Vera Panova (1905-1973) is een van de beste ‘officiëleʼ Sovjetschrijvers. Voor drie van haar romans kreeg ze de Stalinprijs, maar ze zijn alle drie goed te lezen. In het Nederlands verschenen van haar onder andere De zonnige oever (1951) en Het wereldje van Serjozja (1955). Om door de censuur te komen moest ze zich wel (soms erg) aanpassen. Zo zijn de herinneringen aan Oekraïne van de vertelster in het onderstaande verhaal wel erg rooskleurig tegen de achtergrond van de hongersnood in de jaren dertig daar en is de opmerking dat na de Tweede Wereldoorlog naar hun vaderland teruggekeerde Russen niet in de gevangenis of kamp zouden belanden gewoon onjuist. Toch is haar proza zeker de moeite waard. Een bundel van Panovaʼs nog niet eerder vertaalde verhalen is in voorbereiding als Slavisch Cahier.
Vaarwel, meiske, met je bruine ogen!
Ik ga naar het buitenland.
Een liedje2
‘Goedemorgen! Heb je al ontbeten?’
‘Goedemorgen! Ja, en ik ga nu mijn camera halen. Ga jij maar
vast naar buiten, dan kunnen we foto’s nemen!’
Dat waren de woorden die ik3 met een vriend wisselde, toen we
elkaar passeerden in de gang van een hotel in Chicago.
Een vrouw op leeftijd, die een roltafeltje met linnengoed voortduwde, bleef staan.
‘Mijn God!’ zei ze. ‘Russen’.
‘Ja,’antwoordde ik. ‘En u bent een Oekraïense.’
‘Ach liefje, ik kom uit de buurt van Poltava!’4 verzuchtte ze
zacht en droevig. ‘Jullie komen uit de Sovjet-Unie. Dat kan ik zien.
Bent u ooit in de buurt van Poltava geweest?’
‘Ja, daar ben ik wel eens geweest…’
In gedachten zag ik bloeiende kersenbomen, die ademden en
glinsterden in de zon. Dat was het eerste beeld dat bij me opkwam.
Daarna witte boerenhuizen, ooievaars op een rieten dak en in het
natte gras van een paardenweitje een diepe put gevuld met zwart
water.
‘Ik kom uit de buurt van Poltava. En u ziet waar het noodlot me
heeft gebracht…’
Ze leunde met een elleboog op het roltafeltje. Het linnengoed
lag in sneeuwwitte stapeltjes op de verdiepingen van het tafeltje. De
armen van de oude vrouw waren donker als aarde.
‘Ik had nooit kunnen dromen wat mij zou overkomen en waar
ik terecht zou komen. In Chicago! Moet u nagaan, wat moet ik nou
in Chicago?’
‘Hoe is dat dan zo gekomen, omaatje, en waarom?’
En terwijl ze in deze gang stond, die zo lang was als een boulevard,
en die verlicht was met lampen die daglicht suggereerden, vertelde
ze me hoe het allemaal zo was gekomen.
Het kan zijn dat ik haar korte verhaal niet erg samenhangend
weergeef. Daar zal zij zich geen zorgen over maken. Haar klacht
kwam recht uit het hart. Moet die klacht dan samenhangend zijn?
…Het gebeurde op een nacht, lang geleden in 1943. Het kan
eind augustus of begin september zijn geweest, het was een donkere, warme nacht zonder sterren, zonder enige weerschijn van bliksem. De dag tevoren was er iets heel vreemds in het dorp gebeurd.
Plotseling kwam er midden op de dag een auto in een stofwolk aanrijden, hij stopte op het plein met een winkel, een politiebureau en
het gemeentehuis en uit de autoradio klonk het liedje ‘Katjoesja’.
Toen ze hun eigen muziek hoorden, kwamen vrouwen, kinderen en
hele oude mannen vanaf de binnenplaatsen aanrennen, die elkaar
vroegen:
‘Zijn dat onze mensen al?’
Dat was omdat ze al dagenlang verwachtten dat de Duitsers weg
zouden gaan en ze konden vermoeden hoe dat zou zijn. Ze gingen
op de grond liggen en drukten hun oor tegen de grond om te horen
hoe de strijd dreunde. En Hanna Borisovna, een landbouwkundige,
was lopend naar Charkov gegaan en had in haar beha Sovjetkranten
meegenomen, waarin stond dat deze hele regio spoedig… Toen ze
dus op het plein ‘Katjoesja’ begonnen te spelen, begreep iedereen
dat het gelukt was, zonder problemen, zonder schieten en dat de
Duitsers het nieuwe graan niet hadden kunnen meenemen. Met de
muziek komt het leven terug, dat was wat ze dachten.
Terwijl ze naar de auto renden, verstomde de muziek. De radio
schreeuwde dat de Duitsers verdreven waren uit Koersk en Orjol
(dit had men al in de landbouwkranten kunnen lezen), dat Mussolini
terecht was gesteld en dat de Italianen geen bondgenoten meer waren van de Duitsers. Dat laatste wisten ze niet in het dorp. Tijdens
dit geschreeuw uit de radio begon de motor van de auto te hard te
ronken, waarop de auto in een stofwolk wegscheurde. Wat het voor
auto was en waarom de politie die auto niet had tegengehouden (de
agenten staken hun neus zelfs niet buiten het politiebureau), dat begreep niemand. Ze keken de auto na en gingen uiteen. Ze geloofden
in een snelle bevrijding. Het leek wel een feestdag.
Maar daarna brak een zwarte nacht aan. Het dorp sliep en de
vrouw die me dit heeft verteld, ook. En in haar slaap hoorde ze dat
iemand langs de boerenwoning reed. Hij reed en reed, maar kwam
de woning niet voorbij. De wielen rolden piepend en langzaam…
Ze ging zitten en luisterde aandachtig, de ramen waren hermetisch
met luiken gesloten, ze reden inderdaad. Ze schoot een rok en jasje
aan en liep blootsvoets het erf op. Ze ging naar het hek. Het was
na tienen verboden de straat op te gaan, ze keek door het hek naar
buiten. Eerst zag ze niks, ze hoorde alleen het geluid van rijdende
wielen en van paarden die ademhaalden. Iemand kuchte, een kind
begon te huilen, er passeerde een motorfiets met een ratelende mitrailleur, er klonk een snauw in het Duits…
Daarna tuurden de mensen aandachtig in de duisternis, zwarte
bergen bagage en zwarte menselijke figuren tekenden zich af tegen
de hemel. Ze zaten op de bagage en reden zwijgend ergens naartoe.
Karrenvracht na karrenvracht, karrenvracht na karrenvracht… Toen
de stoet auto’s gaten ging vertonen, kon je zien hoe aan die kant van
de brede weg sigarettenpeukjes gloeiden. Daar stonden ook mensen
achter de hekken te kijken en te roken.
‘En ik had zo’n verdriet, het was of mijn zwarte noodlot wegreed.’
Die ene groep mensen stond daar dus de hele nacht, ze mochten
niet weg of ergens een vraag over te stellen en de andere groep mensen reed de hele nacht door en mocht niet omkeren of stoppen of iets
zeggen over wat hen was overkomen.
God mag weten hoe geheimen bekend werden, maar toen er
transporten langskwamen en het licht begon te worden, wist men
in iedere boerenwoning meteen dat de Duitsers de bewoners van de
provincie Soemy5 hadden opgejaagd om ze op hun terugtocht mee
te nemen naar Duitsland.
De mensen zagen dat ze het niet makkelijk zouden krijgen. Ze
begonnen hun bezit te begraven en met elkaar te overleggen waar
ze het beste konden wegkruipen, in het bos of in het maïsveld (dat
was nog niet geoogst), zodat ze niet weggejaagd konden worden.
Maar ze waren angstig en gedwee, bang om iets op eigen initiatief te doen.
Toen er naar ze geschreeuwd werd, gingen ze in de
vrachtwagens zitten en vertrokken huilend.
Ook deze vrouw vertrok met haar twaalfjarige dochtertje. Het
meisje was laat geboren, toen ze al bijna in de overgang was, uit een
kortstondig, droevig huwelijk. Ze was enig kind, een schatje.
Er vertrokken maar weinig mensen uit het dorp. Het grootste
deel verdween in het bos of in het maïsveld. De Duitsers staken het
lege dorp in brand.
De rieten daken brandden fel, het vuur was rood en gloeiend
heet… De angstige mensen reden weg en keken om. Ze zagen hoe
het hele leven dat achter hen lag in vlammen opging.
Velen raakten onderweg buiten zichzelf van woede, vatten moed
en gingen terug naar de plek waar de brand was geweest. Ze maakten daarbij gebruik van de chaos die bij de Duitsers ontstond toen ze
zich terugtrokken. Het door henzelf zo geprezen organisatievermogen viel helemaal in duigen.
Maar de vrouw met het twaalfjarige dochtertje kon haar angst
gewoon niet de baas en bleef in de auto zitten.
Vervolgens moest ze overstappen in een vrachtwagen en van de
vrachtwagen in een treinwagon. Ze reed door verschillende landen,
kwam in een bombardement terecht en maakte allerlei narigheid
mee om er ten slotte zonder kleerscheuren vanaf te komen.
In ieder land was wel behoefte aan haar geduldige, sterke handen en met die handen werkte ze.
In Duitsland ruimde ze de puinhopen op.
In Frankrijk ruimde ze de puinhopen op.
Ze ging weer verder, nu op een stoomboot, het was een lange
reis over woeste, reusachtige golven. Toen kwam ze in Amerika aan.
Ze had van het ene land naar het andere gereisd en ze durfde niet
naar huis terug te keren. In de locale kranten werd geschreven dat
de Sovjetautoriteiten heel boos zouden zijn over haar vertrek. Hoe
kon ze nou teruggaan, als ze onmiddellijk met haar dochtertje in de
gevangenis zou belanden.
Later werd bekend dat de kranten dit uit hun duim hadden gezogen.66 Ja, dat kwam ze pas laat te weten: haar dochter was al
getrouwd met een Amerikaan, er waren twee kinderen en de derde
was op komst, moest ze die allemaal in de steek laten?
‘Dat had ik moeten doen. Het is hier niet om uit te houden. Alles
is hier vreemd, er is hier niets waar ik me niet over verwonder!’
‘O God, het is algauw Kerstmis en oud en nieuw, maar er is geen
sneeuw te bekennen… De Santa Clausen lopen met vuurrode nylon
mutsen op hun hoofd rond… De kerstbomen zijn van nylon… Bij
ons zullen jongens en meisjes langs de huizen gaan om liedjes te zingen en de mens een goede kerst te wensen in ruil voor wat lekkers…
Weet u hoe dat in zijn werk gaat?’
Natuurlijk! Zodra de schemering inviel, hoorde je de sneeuw
knisperen onder de ramen, een verkleumd handje klopte op de deur
en er klonk een stemmetje:
‘Mogen we een liedje zingen?
Wij zingen op uw stoep
Voor lekkere honing en snoep.
Geeft u maar wat centjes
Aan deze lieve meisjes en ventjes!’
En dan gaven we de kinderen pasteitjes, stukjes worst of spekvet.
Als iemand de kinderen niet binnenliet of geen snoep gaf, zongen ze
uit wraak onder de deur door:
‘Uw buikje is dik en gevuld,
Voor ons heeft u geen geduld.
U houdt de hand op de knip,
Oei, wat kijken wij sip!’
De kinderen maakten zich dan vlug uit de voeten in de knisperende,
zilverkleurige sneeuw…
Nu is dit gebruik waarschijnlijk uitgestorven, ik weet het niet.
Net zoals veel andere christelijke en heidense gebruiken. Zoals oude
klederdrachten zijn uitgestorven. Onze dorpen zijn heel erg veranderd, zowel Oekraïense als Russische. Maar laat in het geheugen
van een oude vrouw maar alles wat haar dierbaar is tot in de kleinste
details voortleven.
‘Op de overvloedige kerstavonden kookten we bietensoep en om
het een mooie echte maaltijd te laten zijn maakten we er gebakken vis en pap met kersen of pruimen bij… Met kerst aten we dan
varkensvlees met kool, varkensvlees in gelei, knapperige koeken en
pasteitjes met maanzaad. En toen wij, meisjes, jong waren deden we
met Nieuwjaar altijd voorspellingen. We gooiden onze schoenen of
viltlaarzen over het hek, legden een kammetjes onder ons kussen,
brandden papiertjes in de koekenpan en probeerden de toekomst te
voorspellen aan de hand van schaduwen... Terwijl hier kerst en oud
en nieuw zo armetierig gevierd wordt!’
Maar dat is niet helemaal rechtvaardig. In de winter worden in
de Verenigde Staten de feestdagen groots en uitbundig gevierd. Wij
waren per vliegtuig midden november aangekomen, het duurde nog
bijna anderhalve maand voor het kerst zou zijn, maar de voorbereidingen waren al in volle gang. Een maand later bereikten die hun
hoogtepunt. Ik vond de verlichte bomen in de straten van Chicago heel mooi, de kale herfstbomen waren bedekt met duizenden elektrische lichtjes, die bleke stralenkransen vormden die tot het einde
van de straten voortbewogen. Maar bomen spelen niet de belangrijkste rol in deze zaken.
De winkels zijn het belangrijkst. Kerstmis in de Verenigde Staten is het hoogtij voor allerlei goedkoop speelgoed, handwerkspulletjes en hebbedingetjes die maar één dag meegaan. In geen enkel
ander seizoen wordt zoveel geld verdiend aan rotzooi, omdat de
traditie wil dat Amerikanen elkaar met kerst cadeautjes geven. Iedereen geeft elkaar cadeaus. Familieleden brengen elkaar cadeaus.
In de tijdschriften zie je de volgende reclames: de man en de vrouw
zitten met blije gezichten aan tafel, de man houdt een stapel dollars
in zijn hand, de dollars fladderen in zwermen door de lucht, de man
en de vrouw glimlachen, waarbij ze hun tanden tonen en zeggen:
‘Wij kijken niet op een cent als het om kerstcadeaus gaat!’
Zichzelf respecterende winkels hebben speciaal met kerst standwerkers in dienst. Waar je ook loopt, overal slenteren kerstmannen
langs de wolkenkrabbers. Die kun je vergelijken met de Vadertjes
Vorst bij ons. Tussen de drukke, zich haastig voortspoedende mensen, die in gedekte kleuren gekleed zijn, in het grijs, zwart of bruin,
die glad geschoren zijn en die allemaal hetzelfde kapsel hebben,
vallen deze Vadertjes Vorst, deze Santa Clausen op door hun rusteloosheid, door hun vuurrode puntmutsen en hun witte weelderige
vlasbaarden. Vadertje Vorst houdt een belletje in zijn hand. Door
daarmee te klingelen herinnert Vadertje de voorbijgangers aan hun
verplichtingen. Vraag je je af, voorbijganger, wat voor kerstcadeaus
je voor je familie moet kopen? En voor vrienden? Of voor goede buren? Het personeel voor deze functie wordt gevonden onder
werklozen en studenten, die een centje bij willen verdienen tijdens
dit commerciële festijn. Het werk is niet zwaar, maar wel stuitend.
Honderdduizenden mannen en vrouwen verdringen elkaar in de
lawaaierige warenhuizen. In de hemel en op de aarde schitteren de
woorden: ‘Het is nu tijd om cadeautjes te kopen! En vlug! Wacht
niet tot morgen, want dan is alles uitverkocht!’
‘Beste mevrouw, als u twaalf paar kousen bij ons koopt, krijgt u
het dertiende paar voor niks!’
‘Koop uw cadeaus in de winkels van Lerner!’
Wat zou dat! De mensen daar zijn het zo gewend, ze hebben hun
hart verpand aan dit leven.
Maar wat is er nou aan voor een oude vrouw, die uit ons grote
uitgestrekte land komt? ‘Wat moet ik hier in Chicago?’ Te midden
van het tumult van een vreemde wereld draagt zij in haar hart een
andere liefde.
‘…Maar bij ons werd de was in de rivier gewassen. Ik hoef maar
naar de rivier de Psjol7 te gaan of de ganzen komen achter me aan:
gak, gak, gak!... Ik spoel de was uit en spreid die uit op het gras,
daarna neem ik de was mee naar binnen, en dan ruikt de was naar
zon en schone lucht…’
O, oude boom, die overgeplant is naar Chicago vanuit Poltava,
terwijl al je wortels daar zijn achtergebleven…
‘…Wat denkt u, het lukt me niet om Amerikaans leren. Mijn
kleinkinderen spraken vanaf het allereerste begin Amerikaans. Mijn
dochter heeft het geleerd. Maar ik… niet meer dan: good night,
good morning, thank you very much. Dat laatste betekent merci,
dank u hartelijk. Please, dat is wees zo goed of alstublieft. Dat is
het wel zo’n beetje. Zij kwebbelen erop los, maar ik ben een halve
doofstomme…’
‘Hoe kan ik ze in de steek laten! Dit is nou eenmaal mijn lot:
mijn schoonzoon is Amerikaan, die lust wel een glaasje. Precies
mijn overleden man, er is geen enkel verschil. Als ik niks bijverdiende, zouden ze verloren zijn, mijn dochter en kleinkinderen. Ik
ben drieënzeventig en ik zal wel tot mijn dood moeten werken, voor
mijzelf en voor mijn familie hier.’
‘Ik bof nog dat er een lift is, thank you very much. Je hoeft maar
op een knopje te drukken en de lift zet zich in beweging. Alleen die
gangen, daar loop je wat in af…’
Er kwam een jonge zwarte vrouw aanlopen met een schortje
voor en een kapje op haar hoofd. Terwijl ze ons nieuwsgierig opnam
met haar felle, ronde ogen, zei ze tegen de oude vrouw:
‘Good morning, mam.’
‘Morning, morning,’ zei de Oekraïense vermoeid. ‘Goed, moge
God u rijkelijk bedelen, ik heb me door het gesprek laten meeslepen…’ zei ze en ze rolde haar tafeltje verder.
1964
Vertaling Eva van Santen