Olga Tokarczuk
De danseres
Olga Tokarczuk (Sulejechów, 1962) kreeg
vorige maand de Nobelprijs voor literatuur
(2018). Ze heeft de prijs vooral te danken
aan ‘een verhalende verbeelding’ waarvan
haar hele oeuvre doortrokken is. In
Nederland verschenen van haar tot nog
toe alleen romans1, waarvan je – en dat
geldt zelfs voor de onlangs verschenen
historische roman De Jacobsboeken –
steevast kunt zeggen dat ze zijn opgebouwd
uit losse verhalen. Maar Tokarczuk
heeft ook onvervalste verhalenbundels
geschreven. Uit één daarvan, Gra na wielu
bȩbenkach (Roffels op vele trommen) uit
1991, komt het hiernavolgende verhaal
Tancerka (De danseres).2
Ze schijnen de hele bouwval bij toeval te hebben betrokken. Ze
waren naar verluidt op doorreis en hadden te weinig benzine en
omdat het al avond was, hadden ze in dit dorp met de vreemde,
beklemmende naam Hoest de nacht doorgebracht. Ooit was hier een
klein kuuroord met een watervang, een park met een fontein en twee
pensions. Eén ervan was er al niet meer; alleen dat andere stond er
nog en dat hadden zij voor een habbekrats van de gemeente kunnen
huren, met de belofte er een theater van te maken. Het Danstheater
in Hoest.
Zij vond het wel wat hebben, dat de bouwval een podium had.
Het was geen groot huis, geheel van hout en rode baksteen:
vakwerkbouw. Op de begane grond waren ooit de receptie, de keuken
en een kleine eetzaal in een veranda. Aan de noordkant bevond
zich, zoals in elk zichzelf respecterend dorpshotel, een danszaal.
De wanden waren er tot halverwege voorzien van lambrisering, die
inmiddels behoorlijk geschonden was en waarvan de vermolmde
planken los waren komen te zitten. En het podium was ook van hout,
het was geen groot podium, maar het was wel een podium. Je kon
het aan weerszijden van een coulissen nabootsende ruimte betreden.
Op de eerste verdieping bevonden zich enkele vertrekken en
twee wasgelegenheden. Dat was alles.
Zij was slank, en zelfs meer dan slank: ze was zo mager als
een lat en leek wel uitgedroogd. Alles aan haar was verticaal,
rankte omhoog: langwerpig gezicht, lange neus, lange grijze
haren die ze los droeg, wat een beetje een heks van haar maakte.
Vrouwen op haar leeftijd dragen hun haren in fatsoenlijke lokken
of bescheiden knotjes. Ze had slanke handen met lange vingers en
ranke benen, altijd gehuld in een broek, en als je haar van achteren
zag zou je zeggen dat het een jong meisje was, maar haar gezicht
verried de symptomen van haar leeftijd: een netje rimpels hield de
gelaatstrekken op hun plaats, anders waren ze vast weggevloeid,
weggevaagd. Ze moet ooit een mooie vrouw zijn geweest.
Haar echtgenoot, partner of wie hij ook was, want een tijdje
daarna, was hij na drie maanden aan dat theater te hebben gewerkt
verdwenen, was zichtbaar jonger dan zij of misschien zag hij er
alleen maar zo goed uit. Misschien verfde hij zijn snor en misleidden
zijn rode of lazuren overhemden waarmee hij zich fel onderscheidde
van het roodbruine en matte groen van de omgeving. Hij zei ‘Hou
je bek, lieveling’ tegen haar, als zij last had van haar aanvallen van
slecht humeur en ongegronde woede. Wrok tegen de hele wereld. Of
als ze ’s nachts kreunde van de pijn aan haar wervelkolom, waar al
niet veel meer aan te doen was. Dan draaide hij zich op zijn andere
zij en zei tegen het duister: ‘Hou je bek, lieveling.’
Niemand weet wat de omstandigheden waren waaronder hij bij
haar weg was gegaan; misschien hadden ze ruzie gekregen, deze
keer serieus en voorgoed. Misschien had hij ook wel genoeg van
deze bouwval die al duidelijk scheef stond en waarvan het dak lekte
en de ramen op de veranda waren ingegooid. In elk geval was hij
met de noorderzon vertrokken.
Zij gedroeg zich alsof het haar niet uitmaakte. Soms vroeg ze
alleen een boer uit het dorp, de enige die een auto had, of hij iets
voor haar uit de stad wilde meebrengen of op de post wilde doen of de rekeningen voor de elektriciteit wilde betalen. Ook ontving zij regelmatig geld: pensioen of een uitkering. Soms ging ze zelf naar het stadje en dan kocht ze bij de apotheek crèmes, pillen en balsems. Allemaal van goede westerse firma’s.
Een droge huid is iets heel vervelends. Je moet haar insmeren met vette crèmes, het beste nog met cacaoboter, van de muffe geur waarvan je later hoofdpijn krijgt. En je moet haar vochtig en vet houden, haar goed inwrijven. Het kwam wel voor dat de beste, duurste crèmes faalden en dat gewone olie wel hielp. Met zo’n huid was ze nu eenmaal geboren. En ze had een bepaalde tic: ze ging met haar vingertoppen over haar gezicht, over haar decolleté en dan over haar schouders. Haar droge huid leek te knisperen onder haar vingers. Zo gespannen was die. Als mensen als bossen tijdens de droogte in brand konden vliegen zou zij als een fakkel hebben gebrand. Haar huid was droog en heet, zelden had ze het koud. Ze liep ook op haar tenen, de reflex van een balletdanseres, hief haar armen hoog om lucht in haar longen op te nemen en langzaam, met de elegante tred van een ballerina schreed ze voort, alsof ze danste.
Ze renoveerde de bouwval niet speciaal. Van tijd tot tijd huurde ze iemand uit het dorp in om schoon te maken, meestal een meisje dat een buitenechtelijk kind had en nergens anders werk had. Ze kreeg behoorlijk betaald en zorgde ervoor dat het altijd netjes was, hoewel er niet veel viel op te ruimen, want de eigenaresse bewoog zich als een geest, licht en stilletjes. Ze at niet veel, als ze al at, en maakte geen rommel. Ze woonde in een van de kamers boven, in de andere kwam ze niet. Dus maakte ze alleen haar eigen bed op en deed van tijd tot tijd een kleine was. Ze kookte niet voor zichzelf, ze leefde van fruit, wortels, donker brood en muesli met melk. Voor de melk ging ze naar het dorp. Die dronk ze zo van de koe, tot afkeer van de boerin die de koe in haar aanwezigheid molk. Op deze leeftijd moet je op je botten letten. Osteoporose en dat soort gevaren. Een mens wordt broos als een verdroogde, van binnen lege stengel.
Ze veranderde niets in het huis. Achter de toonbank van de receptie hing nog altijd het bord met enkele sleutels, waaraan misvormde, langgerekte, geronde stukjes hout hingen met daarop geschreven nummers. In de herfst waaide de wind droge bladeren de oude eetzaal binnen. Kikkers kwamen naar binnen gesprongen. Daarom deed ze de deur naar de veranda op slot en ging er nooit meer naar binnen.
De meeste tijd bracht ze natuurlijk door in de zaal met het podium. Daar maakte ze schoon, hing prachtige papieren lampionnen aan het plafond, schilderde de muren blauw. De planken van het podium liet ze schuren en daarna controleerde ze de kracht ervan met haar hakken. Of ze voerde een stepdans uit: dan weerklonk door het hele gebouw een vrolijk ritme, geklepper. Pop, porok pok, pok porokpok pok. Uit de grammofoon kwam vaak symfonische muziek die het park en het dorp in stroomde als de geur van een exotisch parfum. ’s Avonds zat ze bij een tafeltje in haar slaapkamer en schreef ze brieven die allemaal begonnen met ‘Lieve Papa!’ Nooit maakte ze er een af. Ze stopte ze in een oude leren koffer. Er zaten er al heel
wat in, vermoedelijk duizenden; alle geschreven in dat kleine ronde
handschrift van haar en allemaal zagen ze er eender uit: een niet
helemaal volgeschreven velletje papier. Duizend aanzetten van één
brief. In de opsluiting van de koffer vervaalde de paarse inkt.
Zo schreef ze: ‘Lieve Papa, moet u horen wat voor nieuws ik
heb: ik heb een theater gekocht! Het is een mooi oud gebouw uit
het begin van de eeuw met gastenkamers, een reusachtige glazen
eetzaal en, het belangrijkste van allemaal, een podium. Kunt u zich
dat voorstellen? Nu zal ik eindelijk voor mezelf kunnen beginnen
en elke rol kunnen dansen die ik maar wil. Het is waar dat op mijn
leeftijd de carrière van een danseres er al op zit, ik ben me daar
absoluut van bewust, maar de ziel van de danseres is nog altijd
jong! Ik heb ontzettend veel plannen. Van tijd tot tijd zal ik zelf nog
wat dansen. Ik kan het maar niet verkroppen dat we ruzie hebben
gekregen en ik denk, lieve Papa, dat we in het aanschijn van de
ouderdom ons zouden moeten verzoenen. Het ergste van alles vind
ik nog wel dat u mij nooit hebt zien dansen. Misschien waren het
geen hoofdrollen en als gevolg van mijn wervelkolom ben ik geen
prima ballerina geworden, maar ik was best wel bekend en ben met
mijn balletgezelschap op vele podia toegejuicht. U had geen gelijk
toen we elkaar voor het laatst zagen en u indertijd in uw woede
tegen mij zei dat ik geen talent had. Dat was heel onrechtvaardig…’
Belandde in de koffer.
De eerste uitnodiging voor een optreden van haar kregen de
bewoners van Hoest twee, drie maanden na haar intrek. Toen was die
man nog met haar. Op zeegroene kartonnetjes stond met paarse inkt
geschreven: ‘Optreden om 19:00 uur, fragmenten uit het ballet Het
zwanenmeer van Pjotr Tsjaikovski gedanst door prima ballerina…’
Haar man bezorgde ze persoonlijk aan huis en deed er een doosje
met chocolaatjes in de vorm van een hart bij. Iedereen kwam, zelfs
de vrouw met de baby. De zaal met het podium was onherkenbaar
veranderd. Het toneel werd verlicht door twee reflectoren, een was
bedekt met hemelsblauw vloeipapier en gaf een schijnsel af als van
water, van mist, de andere wierp van boven licht en vormde een
helder ovaal op het podium. De vloer was belegd met een blauwe
glinsterende folie, terwijl kussentjes mos en stukjes gazon uit de
tuin de oever van een meer voorstelden. De jonge vrouw met het
kind kreunde van verrukking.
Toen iedereen op zijn stoel zat stroomde van achter het toneel
prachtige milde muziek en even later kwam een slanke, langbenige
gedaante in witte tules en glimmende satijnen spitzen op.
Ze danste onbevreesd, iedereen zat vanwege de onstuimigheid
van haar bewegingen, de bravoure van haar gebaren, de vaart van
haar sprongen op het puntje van zijn stoel, alsof men bang was dat ze
haar evenwicht zou verliezen en op de planken zou neerstorten. De
tules vloeiden langs haar slanke dijen, steeds een oogwenk te laat,
steeds een seconde na haar lichaam golfden ze in een witte lichtende
wolk om haar heen. Haar benen in witte, strakke maillots leken geen
gewone voeten te hebben, alsof ze een soort van wezen was dat niet
voorbestemd was om normaal te lopen. Deze vreemde substituten van voeten, deze in glimmende spitzen gevangen stompjes streelden
slechts de houten planken van de vloer, trippelden niet zoals een
mens zou doen, het was alsof een kat over het toneel snelde. Haar
haar zat hoog opgestoken in een zilveren, met witte bloemetjes
versierd knotje. Een zware make-up had haar gezicht onherkenbaar
veranderd: het paste bij de tules en de muziek, maar als je naar
alleen het gezicht keek wekte het de spookachtige indruk van een
masker. Zo zag het eruit.
Negen personen, waaronder haar man, applaudisseerden en de
danseres maakte een sierlijke buiging. Aan het einde kreeg iedereen
sinaasappelsap, druiven en gebak. Tevreden ging men naar huis.
Trouwens, wie kan dat zeker weten?
‘Lieve Papa, als u zich eens had kunnen voorstellen wat zich
hier vandaag heeft afgespeeld, dan zou u vast heel verbaasd hebben
gestaan. Voor de eerste keer sinds een tiental jaren heb ik voor
publiek gedanst! Ik danste mijn glansnummer uit Het zwanenmeer.
Zo jammer dat u nooit de gelegenheid hebt gehad mij daarin te
zien dansen. Ik weet wat u van mijn dansen vindt. Maar is het wel
rechtvaardig een slecht oordeel over mij te hebben zonder mij ooit te
hebben gezien? Mijn droom is dat we elkaar nog eens ontmoeten, dat
u hiernaartoe komt, hoewel dat waarschijnlijk nooit zal gebeuren, het
zou vast een te zware, te lange reis voor u zijn, maar toch verbeeld
ik me graag een dergelijk tafereel: u in de zaal… Ik zou misschien
iets speciaals hebben gedanst, ik weet alleen nog niet wat. Ik ben
benieuwd hoe u zich zou voelen. Want het eerste wat u mij verweet
toen ik nog kind was, was dat ik totaal geen muzikaal gehoor heb. Mijn
pianolessen werkten op uw zenuwen. U noemde ze “getrommel”. U
hebt de lerares weggestuurd, dus speelde ik op de vensterbank, op
het tafelblad. En mijn danslessen maakte u belachelijk. Mama en
ik hebben die voor u geheimgehouden. Mama zei dat ik naar bijles
Frans ging en ik nam zelfs steeds een leerboek met me mee. U hebt er
nooit iets van gemerkt! Vaak speelde door mijn hoofd dat u misschien
niet van mij hield. Maar waarom niet? Omdat ik een meisje ben?
Kan dat een voldoende reden zijn? En is het mogelijk dat een vader
niet van zijn eigen dochter houdt? Ik moet me hebben vergist; uw
liefde was anders, u wilde voor mij het beste, dat ik geen moeilijk
leven zou hebben, dat mijn leven vervuld zou zijn en misschien was
u wel van mening dat geen enkele kunstenaar gelukkig kan zijn. Maar
de mensen willen zo graag kunstenaar worden om geliefd te zijn.
Het gaat nergens anders om. Om bepaalde redenen houdt men meer
van zangers, danseressen en schrijvers dan van schoenmakers of
boekbinders, wat voor goede mensen dat ook zouden zijn…’
Haar man, of wie dat dan ook was. Die laatste nacht, voor de dag
waarop hij zou zeggen dat hij terug naar de stad zou gaan, had ze
hem aan het andere uiteinde van het tweepersoonsbed aangetroffen.
Ze had zich tegen zijn zachte, hete, fluweelachtige rug aangevlijd.
Zijn als met een zachte pels met een vetlaag overtrokken huid was
levend en voelde prettig aan. Ze verwarmde. Maar hij mopperde
en draaide zich languit op zijn rug. Ze kon de slaap niet vatten,
dus luisterde ze naar de nachtelijke concerten van de houtwormen,
de muizen, de motten die tegen het glas aan botsten. Ze hoorde buiten voetstapjes, de verre schreeuw van een uil. Ze kon niet
in slaap komen als gevolg van koude voeten en de pijn aan haar
wervelkolom. De matras was te zacht en haar magere, uitgedroogde
lichaam zakte er als een houtblok in weg. Haar wervelkolom zond
ritmische waarschuwingstekens uit. De volgende ochtend zag ze dat
hij helemaal aan de rand van het bed sliep en zij vlak naast hem.
’s Nachts moest dezelfde tocht plaatsvinden als die overdag werd
ondernomen: hij verwijderde zich en zij ging elke keer achter hem
aan. Uiteindelijk was hij vertrokken.
‘Lieve Papa,’ schreef ze die dag, ‘ik moet u zeggen dat die
woorden van u heel hard bij mij zijn aangekomen en dat ze tot op
de dag van vandaag in mijn oren klinken. Vaders houden nochtans
van hun kinderen, het is ook niet meer dan natuurlijk, daarom weet
ik dat u mij niet hebt willen kwetsen en me hoogstens hebt willen
waarschuwen voor de lasten van het leven van een kunstenaar. Tot
op zekere hoogte geef ik u gelijk, want als ik vandaag nog had
mogen kiezen, weet ik niet wat ik zou hebben gedaan. Ik weet het
niet.’
Daarna kwam de winter, maar die was merkwaardig zacht.
Elektrische kachels waren voldoende om de slaapkamers en de
keukens te verwarmen. Tijdens de repetities schakelde ze in de
zaal met het podium twee kleine ventilatorkachels aan en na tien
minuten was het warm. Ze oefende. Natuurlijk had ze zelf ook wel
in de gaten dat de muziek haar voor was, dat ze haar onstuimigheid
moest indammen, haar opsprong afvlakken, haar plié markeren.
Als je de zestig bent gepasseerd kun je moeilijk je oude snelheid,
je vroegere lichtheid verwachten, hoewel ze immers niet meer woog
dan vroeger.
‘Beste Papa, ik zou u een verjaardagscadeau willen geven, maar
ik weet echt niet welk. Het is best vreemd dat wij alle twee al niet
meer zo jong zijn, gelijkelijk vorderen we in de tijd. Je zou kunnen
zeggen dat we arm in arm lopen. Samen. U moet nu zo’n negentig
jaar zijn en ik word over een maand vierenzestig. Ik heb altijd
onthouden dat wij zesentwintig jaar verschillen en ik zou me even
goed willen voelen zoals ik hoop dat u zich voelt. We hebben elkaar
al zo lang niet gezien. Het is bijna vijfendertig jaar geleden…’
Natuurlijk maakte ze ook deze brief niet af. Hij voegde zich bij
de andere en zweeg halverwege een zin in de koffer van leer.
In december bereidde ze zich voor op een Kerstmisoptreden.
Ze ging De notenkraker dansen en werkte vlijtig een paar uur per
dag. Ze maakte de uitnodigingen en stuurde die per post rond: dat
wil zeggen ze gooide ze in de brievenbus in het stadje. Ze stuurde
ook een uitnodiging naar het hoofd van de gemeente, naar de
burgemeester van het stadje, naar de apothekeres bij wie ze haar
crèmes kocht, naar het onderwijzend personeel. Maar ja, er kwamen
slechts vier mensen: de boer met zijn vrouw en die twee grijze en van
ouderdom zwakke, tot op de grond gebogen oudjes die smachtten
naar het zien van beweging. De anderen waren misschien bang dat
ze zou vallen tijdens het dansen, dat ze als een takje zou breken en
dat zij getuigen zouden moeten zijn van iets akeligs. Mensen willen
alleen deelnemen aan iets prettigs.
Ze liet die avond haar tranen de vrije loop. Ze lag op haar rug en
de tranen trokken in haar als de woestijn droge huid zodat nog geen
druppeltje op het laken vloeide.
Met Kerstmis kreeg ze enkele kaarten met wensen, waaronder
van haar man of partner of wie diegene ook mocht zijn geweest: die
kerel in zijn rode overhemden.
In februari was het dorp twee weken ondergesneeuwd, in die
tijd stopte ze met oefenen en zat ze hele dagen ineengedoken op bed
door het raam te kijken naar een besneeuwd welvend landschap.
Na een week begon iemand bij haar aan te kloppen. Het was de
boer uit het dorp die haar kwaad vroeg of ze nog wel leefde. U
geeft geen enkel teken van leven, er zijn geen sporen voor het huis.
Uit de schoorsteen komt geen rook. Wat zijn dat voor gewoontes?
Zoiets doet men niet. Ik ga met de slee naar de stad, moet ik iets
voor u meenemen? Ze zei: druiven, olijfolie, veel sla en tomaten.
Hij haalde zijn schouders op en tegen de avond bracht hij haar een
plastictas met een brood, een zakje zuurkool, salami en chocolade.
Het bleek later dat ze dat allemaal had opgegeten. Hij kwam nu elke
dag en stookte in haar grote tegelkachel die de hele begane grond
verwarmde. Hij zei dat je in de winter bigos3 moest eten en beslist
een glaasje wodka moest drinken. Je kon aan hem zien dat hij dat
ook de hele tijd deed.
‘Lieve Papa, weet u hoe iemand zich voelt die niet geliefd is? Hij
heeft het gevoel dat alles wat hij doet verkeerd is en zelfs als hij ermee
ophoudt dat te doen, dat dat ook verkeerd is. Alles in hem deugt niet.
Hij is een vod, een stukje papier dat op de grond is gegooid. Zo
iemand zal nooit rust kennen. Hij zal alles doen om de liefde waardig
te worden, maar hij zal daar nooit in slagen. Misschien dat van dat
soort niet geliefde mensen alle perfectionisten komen, aangezien zij
nooit met enig resultaat tevreden zullen zijn; ze zullen werken als
ossen zonder de mogelijkheid van vervulling, zonder beloning. Het
land van Sisiphus en van hen die water naar de zee dragen.’
Toen de sneeuw begon te smelten en de weg weer begaanbaar werd
ging ze met de boer naar het stadje en kocht verf en penselen. Potten
en potjes, tubes en tubetjes. Ik zie dat de boel een opknapbeurt gaat
krijgen, lachte de boer, maar neemt u van mij aan, het is niet de
moeite, want deze bouwval staat op instorten, zonde van het geld.
Ze zei dat ze van plan was met Pasen opnieuw op te treden. Deze
keer nog weer iets anders, maar hij glimlachte wat droevig en zei al
niets meer terug.
Nu bracht ze hele dagen door in de zaal met het podium om
te schilderen; in het dorp was de muziek te horen die ze op een
platenspeler afspeelde: van die saaie radiomuziek. Bij deze melodie
voegden zich het gekauw van de kauwen en het krassen van de
kraaien die dat jaar hun toevlucht hadden gezocht in de bomen van
het verwaarloosde park. Op het einde van de middag kookte ze
water en waste ze alle verf van haar lijf om zich er de volgende dag weer mee te besmeuren. Vervolgens zette ze kruidenthee en schreef ze haar brieven.
Ze maakte echte steigers van oude tafels, waarvan er voldoende
in de veranda stonden. In plastic emmers roerde ze de verf aan,
in glazen potten mengde ze kleuren. Toen het in maart al wat
warmer begon te worden, sommige dagen waren bijna lenteachtig,
zette ze het raam wijd open, dan was te horen dat ze zelfs wat
liep te neuriën. En als ze naar het postkantoor of de bank in het
stadje ging kocht ze een fles wijn. Elke dag zag er hetzelfde uit,
alleen de natuur onttrok zich aan dit herhaalde, monotone ritme,
want de vorst trok weg en grote massa’s vochtige lucht hingen
nu onbeweeglijk boven het dorp. De bast van de bomen begon
te glimmen, hij leek wel van fluweel, de bladeren van vorig jaar
omgaf een onzichtbare wolk van rottingsgeur. Uiteindelijk stonden
ook de lenteklokjes in bloei.
Toen ze vlak voor Pasen, dat in het begin van april viel, het hele
dorp weer uitnodigingen stuurde voor een optreden, ging de boer
van huis tot huis om de mensen te zeggen dat ze moesten komen,
dat ze barmhartig moesten zijn, uiteindelijk duurde het maar twee
uur en haar zouden ze er een groot plezier mee doen, want ze had
zich de hele winter voorbereid, en dat het geen slechte vrouw was,
alleen misschien een beetje gestoord, maar op een prettige manier
gestoord, want ze deed immers niemand kwaad, ze danste alleen.
Dus op Paaszondag, na de middag, na het copieuze diner kwamen
ze opnieuw met een man of negen plus drie gasten uit het stadje naar
haar optreden kijken. Ze kwamen schuchter de donkere zaal binnen,
geleid door op de muren geschilderde pijlen. In het halfduister
namen ze onder begeleiding van subtiele muziek hun plaatsen in.
Vervolgens flitste het licht aan en was het net of ze echt in een vol
theater zaten, zoals je weleens ziet in de bioscoop, met een zaal, een
balkon en loges, inclusief het geroezemoes van duizend menselijke
stemmen. Dit was niet langer diezelfde trieste, bladderende zaal
van weleer. De muren waren nu bedekt met samengepakte rijen van
gezichten; die gezichten reikten van de vloer tot aan het plafond. In
de loge aan de rechterkant waren zelfs gekroonde hoofden te zien
en iemand met een purperen presidentiële sjerp die schuin over zijn
borst liep. En je zag dameshoeden en hoge hoeden van mannen,
maar ook heel gewone gezichten. Die in de zaal waren nonchalant
geschilderd: ze leken allemaal op elkaar, maar die in de loges
onderscheidden zich van elkaar en als je er goed naar keek, kon je
er de blonde haren van Marilyn Monroe en het onmiskenbare kapsel
van Elvis in herkennen. O kijk, en ze wezen elkaar al verheugd op
het besnorde gelaat van maarschalk Piłsudski of misschien was het
wel Lech Wałȩsa. Er zaten chocoladekleurige en baardige, volle en
langgerekte gezichten tussen. Je zag oude mannen en kinderen. In
de rijen verderop begonnen ze steeds meer op elkaar te lijken en
ten slotte waren het nog slechts een paar punten en twee loodrechte
lijnen: een neus en een mond. Maar dat maakte niet uit. De boer
lachte schaterend toen hij dit zag. Wel een bijdehante, dat mens
heeft talent, zei hij. En de baby lachte, maar toen begon het kleintje
te huilen, ongetwijfeld omdat in dit kleine kinderhoofdje een dergelijke verscheidenheid, zo’n grote hoeveelheid gezichten niet
paste. Dus toen de muziek losbarstte, werd er blijmoedig geklapt
en maakte zij, de vrouw in de witte tule, een elegante buiging naar
hen en was absoluut niet te zien hoe oud ze was. Ze danste heel licht
voor hen en nu vertrouwden ze haar in zoverre, dat ze wisten dat ze
hen niet zou verontrusten: ze zou niet vallen, stof doen opwaaien,
niet plotseling als door ballons door de tule de lucht in worden
gedragen. Het was een soort muziek die het zoemen van insecten
nadeed en zij veranderde ook echt in hommels en bijen, klepperde
met haar armen en een wat vreemde, dubbele diadeem op haar haren
wekte de indruk alsof ze daar hele grote ogen had. Ach, iedereen
vond het prachtig en ze applaudisseerden zelfs voor een toegift.
De volgende dag wist het hele stadje al van het schilderwerk
en onmiddellijk daarna de hele omgeving, en met het lange
meiweekend kwamen enkele mensen om er een blik op te werpen.
Ze was voorkomend, maar vastberaden: de mensen moesten hun
adres achterlaten, dan zouden ze een uitnodiging krijgen voor een
voorstelling.
De hele laatste zomer trad ze regelmatig op, elke zondag voor
toeristen die vol bewondering voor haar en haar danszaal waren
en er werd zelfs een film over haar gemaakt voor een lokaal
televisiestation. De camera toonde nu eens haar, dan weer de
schilderingen. En natuurlijk de levende toeschouwers die enkele
rijen dik zaten. Toen ze die videoband kreeg bekeek ze die vele
malen, bijna elke avond, op een televisie die ze speciaal voor dat
doel had gekocht. En daarna schreef ze de eerste voltooide brief.
‘Lieve Papa, ik stuur u een videoband met mijn solo-optreden. Ik
zou heel graag willen dat u hem onbevooroordeeld bekijkt. Ik denk
dat we ons uiteindelijk met elkaar zouden moeten verzoenen. Ik heb
altijd van u gehouden en – dat kan ik nu wel zeggen – u bijna elke
dag geschreven. Ik heb die brieven nog altijd. Als u ze nog eens zou
willen inzien dan zal ik ze voor u in een doos doen en aan u opsturen.
Het zijn er heel wat. U had geen gelijk. Ik had talent, alleen u hebt
het niet kunnen herkennen. Ik was heel vlijtig en nu komen veel
mensen naar mijn optredens kijken. De zaal in mijn theater barst
uit haar voegen als ik dans. Ik zie u al wat vreemd zitten lachen: het
is ironie, dat weet ik. Ik ben altijd bang geweest voor die lach. Ik
schaamde me dood dat ik degene was die ik was, dat ik sowieso was.
Maar elk gevoel heeft zijn grenzen; ik ben nu te oud voor schaamte
en u bent ook te oud om zo denigrerend over mij te doen. Misschien
dat nu alles goed gaat komen tussen ons en dat we de oude wonden
zullen vergeten. We zullen zijn als vader en dochter.’
Op de dag waarop ze het pakketje naar de post bracht kreeg ze ’s
avonds een telegram. Haar vader was overleden. Ze verfrommelde
het stukje papier en gooide het op de grond. Bovendien vertrapte ze
het onder haar hak. Ze was woedend. Die nacht deed ze alle lichten
aan, ze haalde de verf en schilderde er in de zaal nog een gezicht bij,
op de vierde rij op de parterre. Daarna maakte ze een kruistekening
in de richting ervan en begon opnieuw te dansen.
Vertaling Karol Lesman
(TSL83, p.51-59)
1 Oer en andere tijden (1998), Huis voor de
dag, huis voor de nacht (2000), De laatste
verhalen (2008), De Jacobsboeken (2019)
werden vertaald door Karol Lesman en De
rustelozen (2011) door Greet Pauwelijn; ze
verschenen alle bij uitgeverij De Geus.
2 Tancerka was in de zomer van 2019 in vertaling als
podcast te horen op meerdere plekken in
het gebouw van de Vrije Universiteit van
Amsterdam in het kader van het programma The World in Short. Het verhaal werd
voorgelezen door University Writer in
Residence Annelies Verbeke, bedenkster
van dit project. Verantwoordelijk voor de
keuze van het verhaal was studente Engels
Natalia Stebelska.
3 Pools zuurkoolgerecht.