Daniil Granin (1919-2017) is een veel
gelauwerde Russische (Sovjet)schrijver,
die kort na de Tweede Wereldoorlog, waarin
hij diende als tankcommandant, begon te
publiceren en dat bleef doen tot aan zijn
dood. Hij studeerde elektrotechniek; veel
van zijn personages zijn wetenschappers.
In het Nederlands is er niet veel van hem
vertaald. In 1957 verscheen bij Pegasus
zijn roman De baanbreker. Een boek
over het beleg van Leningrad, Leningrad.
Belegerde stad 1941-1944, dat hij samen
met Aleksander Adamovitsj schreef, kwam
uit in 1993.
In 2017 verscheen zijn laatste roman,
Ona i vsjo ostal’noje. Roman o loebvi i
ne tol’ko (letterlijk ‘Zij en al het overige.
Roman over de liefde en niet alleen’).Zoals
vaak bij Granin wordt fictie verweven met
feitelijke gebeurtenissen en treden naast
fictieve personages historische figuren
op. Centraal in de roman staat de relatie
tussen de Rus Anton, een elektrotechnisch ingenieur die werkt voor de firma Siemens,
en Magda, de dochter van een Duitse
vrouw die door een Russische militair
werd verkracht. Magda heeft zich altijd
vragen gesteld over haar identiteit en van
jongs af is haar ingepeperd alle Russen
te haten. Maar Magda koestert een grote
liefde voor de Russische taal en literatuur,
ze ziet de zaken niet zwart-wit en wil haar
liefdesgevoelens niet laten leiden door
haar familiale voorgeschiedenis.
De vertaling neemt de lezer mee naar
Berlijn, waar Antón en Magda elkaar
ontmoeten. Zij is bezig aan een essay over
nazikopstuk Albert Speer (1905-1981), de
architect en rechterhand van Adolf Hitler
(1889-1945), en weigert hem alleen maar
als een misdadiger van het naziregime te
zien. Later zullen de twee een romance
beginnen, maar wanneer blijkt dat Magda
niet in Rusland zal kunnen wonen en
Anton niet in Duitsland, moeten ze elkaar
loslaten en elk huns weegs gaan.
De onderhandelingen liepen moeizaam. De firma Siemens beschikte
over ervaren onderhandelaars. Ze bewezen handig de redelijkheid
van hun prijzen en gaven een uitleg aan hun levertermijnen. Anton
had enkel de koppige volharding en de sympathieke naïviteit van
een nieuweling, zijn goede beheersing van het Duits waarom hij ook
naar Berlijn was gestuurd daargelaten.
Aan het einde van de slopende vergadering, de derde op rij, werd
Anton geheel onverwacht uitgenodigd voor een diner op zondag.
De aanleiding was een of ander jubileum van de firma. Het zou
niet in een restaurant plaatsvinden maar in de villa van een van
de filiaalmanagers. Dat was interessant, aangezien een lid van de familie Rothschild aan het banket zou deelnemen, evenals de
oprichter van het plaatselijke filiaal.
Een geschikt pak had Anton niet, maar bij nader inzien speldde hij
wel het grote insigne op van het Faraday-congres in Engeland, waar
hij had deelgenomen aan het debat ‘Elektriciteit en Vooruitgang’.
Na zijn succesvolle tussenkomst was hem dit medaillon op een
felblauwe hanger opgespeld.
De grote dinerzaal was verfraaid met de ovale portretten van de
oprichters van het Duitse bedrijf, dat was gesticht in de negentiende
eeuw en dat was uitgegroeid tot een reus op het vlak van energetica.
Enkele van de namen kende hij wel. Het ging om uitvinders en
financieel deskundigen, allen met snor en opstaande kraag en met
gelijkaardige zelfverzekerde gelaatstrekken.
Nu waren de mensen anders. Elegante, grote mannen waren
het, die ergens deden denken aan renpaarden. Zwarte pakken en
vlinderdassen, het haar in een staart. Feestelijk geklede, welriekende
dames met verblindende glimlachjes in lange jurken: allemaal
dromden ze samen bij een kleine en gezette oude dame. Haar grijze
haren waren als opgeklopt schuim. Net een bierkraag, dacht Anton.
Dit was madame Rothschild. Hij werd tot bij haar geleid. Met haar
koude, korte vingers raakte ze zijn handen aan. Op haar gezicht
verscheen het obligate glimlachje, ze sprak enkele lieve zinnetjes
uit, toonde een minimale belangstelling voor hem persoonlijk en
voor zijn insigne, en vervolgens kreeg hij bij wijze van geschenk
een uitnodiging om de dag nadien een vernissage bij te wonen. Een
presentatie van wijnetiketten, een creatie van de beste Europese
kunstenaars. Haar persoonlijke collectie.
Een teken van waardering van niemand minder dan een
Rothschild! Dat was lang geen snert!
Aan tafel bleek hij tussen twee dames te zitten. Rechts van
hem zat een knappe blondine met een weelderige boezem. Links
zat een wat oudere brunette, een zware, donkere haardos wierp een
schaduw over haar gezicht, hij zag enkel haar handen. Die waren
groot voor een vrouw en niet gemanicuurd. Om een of andere reden
had hij altijd aandacht voor handen want die vertelden meer dan
een gezicht, kleding of een stem, die altijd wel probeerden iets na
te doen.
Emilia, zo heette de blondine, begon te vissen naar het gesprek
dat hij had gevoerd met mevrouw Rothschild. Zo zo, dus hij was
uitgenodigd, en met een ruk draaide ze haar hele lichaam naar hem
toe, en wat had hij wel voor een insigne? Hoe vond hij het hier?
Zijn antwoorden boeiden haar nauwelijks en ze bleef maar vragen
afvuren. Van welke wijnen hield hij? Als hij wilde, kon ze hem
vertellen over de tafelgasten aan de overzijde. Anton kreeg gauw
genoeg van haar en wendde zich tot de dame links van hem. Hij
vroeg of zij misschien wist of de tentoonstelling van wijnetiketten
betekende dat daar ook gedronken mocht worden. Gaven ze wat te
proeven? Zijn buurvrouw moest lachen: ‘Daar zou ik maar niet op
hopen! Het beste etiket schenken kunnen ze, maar zuipen? Nee, ik
dacht het niet.’ ‘Zuipen’ sprak ze in het Russisch uit, met een licht
accent.
‘Waar hebt u zo’n keurige uitspraak vandaan?’ vroeg hij.
‘Van op school.’
‘Leren ze daar echt het woord “zuipen”?’
‘Nee hoor, dat heb ik van jullie grootse literatuur.’
Ze waren aan de praat geraakt. Ze heette Magda. Op haar
naamkaartje las hij ‘Magda Werner’.
Plots ging hem een licht op: ‘Hebben ze u speciaal naast mij
gezet?’
‘Natuurlijk. Voor het plezier.’
Anton was sceptisch maar glimlachte: ‘Met een opdracht?’ Ze
giechelde kort, zonder te antwoorden. ‘Werkt u ook voor de firma?’
drong hij aan.
‘Gedeeltelijk wel, ja.’
‘Ik dacht dat u hier zat als tafeldecoratie, maar u hebt dus een
opdracht: u moet mij dronken voeren en uitvragen,’ zei hij. Ze
gooide haar haar achterover en zag er stukken jonger uit dan hij had
gedacht. Ze bediende hem en zichzelf van asperges.
De ober schonk haar wijn in en Anton vroeg een cognac. Magda
wilde graag weten of hij tevreden was over de onderhandelingen
en of hij bepaalde wensen had. Hij moest toegeven dat het voor
hem nog moeilijk was, hij had nog niet genoeg ervaring. Toen ze
vroeg of hij morgen naar de presentatie zou komen, haalde hij zijn
schouders op: ‘Waarom zou ik?’
‘Nou, zo maar, netwerken is goed voor u.’
‘En me tussen de wijnetiketten begeven?’
‘Bij zulke bijeenkomsten krijgt iedereen een etiket opgeplakt’.
Na de maaltijd werden alle gasten uitgenodigd om naar de tuin
af te dalen. Daar werden koffie en ijs aangeboden.
Onder hun voeten ritselden gevallen bladeren. De herfst hing al
in de lucht maar had nog iets onbezorgds nu de struiken nog groen
waren.
De heer des huizes, een lid van de directie van het filiaal, kwam
op hen af en prees Anton voor zijn optreden tijdens het Faraday-congres.
‘Zo zo, u bent een bekend figuur!’, zei Magda en vroeg wat hij
allemaal gezegd had op dat congres.
Hij dacht: jeetje, waarom moet ze zo saai doen? Zouden we niet
beter wat flirten? Dat stelde ze voor, als hij tenminste single was:
‘Waarom tijd verliezen? Meisjes versieren is duidelijk niet aan u
besteed.’
‘Ik kan het altijd proberen.’
Zo ging hun ‘duel’ nog even door. Hij wist zich blijkbaar beleefd
en geduldig af te weren en dat leek ze te waarderen. Ze legde hem
kort uit wie wie was aan tafel: vrouwen, echtgenotes, dochters…
In de tuin wisselden de gastheer en -vrouw vriendelijke woorden
met Anton, waarna ze hem met Magda alleen lieten. Ze stelde voor de
stad in te gaan, naar een tentoonstelling van de architectuurprojecten
van Albert Speer. Dat was een sensatie. Een vriend van Hitler en
bewapeningsminister in nazi-Duitsland werd nu voorgesteld als de
meest getalenteerde architect van het Derde Rijk, de grondlegger
van het project ‘Wereldhoofdstad’. Zo’n gelegenheid kon Anton niet aan zich voorbij laten gaan. Hij stemde in. Over Speer had hij
wel eens gehoord. Hij was een van de beklaagden geweest tijdens
het proces van Neurenberg. Om de een of andere reden werd hij
niet opgehangen samen met de belangrijkste nazikopstukken.
Een tijdlang had de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog
Anton geboeid vanwege de persoonlijkheid van generaals zoals
Churchill, de Gaulle, Eisenhower, Zjoekov en anderen. Hij had zelfs
fragmenten uit memoires van hen gelezen en ook van die Speer,
waar hij Hitler beschreef.
Onderweg vertelde Magda honderduit over Speers successen.
Hitler had er in zijn jeugd van gedroomd architect te worden. Dat
was niet gelukt. De jonge Speer, een getalenteerd architect, beviel
hem wel. Zo had de Führer zelf kunnen zijn, mocht… Het was
echter vooral Speer die Magda bezighield. Hoe hij zichzelf bewees.
De stichter van de nieuwe hoofdstad van Duitsland, en niet zo maar
van Duitsland, maar van het door de Führer uitgevonden Reich.
Ze was bezig aan een essay over Speer. Niet alleen over zijn
projecten, maar vooral over de mens die een pact met de duivel
sloot. Zijn talent dwong hem daartoe. Talent en roeping zijn
onverbiddelijk. Ze houden geen rekening met eer of geweten. Speer
verkocht zijn ziel ter wille van zijn talent en zijn roeping.
Ieder mens heeft behalve verplichtingen toch ook geheimen,
dacht Anton.
Op de tentoonstelling wemelde het van zowel kenners als
gewone belangstellenden. De memoires van Speer waren onlangs
gepubliceerd, ze waren meteen een bestseller geworden. Speer hield
twintig jaar lang in het geheim zijn gevangenisdagboek bij. Eerst
en vooral sprak hij over Hitler als zijn beschermheer. Hij stak zijn
bewondering voor hem niet weg, stond hier zelf van versteld en
ging door met zijn getuigenissen over hoe uitzonderlijk deze man
wel was.
De tentoongestelde gipsen maquettes vormden een hele stad,
wijk na wijk. Anton volgde Magda langs dit spookachtig witte
monument. Schetsen en modellen kregen een stenen gestalte,
werden steeds groter en overweldigden zo de grandioze megapolis.
Ook Anton overweldigden ze met hun strakke geometrie en
triomfantelijke afmetingen die ver boven de nietigheid van de mens
stonden.
Dit plan was een voorbeeld van de waanzin onder Hitler, maar
voor Magda niet: zij zag in de monumentale architectuurcombinaties
en de perfecte verhoudingen een bewijs van de macht van het Derde
Rijk.
Speer had zichzelf niet zo maar verkocht, vond Magda. Van de
hele naziperiode komen alleen Hitler en Speer er waarschijnlijk
heelhuids af.
‘Hitler zeker,’ stemde Anton in.
‘Waarom vindt u dat?’ wilde Magda weten.
‘Figuren van dat kaliber blijven doorheen de geschiedenis goed
bewaard. We herinneren ons veel makkelijker Nero, Savonarola,
Herostratos, Stalin of Maljoeta Skoeratov dan hen die ten dienste
stonden van de mensheid, zoals Pasteur of Faraday.
Magda stelde Anton voor aan een van de organisatoren van de
tentoonstelling: ‘Meneer Krause, onze geweldige historicus.’ De
grijsharige, grote oude man vroeg behoedzaam wat hun gast vond
van de tentoonstelling. Anton zei dat hij die uitermate interessant
vond. Die formulering gebruikte hij in elke lastige situatie. Meneer
Krause was verheugd. Hij wilde, of eerder zij wilden tonen dat er
ten tijde van het Nazisme behoorlijk zelfstandige kunstenaars waren
en dat hun werk niet mocht worden verzwegen.
‘Meneer Krause kende Speer persoonlijk,’ verduidelijkte Magda.
‘Ja, wat een geluk’, antwoordde Anton.
Anton was niet opgetogen over de grootsheid van het project
‘Wereldhoofdstad’, hij kon zich er helemaal niets bij voorstellen
terwijl hij daar stond voor die granieten kolossen, die hem
onmenselijk leken. Krause herhaalde aldoor dat die projecten alles
moesten overstijgen wat de mens tot dan toe had gebouwd, van de
piramides in Egypte en het Bijbelse Jericho tot de wolkenkrabbers
in Amerika. De oorlog betekende niet het einde van de bouw. Speer
slaagde erin enkele van zijn plannen te realiseren. Deze stad was de
droom van de Führer. Er hing ook een portret van Speer naast Hitler,
en eentje waar ze met hun drieën op stap waren: Hitler, Göring en
Speer. Daar stonden de Führer en hij samen gebogen over de bladen
met de schetsen. Een ontroerend duo.
Krause vertelde hoe Hitler ooit architect had willen worden. ‘Ze
wilden eerst allemaal iets anders zijn,’ bracht Magda in herinnering.
‘Goebbels was een mislukte schrijver, Churchill een mislukte
kunstenaar, Stalin een mislukte dichter en Himmler liet zich in met
landbouwkunde.’
Magda besloot haar opsomming van de ene twintigste-eeuwse
leider na de andere en zei: ‘Bij ieder van hen knaagde de mislukking
diep in zijn ziel. Hoe vreemd het ook lijkt, ze kunnen allemaal beschouwd worden als pechvogels, ook al was dat een gedachte die
ze niet toelieten.’
‘De ongelukkige liefde van de Führer,’ zo ging Krause door, ‘is
waarschijnlijk het enige menselijke dat hem nog restte.’
Anton had een regel: een gesprekspartner onderbreek je niet, je
laat hem uitpraten. Krause sprak vurig, in een poging Anton van
zijn gelijk te overtuigen. ‘Hitler was inderdaad allesbehalve een
architect, maar toch heeft hij Speers talent vanuit het niets tot leven
gewekt. Akkoord?’
Anton fronste zijn voorhoofd en verzachtte zijn antwoord: ‘Ik zou
niet in zo’n stad willen wonen. Goddank is de “Wereldhoofdstad” er
nooit gekomen.’
‘Ik vind het wél jammer!’ riep Krause uit. ‘Ik vrees dat u alles
wat verband houdt met Hitler wilt schrappen. Volgens u was hij tot
niets goeds in staat. Maar architectuur staat los van politiek.’
‘Hitler, dat is geen politiek, dat is het ongeluk van Duitsland.’
Krause keek hem nadenkend aan: ‘Kan Mefistofeles volgens u
niets goeds doen?’
Dat was een goede vraag. Anton had niet meteen een antwoord
klaar.
‘Weet u, bij het vermenigvuldigen van gelijk welk positief getal
met zelfs maar een negatieve eenheid, verkrijgt men altijd een
negatief getal. Mefistofeles is zo’n negatieve eenheid.’
Toen ze zich een weg naar buiten baanden, was het al donker aan
het worden. De lantaarns brandden nog niet. Lichtgevende reclame,
vitrines. Vanaf de boulevard draaiden ze de wijken van de oude
stad in. Gewone huizen uit vorige eeuwen. Cafeetjes. Terrassen.
Bloemen op balkons. Gezellige bankjes. Magda koos een Ierse bar
uit, waar de bazin haar kende. Ze gingen zitten aan een tafeltje bij
de haard, die was versierd met bronzen griffioenen.
Ze namen tegenover elkaar plaats en Magda begon hem uit te
vragen over de tentoonstelling. Het raadsel Speer intrigeerde haar.
Voor haar was hij het interessantste object van alle nazikopstukken.
Getalenteerd architect, geboren intellectueel, welopgevoed, het
feit dat hij op bestelling op enorme schaal werd misleid, dat was
begrijpelijk, maar twintig gevangenisjaren lang niet erkennen
wie hij diende, wie hij verafgoodde...? Hij dacht er voortdurend
aan maar biechtte nooit zijn zonde op. Alsof hij wel berouw had,
maar geen berouw toonde. Ze citeerde zijn dagboeken van buiten.
Schrijven deed hij voor zichzelf. De intiemste overpeinzingen en
beschouwingen jaar na jaar…
Elf maanden duurde het Proces van Neurenberg. Daar
kreeg Speer een uiterst gedetailleerd beeld van de misdaden
die wereldwijd begaan waren door de nazikopstukken. Door al
Hilters gelijkgezinden, ook door Speer. Speer was de enige die
in zijn slotwoord niet van zijn standpunt afweek, hij voelde zich
verantwoordelijk voor het feit dat de nazi’s aan de macht waren.
Was dat dan berouw? Dat wilde er bij Magda niet in. De andere
misdadigers hadden hun schuld niet bekend, maar hij wel. Toch
kwam dat berouw niet tot uiting in zijn dagboeken en in zijn
memoires evenmin. Wat was ermee gebeurd?
Misschien, zo vermoedde Anton, had zijn beschermer dat
aangeraden om hem te redden van de galg.
Geleidelijk begon die Speer hem te interesseren. Tenminste,
niet zozeer de man boeide hem, als wel de vragen die Magda zo
kwelden. Waarom hield dit haar zo bezig? Alleen als auteur van een
toekomstig boek? De aard van het kwaad? Afgunst? IJdelheid?
Hij onderbrak zijn overpeinzingen toen hij plots bedacht
hoezeer zijn moeder eronder had geleden dat ze geen zangeres was
geworden Ze had een goede stem; als ze die had kunnen vormen, zo
zei ze, dan was ze tot alles in staat geweest. Ook tot abortus, en dan
was hij, Anton, er niet geweest…
We weten niet ten koste waarvan we het leven krijgen. Meestal
krijgen we het niet voor niets.
Hij had niet meteen opgemerkt dat Magda hem was gaan
tutoyeren. Dat leek vanzelfsprekend, het praatte makkelijker. Of
vertrouwelijker. Haar grovere trekken werden zachter, ze verjongde,
snoof haar neus en veegde hem op een kinderachtige manier af met
haar hand.
Ze haalde hem over om ten minste enkele uittreksels uit de
boeken van Speer te lezen. Die stelde ze samen voor haar werkstuk,
ze typte op een schrijfmachine.
Die avond nodigde ze hem thuis uit, nam een grote map en liet
hem beloven er iets uit te lezen, al was het maar een kort stukje.
De dag nadien belde ze: ze had met een Sovjetbewakingsagent
besproken dat ze de Spandaugevangenis, waar Speer ooit had
gezeten, mochten bezoeken. De enige resterende gevangene daar was
Hess, een legendarische persoonlijkheid, de meest geheimzinnige
figuur uit de Tweede Wereldoorlog.
In Spandau werden ze naar de bovenste verdieping geleid,
vanwaar de luchtplaats te zien was. De Sovjetofficier had gezegd
dat ontmoetingen met Hess verboden waren. Die wilde hij zelf
ook niet, hij liet zich door niemand interviewen. Hij bewaarde het
geheim over zijn vlucht naar Engeland in 1942, toen de oorlog
volop woedde. Over de luchtplaats liep, de handen achter de rug,
een oude gebochelde man rond in een gevangenisvest, met gelijke
pas. Anton stond lange tijd stil, hij probeerde hem te observeren en
zijn vreemde lot te begrijpen. Dit was de eerste en waarschijnlijk
ook de laatste keer dat hij een echte fascist zag. De geschiedenis
was springlevend. Onbegrijpelijk ook, waarschijnlijk, en dat zou
ze altijd blijven. Hij, Hess, zou zijn geheim in het graf meenemen.
Waarom? Omdat geen enkel kopstuk van nazi-Duitsland zijn
regime, datgene waarvoor ze vochten, had durven verdedigen. Ze
hadden gif ingenomen of zelfmoord gepleegd, zelfs Hitler had niet
de moed gehad om zijn gedachtegoed te blijven verdedigen. Hij
vluchtte lafhartig in het niets.
De Derde Rijk-dagboeken en
Speer in Spandau werden
geschreven door de persoon die misschien wel het dichtst bij Hitler
had gestaan. Speer werd veroordeeld tot twintig jaar gevangenis.
Hij zat in een eenpersoonscel en kon praten met andere in Spandau
opgesloten nazimisdadigers. Kranten kregen ze niet en ook radio en
televisie werden hun ontzegd. De bewakers hadden uiteenlopende nationaliteiten en er waren soldaten en officiers van de geallieerde
troepen: Engelsen, Amerikanen, Fransen en Sovjets.
Op een of andere
manier slaagde Speer erin om al die jaren een gedetailleerd dagboek
bij te houden. Hij dacht eraan terug hoe hij werkte als persoonlijk
architect van Hitler. Hoe hij daarna, in 1944, bewapeningsminister
van nazi-Duitsland was geworden. Hij had een uitstekend geheugen
en kon zich data, familienamen, details van zijn gesprekken met
Hitler en met andere nazileiders herinneren. De vriendschap met
de Führer was steeds inniger geworden. Ze werd niet weerspiegeld
in documenten, ze was niet verifieerbaar, ze overtuigde louter door
de veelheid aan details, waaruit bleek hoe oprecht Speer was. Hij
liet zijn vriendschapsgevoelens niet verbleken of afzwakken. In
de loop van die twintig jaar opsluiting had Speer in zijn geheugen
stap voor stap alles nagelopen wat zich had voorgedaan en voelde
niet de minste afkeer of afschuw voor deze man, die miljoenen van
zijn eigen soldaten de dood had ingejaagd toen de oorlog al op een
nederlaag uitdraaide en die tientallen miljoenen tegenstanders van
het Derde Rijk in concentratiekampen had uitgeroeid. Niets stond
zijn vriendschap met Hitler in de weg. Hij wist immers hoe Hitler zijn
rassentheorie van het nazisme belichaamde en met welke wreedheid
en onverzettelijkheid hij een systeem op poten had gezet om geheel
onschuldige mensen te vernietigen.
Speer vond het oneindig veel
belangrijker dat hij werd gewaardeerd om zijn talent als architect,
om zijn daadkracht als minister en om het feit dat de hele nazibende
jaloers was op zijn nabijheid tot de leider. Jong en energiek als hij
was, boekte hij ook in zijn ministerfunctie grote successen. Hij
voorzag het leger van nieuwe bewapening, V-wapens, en probeerde
uit alle macht Duitsland te redden van de nederlaag. Ondergrondse
fabrieken werkten dag en nacht, een enorm leger krijgsgevangenen
werd ingezet in een meedogenloos regime. Ze vervaardigden niet
alleen wapens, maar ze maakten ook gaskamers om tegenstanders
van het Rijk te vernietigen. Het zuiveringsprogramma van het
arische ras werd punctueel uitgevoerd. Wat Anton steeds harder trof
in de onthullingen van Speer was de afwezigheid van enig berouw.
Op geen enkele plaats in zijn overpeinzingen of dagboek stond het
woord ‘God’.
Inleiding en vertaling Veerle De Bruyn