerd, Emilia gebeld en Lidia op de hoogte gebracht dat het
hun nog steeds verging zoals vroeger, alles was nog als vanouds…
Lidia had een goede reistas gekocht – tot dan toe was ze nergens
naartoe gereisd en had ze dus geen tassen aangeschaft. En zo begon ze
volgens het lijstje cadeaus te kopen voor Emilia. Ze had besloten haar
van top tot teen in het nieuw te steken. Van alles alleen het allerbeste.
Een volledige outfit, zoals bij pasgeborenen… Haar vrije tijd bracht Lidia
nu in winkels door. Na de kerst, toen de grote uitverkopen waren
begonnen, had zij haar aankoopcampagne, die bij haar een halfjaar had
ingenomen, al afgerond. De tas had bijna drieduizend Zwitserse frank aan eersteklas spullen in zijn geruite binnenste. Er zat ondergoed in,
maar ook panty’s en kousen. Dan waren er nog sandalen, schoenen en
laarzen. Er zaten ook een mantelpak van Jersey-wol en een pak van zijde,
een colbertje, een hoed en een sjaal bij. En verder had ze nog een tas
en handschoentjes erbij gekocht. Alles was in één kleurharmonie, omdat
Lidia smaak had. Emilia had het haar aangeleerd.
Ook zat er nog een gouden horloge van het merk Orient in een koker
in het damestasje, dat als zodanig een Zwitsers kunstwerk vertegenwoordigde.
Vervolgens had Lidia voor zichzelf een driedaagse individuele rondreis
door Moskou, de hoofdstad van haar geboorteland, gekocht met een
verblijf in hotel Moskou.
Er was meer dan tien jaar voorbijgegaan sinds Lidia Martin voor het
eerst naar Zürich begeleidde na die onvergetelijke en cruciale lunch met
het voetenbadje en de zwarte kaviaar. Sjeremetjevo was niks veranderd.
Lidia de Gans was geen prachtige zwaan geworden, maar er was bij haar
ook niets meer van vroeger overgebleven. Ze was een staatsburger van
Zwitserland, Frau Gropius, in een schijnbaar bescheiden mantel van regenjasstof
met een lichte voering van kangoeroebont. De kruier liep achter
haar aan met haar kleine koffer en reistas en ze werd opgehaald door
een tolk van Intoerist, een kleine luitenant van de KGB, met een gelegenheidsglimlach
en een vel papier met haar achternaam erop. De taxi had
hen naar het Manegeplein gebracht. Lidia was onderweg misselijk van
de zenuwen. De tolk sprak heel slecht Duits tegen haar, maar Lidia trok
haar mond niet open in het Russisch. Waarom? Ze had gedineerd in het
restaurant op de eerste verdieping. Ze had Russische salade en vleesgelei
gekozen. Ze had er wat van geproefd en daarna haar vork opzij gelegd.
Ze was misselijk.
De volgende dag werd ze door de stad rondgereden en lieten ze haar
het Borodino-panorama en de universiteit op de Leninheuvels zien. Ze
had geluncht in het restaurant Centraal. Daar hadden ze de Russische
keuken. Het was nog steeds diezelfde gerant. Hij herkende haar natuurlijk
niet. ’s Avonds gingen ze naar het Bolsjojtheater. Ze keken naar Het
zwanenmeer. Ze zat op de derde rij in een paars, zijden mantelpak met
een diamanten broche in de vorm van een pijl. Naast haar zaten Amerikanen.
Een van die Amerikanen zat er in krulspelden bij met een nylonslaapmuts
over die krulspelden heengetrokken. Ze gingen na het theater
naar een restaurant. Blijkbaar had ze die krullen nodig voor bij het diner.
Het ballet was prachtig. In Zürich was ze nooit met Martje naar het
theater gegaan. In Moskou kocht ze in haar tijd vaak kaartjes, voor de
Taganskajastraat, voor de Bronnajastraat…
De volgende dag op zondag zei ze tegen de tolk dat ze hoofdpijn
had en het programma voor deze dag annuleerde. De tolk stelde voor
de dokter erbij te halen, maar Lidia wees dat af, hoewel ze wel degelijk
hoofdpijn had en opnieuw misselijk was. Om twee uur ’s middags
pakte ze haar tas en liep ze het hotel uit. Met de taxi was het vijf minuten
rijden, Emilia woonde in de Majakovskistraat. Ze kwam uit bij de
grijze, bakstenen flat in de Tweede Tverskaja-Jamskajastraat. Het flatgebouw
stond met de hoek raar geplaatst en was na de oorlog gebouwd
voor het belangrijkste ministerie van het land. Ivan Savelitsj kreeg hier
vlak voordat hij met pensioen ging een tweekamerappartement. Ze ging omhoog naar de derde verdieping. Ze moest eraan denken hoe ze zo’n
dertig jaar geleden voor het eerst dit paleis binnenging. Er was gas. Er
was elektriciteit. Ze hadden een pomp met warm water. Ook hadden ze
een badkamer en een toiletruimte – dat alles zag ze toen voor het eerst.
De bel was nog steeds dezelfde, een wit knopje op een zwart houten
rondje. Ze drukte op de bel. Hij rinkelde nog steeds met hetzelfde belletje.
Ze deden open zonder te vragen. Het was Lora. ‘Voor wie komt u? Voor u.
Voor Emilia Karlovna. Ik ben Lidia. Lora, herken je me niet meer?’
‘Lida! Lidiaatje! Je bent gewoon door God gestuurd!’ zei Lora vol
blijdschap.
In die jaren was elke buitenlander van grote waarde: via zo iemand
kon je een brief en documenten doorsturen. De staatspost werd helemaal
doorgelicht. Maar Lidia merkte met ergernis op: nu ze met een tas vol
uit Zürich was gekomen, was ze ineens Lidiaatje. Maar in vroegere jaren
trok Lora gekke gezichten naar haar. En daarom zat er in die tas niets
bij voor Lora.
Daarna snoof Lidia de vertrouwde geur op van het oude appartement
en trok ze haar schoentjes uit. Je kon wel gek worden: in het schoenenrek
stonden de schoenen die Lidia van binnen en van buiten kende. Er
stonden bruine pantoffels voor gasten en twee paar kinderschoenen in
– de sporen van professionele activiteit.
‘Komen er nog steeds kindjes langs?’ vroeg Lidia met een glimlach.
Lora zwaaide vragend met haar hand: ‘Welke kinderen…’
En Lidia stapte de grote kamer in waar ooit de particuliere kindercrèche
bijeenkwam en waar een lange tafel, zes stoelen en een piano
stonden, waar Emilia Karlovna versuft de polka of de wals speelde en de
kinderen dansten, en daar was ook het kleine tafeltje bij de grote bank,
die bedekt was met een kleed van handgeweven stof… En in de erker
stond een niet-inklapbare ziekenhuisrolstoel met de rugleuning naar de
deur gericht en met het ijzer witgeverfd en boven de rugleuning stak een
bonte, volle bos haar à la Pompadour uit. Lora liep de erker in, draaide
de rolstoel om en reed Emilia Karlovna het daglicht in.
Ze leek zo erg op Martin, alsof ze een zus, moeder of oma van hem
was. Ze had een mooie, sneeuwwitte, slappe huid, een kleine kin waar
er een tweede, dunne en bijna doorzichtige als een pad onder vandaan
kwam, bleekblauwe ogen in cirkelvormige plooien van tedere huid en
een verontschuldigende glimlach die aan één kant scheef hing… Alleen
had Martin een korte neus met grote neusgaten en Emilia Karlovna een
lange, spitse neus met een kromming…
‘Mama, kijk eens wie er is! Lidia is hier naartoe gekomen! Ken je
Lidia nog?’
In haar rechterhand had Emilia Karlovna een stapel speelkaarten
vastgeklemd en met één hand was ze die stapel kaarten ofwel aan het
doorlopen, ofwel gewoon aan het betasten. Ze was het vergeten, Lidia
was compleet vergeten dat haar oude bazin het meest gek was op het
spelen van patience. Ze had kaarten moeten kopen! Hoe kon ik dat toch
vergeten, flitste er eerst door Lidia’s hoofd…
‘Emilia Karlovna, ik ben het, Lidia. Herkent u mij?’
Emilia Karlovna glimlachte delicaat op dezelfde manier als Martje
en een druppel kwijl zo rond als een kraal verzamelde zich in haar
mondhoek.
‘Is ze al lang zo?’ vroeg Lidia.
‘Bijna een jaar,’ antwoordde Lora zachtjes. ‘Wat erg. Wij hebben
voor iedereen documenten voor het vertrek aangevraagd, maar hoe we
haar moeten meenemen is niet duidelijk. Toen ik jou zag dacht ik gelijk:
zij is wie ons misschien kan helpen. We vliegen immers via Wenen, dat
is niet ver van jullie. En het is niet bekend hoe lang we daar moeten
wachten. Als jij ons misschien kon ophalen… Of als we op z’n minst
een brief via jou naar het Joods Agentschap konden sturen, zodat ze ons
met een rolstoel zouden opwachten… Ik ben er zeker van dat we ieder
moment toestemming kunnen krijgen. Er zijn van die tekens… Mijn
man Zjenja wil absoluut niet naar Amerika, begrijp je, geef hem maar
Israël… Ik was liever naar Amerika gegaan…’
Lidia zweeg, terwijl ze tegelijkertijd moest wennen aan de situatie.
Lora bleef daarentegen maar doorkwekken zonder te stoppen en bleef de
hele tijd met haar vingers draaien, terwijl ze die lichtjes knakte.
‘Mam, mam,’zo nu en dan herinnerde Lora zich het doel van Lidia’s
bezoek en pakte ze Emilia Karlovna bij haar schouder beet en schudde
haar wakker. ‘Kijk eens wie er is gekomen, mam… Lidia is er. Herken
je Lidia? We zouden al lang een aanvraag hebben ingediend, begrijp je,
maar mama weigerde naar Israël te gaan, ze was er heel, heel erg op tegen…
En Zjenja – hij wil alleen naar Israël. Veel van onze vrienden geven
zelfs de voorkeur aan Amerika. Maar mama is, dat weet je misschien niet,
naast al haar kwaliteiten een beetje een antisemiet. En ze was tegen Israël
– nee is nee. Maar toen ze eenmaal ziek werd, deden we de aanvraag. Het
maakt haar nu toch niets meer uit. Toch? En wanneer vertrek jij, Lidia?’
Lora ging theezetten, maar Lidia was naast Emilia gaan zitten en
pakte haar hand vast:
‘Emilia Karlovna, wat ben ik blij u te zien! U bent nog altijd een
schoonheid… U voelt niets? Mijn Martje heeft ook een beroerte, al zeven
jaar. Maar hij is nu wat beter, hij kan lopen. Vroeger zat hij ook de
hele tijd in een stoel. Maar nu kan hij lopen en heb ik voor hem een
hondje gekocht…’
Het leek alsof Emilia Karlovna zat te luisteren en alsof ze het begreep.
Daarna kwam Lora terug met het dienblad voor de thee. De suikerpot,
het melkkannetje en de roze kopjes – alles voelde vertrouwd.
En de koekjes waren ook hetzelfde: twee eierdooiers mengen met een
halve beker suiker en honderd gram chocoladeboter… Lora had het geleerd.
Vroeger kon ze het niet. Emilia bewoog ineens met haar vingers
en opende haar mond. Er klonk iets in de trant van ‘oewa’.
‘Wacht even, moedertje.’ Lora stopte een half koekje in de bewegende
rechterhand.
Emilia propte het in haar mond en begon gelukzalig te kauwen.
‘Zo gaat het dus, begrijp je, ze zou de hele dag door kunnen eten. Ze
wordt boos als ik haar geen koekjes geef. En dan heeft ze nog problemen
met haar maag. In een jaar tijd heeft ze niet één keer zonder klysma
gezeten…’
Lidia opende haar tasje en haalde er een reep chocolade uit die eigenlijk
bedoeld was voor het kamermeisje. En nadat ze even had nagedacht
pakte ze een net begonnen kleine parfumfles – Chanel No 5. Het
was haar eigen fles…
‘Deze souvenirs zijn voor jou, Lora.’
Emilia Karlovna at het ene na het andere koekje op, ze was de delicate
kunde van het eten waarin ze haar leerlingen jarenlang les had
gegeven helemaal vergeten. Ze stopte de koekjes diep in haar mond,
duwde ze naar binnen met haar afgebroken nagels en de kruimels vielen
op haar vieze kraag en op de versleten voorkant van haar oude trui
en Lidia had vreselijke pijn in haar achterhoofd en werd daadwerkelijk
misselijk. Ze wist toen nog niet dat dat het eerste teken was van een snel
oplopende bloeddruk.
‘Ik ga, Lora. Ik zal morgenochtend bellen, ik zie jullie nog wel voor
mijn vertrek.’
‘Blijf nog even zitten, Zjenja komt zo,’ vroeg Lora oprecht, maar
Lidia wilde zo snel mogelijk de benen nemen, snel overnachten en voorgoed
van hier weggaan.
Ze had haar schoentjes en haar regenmantel, die – niet zichtbaar voor
omstanders – gemaakt was van een zeker Australisch dier, aangetrokken
en haar geruite tas met moeite opgetild:
‘Ik moet nog langs een plek gaan, vrienden hadden gevraagd om hen
weg te brengen…’
De bonnetjes waren stuk voor stuk, voor alle zekerheid en naar de
gewoonte van een zakelijk ingesteld persoon, thuis opgeborgen in een
aparte envelop in de bovenste lade van het bureau. De spullen konden nog
teruggebracht worden. Het was altijd verstandig om in dure winkels te
kopen – je kon het terugbrengen en ruilen, al helemaal als ze je al kenden.
Ze had de tolk gevraagd de taxi eerder te laten komen dan de bedoeling
was. De tolk kon gewoonweg geen woord meer uitbrengen toen
Lidia in vloeiend Russisch tegen de chauffeur zei: ‘Onderweg naar Sjeremetjevo
moet ik even langs de Spartakovskajastraat, ik zal u laten zien
waar u moet afslaan.’
Ze reden de Spartakovskajastraat in. Het flatgebouw stond er zoals
tevoren, een enorme flat van vier verdiepingen hoog tussen gelijkvloerse
houten barakken. Een achterbuurt zoals zovele andere. Ze glimlachte
toen ze zich voorstelde wat er door Martin heen ging toen hij voor de
eerste keer haar armoedige appartementje inliep. Eerst dacht ze eraan
om naar de tweede verdieping te gaan, bij haar eigen deur aan te bellen
en te vragen of ze haar konden wijzen hoe haar voormalige woning er nu
uitzag. Maar daarna dacht ze: waarvoor?
En dus gaf ze de instructie door te rijden naar Sjeremetjevo. Ze had
de koffer en de geruite reistas ingecheckt. Ze had niet eens meer gedacht
aan het aan Lora beloofde telefoontje.
De hele reis in het vliegtuig was ze aan het sterven van ongeduld: ze
moest zo snel mogelijk thuis zien te komen en Martje op zijn verzakte
mondhoek kussen. Hij was wat beter, een heel stuk beter dan Emilia. Hij
was steeds aan het lopen, hij glimlachte duidelijker en sprak een aantal
woordjes die volkomen betekenisvol waren. En sowieso – hoe liepen de
zaken daar drie dagen zonder haar…
Ze had nog steeds hoofdpijn en de misselijkheid ging maar niet over.
Ze fluisterde bijna in zichzelf, maar toch nog net hardop: Zü-ürich…
Zü-ürich… En toen dommelde ze in met de gedachte: en toch ben ik de
allerslimste…
Vertaling Stephana van de Klomp