Hans Boland



Tijger tussen de schapen



TSL kan het maar niet laten mij en mijn werk in discrediet te brengen, bij voorkeur door het doodzwijgen van mijlpalen in mijn carrière – en dus ook van mijlpalen in de Nederlandse slavistiek – maar in bepaalde gevallen zelfs (om een favoriet woord van zowel Dostojevski als Van het Reve te gebruiken) door actief in de aanval te gaan. Ditmaal achtte Yolanda Bloemen het nodig tegen mijn vertaalstrategie in opstand te komen met een hevig geïrriteerd en door geen enkel steekhoudend argument onderbouwd zeikstukje (TSL 82). Kennelijk vindt zij een ‘aardige’ en ‘geestige’ persoonlijkheid voldoende garantie voor wetenschappelijke verdienste. Mijn kanttekeningen bij Van het Reve noemt zij ‘infaam’, hoewel ik mogelijk nog wel veel aardiger en geestiger ben dan hij bij leven was, want ook op dat vlak kunnen smaken verschillen.

Yolanda citeert met grote verontwaardiging een aantal van mijn standpunten maar een zinnig woord weet zij niet te zeggen over de veronderstelde ongeldigheid van mijn – gedurende ruim een halve eeuw verworven – visie op taal, literatuur en literair vertalen. Boland snijdt zinnen doormidden! Boland maakt zijn eigen alinea’s!! Boland voegt zinnen toe!!!

Het zijn retorische en gratuïte aanklachten, omdat de schuldige, ondergetekende, zelf al deze zonden bij voorbaat heeft opgebiecht. Sterker, hij verdedigt ze in flitsende, originele, kernachtige bewoordingen: zie Hij kan me de bout hachelen... (Pegasus, 4e druk 2019) en Dostojevski leren lezen (Pegasus, 2e druk 2019).

Luister, Yolanda, eigenlijk is het heel eenvoudig. Ik heb als levenstaak Nederlandstalige literatuur van Russischtalige literatuur te maken. Dan is de eerste, belangrijkste eis die men mag stellen: dat mijn taalgebruik dient te voldoen aan de normen voor authentiek en onberispelijk literair Nederlands. Als ik het maar al te vaak onbeholpen en oubollige Nederlands van Dostojevski, Tolstoi, Tsjechov c.s. onder ogen krijg en me probeer voor te stellen hoe ik dat zou lezen wanneer ik van voorkennis verstoken was, zou ik maar tot één conclusie kunnen komen: wat hanteerden die grote Russen eigenlijk een primitieve, onverzorgde stijl ...

Ik moet zeggen dat Timmer – die, net als van het Reve zelf, voor het eerst (we schreven 1982) ècht werd afgemaakt, in fatsoenlijke termen, op heldere, wetenschappelijke gronden en niet via cabaretteske Betondorper kwinkslagjes, door Hans Boland, in zijn recensie van Timmers Kwartet in de NRC – behoorlijk oubollig uit de hoek kan komen; maar Langeveld, Prins, Stoffel en en en kunnen er ook wat van.

Het probleem dat sommige van mijn collega’s met mij hebben, is dat ik iets kan wat zij niet kunnen: zinderend Nederlands creëren. Ik weet namelijk wat er in het origineel staat: meeslepend, vurrukkuluk Russisch. Karel van het Reve had daar vanuit zijn Betondorper achtergrond geen idee van: hij zag lettertjes en woordjes en meende dat als men die zo simpel mogelijk, met zo weinig mogelijk nadenken en reflecteren (alles zo ‘gewoon’ mogelijk vinden), verving door Nederlandse lettertjes en woordjes, er een adequate vertaling van meesterwerken ontstond. Bekrompen onzin van een charlatanprofessor; vergeef het me als ik er geen doekjes om wind.

Mijn vertaalkunst heeft een dimensie die voor jou, Yolanda, ongrijpbaar is. Ik kan iets wat jij nooit zult kunnen, terwijl ik al meer dan vijftig jaar kan wat jij ook min of meer kan. Het vertaalniveau van de meeste van mijn collega’s had ik namelijk lang en breed onder de knie toen ik zeventien was en van het gymnasium kwam. Voor mijn doctoraalvertalingen Russisch-Nederlands (één met en één zonder woordenboek) kreeg ik twee keer een negen. Daarna ben ik gepromoveerd, wat me ook officieel het recht toekende mijn eigen intellectuele weg te gaan. Ik heb daar gretig gebruik van gemaakt, met onverwacht succes. Ik begijp heel goed dat je jaloers bent, Yolanda, maar is het niet te kinderachtig voor woorden om daar op deze huilerige, humorloze wijze van te getuigen?

À propos. De vertaling van de titel van Dostojevski’s laatste roman met ‘De broers Karamazov’ is in mijn ogen ‘om oneigenlijke redenen’ verzonnen, en ook daarmee wek ik blijkbaar Yolanda’s gramschap. In plaats van direct maar weer de hakken in het zand te zetten, zou ik je aanraden, Yolanda, er eens een nachtje over te slapen. Ik zal proberen het uit te leggen, het is helemaal niet zo ingewikkeld. De vertaler, professor doctor A. Langeveld, verantwoordde zijn keuze met de stelling dat het woord ‘gebroeders’ archaïsch zou zijn. Waar hij dat vandaan heeft is mij onbekend; in ieder geval steunt Van Dale hem niet. Het is namelijk lariekoek. Immers, de wereld heeft nooit anders aan mij en mijn broers (vijf stuks) gerefereerd dan met ‘de gebroeders Boland’, en wie heeft ooit van ‘de broers de Boer’ gehoord? ‘Broertjes’ kan, zeker als het over onze voetballende lieverdjes gaat, maar ‘gebroeders’ is neutraal en prachtig; ‘broers’ echter is pure aanstellerij. Nog een à propos: ik heb onlangs een stukje gepubliceerd op de website VertaalVerhaal, waar ik mijn vertaalbroeders en -zusteren attent maak op de welhaast perverse stupiditeit van het reviaanse, machinale ’letterlijke’) vertalen-wat-er-staat: in Tsjechovs wonderschone novelle Steppe past Aai Prins dit principe zo meedogenloos en ondoordacht toe dat de lezer met het idee achterblijft dat Tsjechov een nare antisemiet was, Tsjechov, de meest uitgesproken anti-antisemiet die Rusland heeft gekend!

Yolanda vraagt zich af of mijn Misdaad en straf 2084 haalt (humor!). Mijn volstrekte onverschilligheid met betrekking tot het antwoord op die non-kwestie daargelaten, zou het mij niet verbazen als haar vraag te zijner tijd bevestigend gaat worden beantwoord. Dat zou dan niet zozeer een teken zijn van mijn genialiteit als wel van de zieltogende staat van de Nederlandse literatuur. Voorlopig zijn er, ondanks de scheve ogen van Yolanda en de haren, duizenden lezers aan wie ik Tolstoi en Dostojevski heb geopenbaard, net zoals ik Achmatova en Poesjkin met mijn onvermoeide ijver en aanzienlijke talent – geschenken van Onze Lieve Heer, waar ik me dan ook nimmer op laat voorstaan – deel heb weten te maken van de Nederlandstalige literatuur; en de eerstkomende decennia zal mijn zelfs door Poetin gesignaleerde toewijding aan de Russische literatuur nog duizenden nieuwe Nederlandse volgelingen van mijn Russische idolen genereren. Het is niet anders, Yolanda.

Of ik daar trots op ben? Nee, bescheidenheid is mij met de paplepel ingegoten. Trots ben ik maar op één ding: dat ik, Hans Boland, die kleine wroeter, helemaal in mijn eentje de grote Betondorper professor met zijn legioenen knock-out heb geslagen – over ‘moed’ gesproken, Yolanda! Laat mij tot besluit pogen – al is het vergeefs – Yolanda en haar kunstvrezende geloofsgenoten met een citaat van Jan Hendrik Leopold inzicht te geven in de ziel van de kunstenaar, met een devies dat ook mij op het lijf geschreven is:


Veracht de wereld met zijn vals behagen
in afbreuk doen, wat groot is te verlagen
en al het kleine en slinkse hoog te dragen.





<   

TSL 83

   >