De Russische dichteres Jelena Fanajlova
werd in 1962 in Voronezj geboren. Haar
medicijnenstudie in Voronezj verschafte
haar naar eigen zeggen een systematische
kijk op de wereld en de mens. In haar
poëzie lijkt echter juist een volstrekt individuele blik te overheersen. Zelfverzekerd, maar met een bespiegelende twijfel plaatst het lyrische subject de eigen
persoonlijke en politieke identiteit op
de voorgrond. Hiermee is Fanajlova exemplarisch voor een generatie dichters
die na de ‘wilde jaren negentig’, waarin
ironische distantie en formele gecompliceerdheid de overhand hadden, in het nieuwe millennium opnieuw blijk geven van
politiek engagement. Dit engagement uit
ze behalve in haar gedichten ook in haar journalistieke teksten voor Radio Svoboda, waar ze sinds 1995 werkzaam is.
Voor dit nummer van TSL zijn twee
verhalende gedichten van Fanajlova uit
2008 vertaald. ‘De natie drinkt op mij…’
uit de cyclus Baltisch Dagboek is een reflectie op de betekenis van de Russische
nationaliteit, maar Fanajlova schrijft niet
vanuit een analytische distantie. Ze gaat
zelf op zoek naar ‘haar natie’ langs oliepijpleidingen en op de slagvelden van de
Tsjetsjeense oorlogen. In het vliegtuig uit
Kaliningrad zet ze het op een drinken met
een groep Russische neo-nazi’s, om tot
de conclusie te komen dat haar natie iets
beters zou moeten doen.
Ook in ‘Lena en de mensen’ gaat de
dichteres de ontmoeting met ‘haar’ volk
niet uit de weg. Ze verantwoordt zich voor
haar poëzie ten overstaan van de avondwinkelverkoopster in de buurt, maar haar
uiteindelijke loyaliteit ligt bij haar eigen
geweten. Grote narratieven en gedwongen manifestaties van collectieve identiteit wijst ze resoluut af, bijvoorbeeld door
een anti-Poetingedicht voor te dragen in
het Polytechnisch Museum. Meer dan bij
de provinciale culturele elite, die ze met
haar compromisloze politieke houding
van zichzelf vervreemdt, vindt ze aangenaam gezelschap wanneer ze met Chinese
arbeiders in de trein Oud en Nieuw viert.
Toch vlucht Fanajlova niet in het eenzame,
hooghartige dichtersgelijk. Het beeld dat
ze van haar naamgenote, Lena de avondwinkelverkoopster, neerzet is te menselijk
om zomaar van de hand te wijzen.
De verkoopster van de avondwinkel
Waar ik vaak eten en drank koop
(Ik haat het woord drank)
Omdat ik altijd laat van mijn werk kom
Zei op een keer: ik heb u op tv gezien
Op de cultuurzender
Dat was mooi wat u daar zei.
Bent u dichter? Mag ik uw boek eens lenen?
Ik geef het zeker terug.
Ik zeg: ik heb nu geen exemplaar over
Maar zodra ik er eentje heb
Breng ik het zeker langs.
Eigenlijk wist ik niet zeker
Of ze het goed zou vinden.
Die sletterige acteursneiging
Om in de smaak te willen vallen
Die verdwenen was na het overlijden van Sasja
Maar in het geheim weer teruggekomen was.
Toen kreeg ik echt een extra exemplaar in handen
Van mijn boek ‘De Russische versie’
Een dichter moet zich immers bekommeren
Om de verspreiding van zijn werk
Uitgevers, zeg ik je, doen lang niet genoeg.
Ik gaf haar het boek. Gewoon terwijl ik eten en drank aan het kopen was.
(Kefir voor bij het ontbijt, één gin-tonic en nog een tweede,
Dan nog wat wodka
En vaarwel, wrede wereld
Zoals Stanislav Lvovski mij
Een gesprek tussen twee tieners uit Nizjni Novgorod navertelde
Ik zal ongetwijfeld altijd een provinciale tiener blijven.)
Lena en ik bleken naamgenoten.Ik haat het woord naamgenoten
En ik haat ook het werkwoord contacten
Het roept fysiologische spasmen bij me op
Misschien wel omdat ik het associeer met coïtus en gefuck
En ik houd van zuiver compromisloos neuken
Ik ben zelf mijn eigen hoogste rechter.
Wilt u het signeren – vraagt ze.
Voor Jelena – schrijf ik – van Jelena.
Nerveus geef ik het terug.
Een paar dagen kijkt ze me niet aan.
Als er een keertje niemand anders is
Zegt ze: Ik heb dat boekje van u gelezen
En ik snap er helemaal niets van.
Te veel namen die niemand kent.
Ik krijg het gevoel dat u schrijft
Voor een kleine kring. Voor een kliekje. Voor uw eigen
vriendengroep.
Wie zijn die mensen? Wie zijn die mensen, Jelena?
Die u bij de voornaam noemt?
Ik heb het twee vriendinnen laten lezen
Eentje heeft verstand van literatuur.
Zij zeiden hetzelfde:
Dit is voor een kleine kring.
Ik zeg: En dat over Tichon Zadonski
Snapte u ook niet?
Zij zegt: Nee, dat over Tichon snapte ik wel.
Ik zeg: En dat over de alcoholist Serjozja heeft u niet
begrepen?
Zij zegt: Dat wel.
Ik zeg: En de artikelen heeft u ook niet begrepen?
Nee, het proza begrijp ik – zegt ze –
Ik kreeg zelfs zin om meer te lezen
Over die mensen over wie u schrijft.
Lena, zeg ik, geloof me, ik doe het niet expres.
Ik wil niet dat het onbegrijpelijk wordt.
Dat gaat gewoon vanzelf.
Meelevend kijkt ze me aan
En zegt: Ik begrijp het.
Ik verdedig me nog meer: weet u
Ik schrijf best veel artikelen
En als u die in dit boekje begrijpt
Dan begrijpt u de rest vast ook.
Zij zegt: Vast wel.
Twee bier en een pakje mentholsigaretten dus?
Ja, Lena – zeg ik – Graag.
Ik moet aan mezelf gaan werken
Wanneer de regen daalt op straten, pleinen, perken
Zie je, dat rijmt al.
Waarom wil ik dat zij het begrijpt?
Waarom wil ik mijzelf rechtvaardigen?
Vanwaar dat dievengevoel van ongemak?
Vergeten
Wil ik soms bij haar in de smaak vallen?
Wil ik geliefd zijn onder het volk
Zoals de pianist Vodennikov?
Voer ik een zuiver sociocultureel experiment uit
zoals D.A. Prigov?
Ik heb al een experiment uitgevoerd
Ter nagedachtenis van hem
Op de verkiezingen voor de koning der dichters
in het Polytechnisch Museum
(Ik las een anti-Poetingedicht voor
Op een festival dat door de president gesponsord werd.
Ik heb nog nooit zoiets gevoeld
Als de zuivere golf van ijzige haat
Die toen uit de zaal vol provinciale theaterstudenten kwam.
Dat was een goede ervaring.)
Ik heb altijd al gezegd:
Je moet je gedichten niet voordragen
Aan ouders en kinderen
Je moet fabrieken en werkplaatsen tonen
Aan arbeiders en boeren
Aan armen – andermans problemen, aan rijken ook.
Ik toon het werk van mijn moedertaal
In het land van natuurlijke rijkdommen
Ik naai niemand erbij,
In tegenstelling tot de dichteres Dzjachan Pollyeva.
Schijnbaar is dat ongelofelijk pretentieus
En zelfingenomen.
Nee, papa had gelijk dat hij boos werd
Toen hij mijn tienerdagboek had gelezen:
Ik zou niet willen doen alsof
Ik net ben zoals alle anderen.
Vind je jezelf soms beter dan de rest?
Vroeg hij met een woede
Die grensde aan sadomasochisme.
Ik was vijftien
Ik had mijn eerste depressie
Mijn ouders merkten het niet
Ik was het niet gewend te klagen
Een de aandacht op mezelf te vestigen
Ik vind mezelf niet beter.
Ik maak het nog wat bonter
Ik vind mezelf anders, man, vrouw, meer
Zoals in die film met dezelfde titel
Met Nicole Kidman in de hoofdrol
Ik snap niet waarom mensen
Tegen het eind van het jaar
Rondrennen op zoek naar kerstbomen
En cadeautjes
Ik snap die debiele gewoonte niet
Om te wachten
Tot de toespraak van de president op televisie komt
En dan te drinken en te eten.
Dit jaar vierde ik
Oud en Nieuw
In de trein van Moskou naar Voronezj
Met Chinese arbeiders
In februari begint bij hen het Jaar van de Rat
En zij gingen om elf uur slapen
Ik sliep tegelijk met hen in
Hoewel ik gewoonlijk
Pas om vier uur in slaap val
Ik kijk graag
Door de verlichte ramen
Waar de aquariumvisjes
Tussen de algen wonen
Dat is allemaal reuze-interessant
Maar ik begrijp niet hoe het in het elkaar steekt
Wie heeft er bedacht
Dat je champagne moet drinken
In de Metropolitan Opera?
Op de andere kant van de aarde
Kan het best eens helemaal anders zitten
Kortom
Ik kan niet meer doen alsof
Ik ga naar huis en denk
Wie is die Lena
Een verkoopster in de avondwinkel
Een jaar of vijftig, stevig, met een bril
Ik houd van het woord stevig
Ze is vol, lang en niet zo slap
Zo’n stevige dame met geblondeerde haren
Die naar de cultuurzender kijkt
Als ze een dag niet werkt
En soms even naar buiten gaat om te roken op het stoepje
Grappen maakt met de bewaker
Wie was zij in een vorig leven?
Ingenieur? Bibliothecaresse?
Niet vergeten om dat de volgende keer te vragen
Als er niet te veel mensen bij zijn.
Ze heeft natuurlijk ook gelijk:
Mijn teksten zijn moeilijk,
Zelfs als ze zich makkelijk voordoen
Zoals deze.
2008
De natie drinkt op mij
Balticabier en rookt Winstonsigaretten
Zuiver als het meisje met de zwavelstokjes
Bungelt ze met haar benen
Over de oliepijp
Negeert de waarschuwingen op de benzinepompen
Eet in Rostik en MacDonald’s
Reist naar Egypte en Turkije
Loopt kantoren af
Ontvangt uitkeringen
Werkt in tuinen
Steelt overheidsgeld
Ze rijdt in op de pof gekochte auto’s
Gemaakt in Oezbekistan
En in tweedehandsjes, afgedankt in Duitsland en Japan
Ze verhandelt troep uit Polen en uit China
Zit op stations en in gevangenissen
Leert en heelt
Huurt en verhuurt
Vertelt en vertoont
Dwaasheden
Onder moeders paraplu
Vermoordt en berecht
Bespiedt en bestraft
Bevrucht en vermeerdert zich
Begraaft en begraaft en begraaft
En baart een beetje
Schrijft naar de rioolpers, belt in op de radio
Doet mee aan Big Brother en Comedy Club
Kijkt naar het nieuws op de staatstelevisie
Dient in het leger
Vecht in Tsjetsjenië
Vrijwillig of in dienstplicht
Rookt, zuipt en spuit
Baadt en bruint
Ontwerpt en bouwt
Betaalt steekpenningen, zit op internet
Maakt ruzie in de keuken
Gaat de straat op met rode vlaggen
Gaat de straat op met een swastika op de mouw
Vecht in steegjes, rijdt rond met sirenes
Toont nederig haar documenten
Trapt in de ballen en trapt in het wilde weg
Huilt en schatert, vertelt grappen
Vervloekt en keurt goed
Net als vroeger
Ze plant geen bomen
Ze bouwt geen huis
Ze voedt geen zoon op
En als ze denkt dat ze dat wel doet
Dan denkt ze dat alleen maar
Ze blijft in de lucht hangen als een regenboogje
En spat dan uit elkaar
Het is allang niet meer duidelijk
Wat ze aan moet met een zesde deel van de aarde
Nou vooruit, een zevende
Zonder Georgië en de Baltische staten
Oekraïne en Centraal-Azië
Maar de rest van de Kaukasus staan we niet af
Wat moet ze bijvoorbeeld met Siberië
Waar je van de ene naar de andere stad
Met vijfhonderdduizend inwoners
Vijfhonderd kilometer moet rijden.
Jermak en Catherina
Vochten om grondstoffen
Onder de dekmantel van de Orthodoxie, natuurlijk
Dat kan iedere historicus van het kolonialisme je vertellen
En wij dan? En wij dan?
Moet wij in het weekend afspreken
Met onze kameraden
Driehonderd kilometer verderop? Wat een kutvraag.
Ik schrijf documenten voor de natie
Ik pen aangiftes neer
Over hoe ik ooit met fascisten in een vliegtuig zat
Niet in mijn droom en niet om Stalingrad te bombarderen.
Van Königsbergen (Kaliningrad) naar Moskou
Met mijn eigen, Russische fascisten.
Zij hadden een bijeenkomst in Königs
Een jaar of vijfentwintig, dertig waren ze
Ze droegen Burberry en Lacoste
Managers uit de middenklasse
Russische kleinburgers dat ze zijn
Eerst hielden ze zich gedeisd
Maar toen liep het uit de hand
Op de luchthaven duwden ze iedereen omver
In het vliegtuig goten ze zich vol met alcohol
Ik dacht: We gaan nog wel op onze bek
En terecht.
Maar we gingen niet op onze bek.
Integendeel,
Ik heb veel nieuwe dingen geleerd:
Dat de Holocaust nooit is gebeurd
En dat Russische fascisten online
Verhitte discussies voeren met Israëlische fascisten.
Zij streven dezelfde doelen na:
Etnische zuiverheid in ieder land.
Als zij winnen met de verkiezingen
Dan zal op de gehele wereld vrede aanbreken.
Mijn natie, ik schaam me het te zeggen
Maar je bent echt een peuter
Je bent jezelf volledig kwijt.
Zelfs de kleine Moskouse ambtenaren
Voelen zich gedwongen asiel aan te vragen
Niet in de wereld van arbeid en kapitaal
Maar in de wereld van vreemde, dode clowns.
De natie verspeelt voor mij haar eer
Rijdt met de metro en de bus
Gaat naar het theater en naar de musical
Ze wordt opgeblazen en vergast
Iedere dag wordt ze gegijzeld
Maar het lijkt alsof ze er niets van voelt
Ze werkt en maakt plezier
Zuipt en rookt
Vreet en schijt
Vecht en bemint
Huilt op de schouders van haar dierbaren
Ik doe niets van dit alles
Ik schrijf overdag, ik schrijf ’s nachts
Ik schrijf ’s ochtends, ik schrijf ’s avonds
Als ik loop, rook, eet, drink, schijt
Als ik slaap
Ik produceer betekenissen
Waar zij zich mee zou kunnen voeden
Als ze letters zou eten
Dan bidt ze ook nog
Dat wil zeggen ze gaat naar de kerk
Ik bid ook en ik ga ook naar de kerk
Maar niet om dezelfde reden als zij.
Wat verenigt ons?
Poesjkin? Die staat op het plein
Waar ze de natie hebben opgeblazen.
Lermontov? Die vocht in de Kaukasus
In strafbataljonnen
Zoals nu nog.
Lenin? Hij ligt in het Mausoleum
En hoort al lang niets meer.
Gagarin? Ik smeek je:
Hier zijn foto’s van mijn ouders
In lange leren jassen op een demonstratie.
Nekrasov en Majakovski? De natie kent ze niet.
Dan ga je zeker ook nog zeggen: Koezmin, Apoechtin, Vvedenski, Charms
De Krim in de zomer? Ik ben er twee keer geweest.
Het Rode plein? Venedikt Jerofejev
Met zijn stuk gereten keel.
Liefde voor vaderlandse doodskisten?
Maffiamonumenten uit de vrolijke jaren negentig.
De graven van mijn naasten? Maar dat zijn mijn graven.
Ze liggen in de Russische aarde
Maar dat stelt mij nog niet gelijk
Aan de natie. Wie is zij?
Poetin op televisie? De G8?
De g-spot is slechts één van de punten
Van het vrouwelijk orgasme.
Kom op, natie, als je een wijf bent
Baar dan godverdomme een nationale held
En als zusje voor hem een nationaal idee
Een of andere schakende Jood.
En zijn broer
De schrijver, Nobelprijswinnaar
Een hockeykeeper
Een kosmopolitische schurk
En Assepoester met militair konvooi.
Je zou wat liever moeten doen.
Waar is je radio?
Kun je mij horen? Over.
Vertaling Lennard van Uffelen