Ryszard Krynicki



Vroege gedichten



De Poolse dichter Ryszard Krynicki (1943) debuteerde eind jaren zestig met de bundel Pęd pogoni, pęd ucieczki (De drang om te jagen, de drang om te vluchten) en groeide, samen met generatiegenoten Stanisław Barańczak en Adam Zagajewski, uit tot één van de belangrijkste vertegenwoordigers van de zogenaamde Nieuwe Golf (Nowa Fala). Onderstaande gedichten werden – al dan niet in gecensureerde vorm – gepubliceerd in de loop van de woelige jaren zeventig en maken deel uit van een ruime selectie uit het werk van Krynicki die in april 2020 bij de Leuvense Uitgeverij P zal verschijnen, onder de titel De nooit te helen wond van de waarheid. Honderd gedichten van Ryszard Krynicki.



de tong, dat wilde vlees
Voor Zbigniew Herbert en Mijnheer Cogito



De tong, dat wilde vlees dat wast in de wonde,
in de open wond van de mond, die van leugenachtige waarheid leeft,
de tong, dat ontblote hart, die naakte kling,
die weerloos is, die prop die de opstand der woorden
smoort, dat getemde dier met mensentanden,
dat onmenselijke dat in ons wast
en ons overwoekert, die rode vlag, die wij uitspuwen
samen met het bloed, die gespletene, die ons omsingelt,
die ware leugen, die misleidt,

een kind is ze dat, de waarheid lerend, waarachtig liegt.

(uit Organizm zbiorowy (Collectief organisme), 1975)
Vertaling René Smeets


ik geloof
Voor Anna en Stanisław Barańczak



Laat ik de waarheid zeggen: soms geloof ik
in het bestaan van gene wereld, in verschijningen,
vampieren die hersenen en bloed zuigen,
misschien is het wel eerder angst dan geloof
(wat in onze tijden op hetzelfde neerkomt: bang zijn en geloven).
Ik probeer dan niet met de rug naar de deur te zitten,
de deur leidt haar eigen leven, ik zal zelfs meer zeggen:
ik ben bijgelovig geworden, ik spreek niet langer luidop over mijn dromen
en verwachtingen, om ze niet te verjagen, ik waag het niet
woorden uit te spreken die zich kunnen wreken,
ik schrap ze uit mijn oude gedichten (ik niet alleen
overigens), ik verhul echter niet
dat ik soms mijn voorzorgen vergeet te nemen,
ik drink wodka, vrij met een vrouw, ga op reis, denk
telepathisch, draai me met mijn rug
naar de deur, die haar eigen leven leidt
en die vroeg of laat zal opengaan,
en vroeg of laat zal ze mij raken,
de ijskoude hand, misschien geeft ze me slechts een teken
of zal ze zonder verwittiging mijn hart omklemmen,
laat ik de waarheid zeggen: ik geloof niet dat dit de hand
is van Osip Mandelstam noch die van Georg Trakl,
of van gelijk welke dichter die ongeacht de menselijke of
onmenselijke dood die hem te beurt viel
nog steeds met zijn levende woorden tot ons spreekt.

(uit Organizm zbiorowy (Collectief organisme), 1975)
Vertaling Kris Van Heuckelom




nu nog


Ik, het anonieme slachtoffer van een misdaad,
weet nog altijd niet
of ik me had moeten verdedigen
of tenminste een wanhopige vluchtpoging had moeten
ondernemen;

misschien niet meteen in het begin, toen ik geen andere
mogelijkheid zag
dan de deur te openen,
hoewel ik heel goed wist wie daar stond,
misschien ook nog niet toen
ik me gedwee mee liet voeren
naar een discreet geparkeerde zwarte limousine
en deed of ik niemand van mijn kennissen herkende
in plaats van luidkeels om hulp te schreeuwen,
misschien ook niet toen er met martelingen
allerlei bekentenissen uit mij werden geperst,
misschien zelfs niet toen ik werd afgevoerd naar de slacht;

op geen van die momenten,
toen ik wel moest erkennen
dat het menselijk kwaad,
in staat tot alles
en tot alles bereid,
onbegrensd is
en veel onmenselijker
dan we ons kunnen voorstellen,
al gehoorzaamt het zelf aan alle menselijke instincten:
wreedheid, lafheid, bruutheid,
hebzucht, praatzucht en vleizucht;

en misschien moest ik ook toen
geen poging tot verweer ondernemen
toen ik samen met duizenden gelijken
dagelijks een massagraf dolf,
misschien zelfs niet toen ik stom schreeuwde:
“Mijn God! Mijn God! Waarom hebt gij mij verlaten?”,
misschien niet eens toen mijn naakte lijk
met een kogel achter in de schedel
en een blikken nummertje aan de voet,
bedrieglijk gelijkend op duizenden andere lijken,
te midden van hen neerviel,
net als de andere beroofd van een gezicht en een naam;

maar toen,
die keer dat ik ontwaakte te midden van de andere
levende lijken,
misschien toen
had ik toch
een wanhopige vluchtpoging moeten ondernemen;

hoe kan het dat ik zelfs nu nog,
terwijl mijn levende lijk
reeds lang tot stof is vergaan,
ik nog altijd niet zeker ben
of de tijd al gekomen is
waarop ik mij moet gaan verdedigen,
waarop ik moet gaan praten,
niet om wraak te zoeken, of genoegdoening,

maar om ook tegenover mezelf
getuigenis af te leggen

(uit Nasze życie rośnie (Ons leven groeit), 1978)
Vertaling Maarten Tengbergen



terloops

Terwijl ik langs een huis in een buitenwijk wandel
zie ik terloops door een open venster
een oude man die eenzaam zit te eten
aan een helder verlichte tafel.

Wie heeft mij het recht gegeven
om me af te vragen
of de man die nu een stuk brood breekt
en opeet,

ooit iemand heeft moeten verloochenen,
vrienden of zichzelf,
om te kunnen overleven,
en of er aan zijn handen geen vreemd bloed kleeft,

of zijn gezicht
nooit werd bespuwd?

(uit Nasze życie rośnie, 1978)
Vertaling Maarten Tengbergen



ook



Wolken overschrijden vrijelijk staatsgrenzen
en schenden het luchtruim van een buurland,
zeegolven trekken
over vreemde territoriale wateren,
de Algemene Verklaring van de Rechten
wijkt voor grondwetten,
grondwetten zijn minder praktisch
dan strafwetboeken:

sinds in politiestaten
de bescherming van het leefmilieu verordend wordt,
lijkt ook het lot van de natuur
beslecht.

(uit Nasze życie rośnie (Ons leven groeit), 1978)
Vertaling Kris Van Heuckelom



ons leven groeit



Ons leven groeit zoals de angst en de vrees,
ons leven groeit zoals de rij wachtenden voor het brood;

ons leven groeit zoals gras, zoals stof en zoals mos,
zoals een spinnenweb, rijp en schimmelkolonies,
ons leven groeit meedogenloos, zoals een hoestbui en een lachbui;
los van oorlogen, onderhandelingen, wapenstilstanden,
detente, klimaatverandering, de VN,
verholen uitbuiting en onverholen tirannie,
de hoogmoed van zwarte limousines en gevoelloze rechters,
de dienaren van de laagheid, de horigen van het niets,
krantenvergif en harttransplantaties,
geheime verdragen en openlijke leugens,
het spotten met al wat ons heilig is,
luchtverontreiniging en aardbevingen;

ons leven groeit onophoudelijk, op puinhopen,
en doorheen onze diepste droom,
boven ons, door en rondom ons,
wij die zijn verloren zonen zijn,
ons leven groeit zoals de heimelijke prijsstijging, de science fiction,
zoals de bloeddruk, de imperia van de fictie,
de angst om te laat te komen op het werk of de blik recht in de ogen,

ons leven groeit zoals de foetus en de honger,
ons leven groeit zoals de fauna en de flora,
maar ons leven groeit niet zoals de haat, de vergeldingsdrang of de wraakzucht,
en zelfs wanneer het niet weet wat het wil,
wil ons leven leven,
zoals een mens.

(uit Nasze życie rośnie (Ons leven groeit), 1978)
Vertaling René Smeets



(TSL83, p.60-64)






<   

TSL 83

   >