Kort geleden verscheen een nieuwe Nederlandse vertaling van een van de belangrijkste negentiende-eeuwse Russische romans,
Misdaad en straf (1864) van Fjodor Dostojevski. Deze vertaling, van de hand van
Hans Boland kreeg veel aandacht. Boland
koos hierin – net als in eerdere vertalingen
– voor een werkwijze die door velen geprezen wordt, maar die tevens vragen oproept
en voor pittige discussie zorgt: hij is een
eigenzinnig vertaler die zich veel vrijheden
veroorlooft. Een aantal van Bolands opvattingen over vertalen wil ik in dit stuk bespreken en stellen tegenover de ideeën van
andere vertalers uit het Russisch. Ook kijk
ik terug op eerdere disputen die gevoerd
werden in ‘Slavistisch vertalersland’.
Discussie binnen kringen van vertalers
is van alle tijden: over het algemeen zijn zij
mensen die hun vak met zeer veel passie
en grote inzet uitvoeren, - en waar passie
in het spel is, kan ook onenigheid ontstaan.
Hans Boland wakkerde het discussievuurtje
onlangs weer eens flink aan door zijn vertaling van Misdaad en straf vergezeld te laten
gaan van een begeleidend boekje Dostojevski leren lezen. Van mensen die geen enge
grenzen erkennen, waarin hij zijn vertaalopvattingen uiteenzet. Hij formuleert hierin
zijn uitgangspunten over vertalen: voor hem
is literair vertalen een kunst, en de vertaler
mag zich vele vrijheden veroorloven, want
‘in de kunst bestaan geen dogma’s’. Van de
vrijheden die hij zich veroorlooft geeft hij
voorbeelden: hij vertaalt soms wat hij vindt
dat er moet staan, voegt hier en daar een
zin toe, hakt zinnen in stukken of verklaart wat de schrijver volgens hem bedoelde te
schrijven maar niet schreef. Boland verdedigt zijn keuzes en zet zich en passant – zoals hij eerder ook menigmaal deed – stevig
af tegen andere vertalers. Enkele jaren terug
was het Willem Weststeijn die het vanwege zijn uitvoerige bespreking van Bolands
Anna Karenina-vertaling moest ontgelden.
In Dostojevski leren lezen is het nu Karel
van het Reve – als vertegenwoordiger van
de door Boland verfoeide ‘academische
benadering’ – waar hij zich fel tegen afzet,
en in het kielzog van Van het Reve ook tegen zijn ‘telgen en adepten’. Tot deze categorie mag ik mijzelf rekenen. Dat Boland
zijn opvattingen over vertalen met zijn lezerspubliek en collega’s deelt is natuurlijk
zeer te prijzen; zijn stellingname tegenover
de Reviaanse vertaalschool is begrijpelijk
op grond van Bolands voorkeuren, zijn
aanval op de persoon van Van het Reve
vind ik discutabel en bij vlagen infaam. In
een beknopte voetnoot aan het begin van
Bolands betoog wordt overigens eveneens,
zonder dat hij met name wordt genoemd,
Arthur Langeveld bekritiseerd vanwege de
titel die hij zijn vertaling van Dostojevski’s Bratja Karamazovy meegaf. ‘Om oneigenlijke redenen’ – stelt Boland – kreeg
het boek de titel De broers Karamazov, in
plaats van De gebroeders Karamazov, zoals voorheen. Mij lijkt de nieuwe titel zeer
adequaat.
De stevige confrontatie met vakbroeders
en -zusters waar Boland voor kiest roept
herinneringen op aan vroegere tijden. In een stuk van Van het Reve getiteld ‘Aleida en De bronzen ruiter’1 beschreef hij
hoe Charles B. Timmer, redacteur van Van
Oorschots Russische Bibliotheek, en Aleida Schot, ook een pionier van het vertalen
van Russische literatuur in het Nederlands,
het in de jaren vijftig met elkaar aan de stok
kregen. Volgens Van het Reve weigerde
Schot, die ‘een deftige manier van vertalen’ had, – en die zichzelf, maar dit is mijn
interpretatie, waarschijnlijk deftiger vond
dan Timmer – mee te werken aan die reeks.
Er ontstond tussen de twee collega’s een
bittere correspondentie waarin ‘ze elkaar
grimmig op fouten in elkaars vertaalwerk
wezen.’ Van het Reve zelf raakte ook met
Schot in een briefwisseling verzeild over
een vertaling (van Poesjkins De bronzen
ruiter) en moest later, bij herlezen van de
briefwisseling met Schot, constateren dat
hij bezig was geweest ‘als iemand die gretig fouten vindt in andermans vertaling’.
Een aantal slavisten zal Bolands aanval op Van het Reve doen denken aan het
roemruchte vertalersforum bij het Nederlands-Vlaams Slavistencongres van maart
1969 in Brecht bij Antwerpen. Vertalers uit
het Russisch als Charles B. Timmer, Marco Fondse en Karel van het Reve raakten
daar verwikkeld in een – zeggen degenen
die erbij waren – stevig debat over wat
een vertaler zich mag permitteren en wat
niet: hoe ver gaat zijn vrijheid? In de jaren
die volgden bleef het vuurtje van de controverse smeulen, het vlamde op tijdens
universiteitscolleges, zorgde voor verhitte
gesprekken aan cafétafeltjes en op uitgeverijborrels en was onderwerp van stukken
in Tirade of de NRC. Timmer uitte meermalen kritiek op vertalingen van Russische
gedichten die Van het Reve met zijn vertaalgroep publiceerde, Marco Fondse deed
zich met zijn ‘Krullen uit de werkplaats’
gelden in tijdschrift De tweede ronde, Van
het Reve legde in verschillende publicaties
de vinger op volgens hem zere plekken in
de vertalingen van Timmer. Van het Reve ergerde zich aan diens wijdlopige stijl van
vertalen en het kwistig strooien met allerhande – vaak nogal oubollige en belegen
– uitdrukkingen en idioom.
Ook buiten slavistenkringen werd in
de jaren tachtig over het vertalersvak mee
gediscussieerd. In de Haagse Post werd
geschreven over de ‘richtingenstrijd’ onder vertalers uit het Russisch, ‘de richting
van Van het Reve en de Timmerclub’. In
Vrij Nederland was het Renate Rubinstein
(Tamar) die zich in het debat mengde over
wat goed vertalen inhield. In een stuk, getiteld ‘Donnerwetter!’2 schreef ze over de
verschillen die ze had opgemerkt tussen
een Engelse vertaling van de Russische
schrijver Isaak Babel, van wie ze erg hield,
en de Nederlandse versie van de hand van
Timmer, die haar niet beviel. Babel bewonderde ze vanwege zijn compacte, ingehouden stijl. Een schrijver van ‘verhalen die je
recht in je ziel treffen’, vindt ze hem. ‘Babel
was een schrijver die het kort hield. Het is
ongelofelijk hoeveel hij neer kon zetten in
twee, drie pagina’s.’ De vertaling van Timmer, voor wie ze – zo schrijft ze – veel respect heeft vanwege alles wat hij heeft gedaan voor de Russische literatuur, bedrukt
haar. ‘Hij heeft met zijn Pinokkio-stijl, zijn
houterige Nederlands, een van mijn lievelingsschrijvers, Babel, een beetje verpest,
althans, minder toegankelijk gemaakt voor
lezers die niet toch al van hem hielden. […]
Ik kan geen Russisch lezen of praten, maar
ik hou van Babel en ik weet zeker dat zijn
stijl anders was dan in Timmers vertaling,
die soms stuitend is. Moreel stuitend.’ Ze
haalt ook Kees Verheul aan, die over Timmers vertaling van De dode zielen van Gogol geschreven had dat hij Gogols ‘kathedralen van woorden tot bungalowtjes omgebouwd had’. Hierop was door Timmer
kwaad gereageerd, meldt Tamar. Maar uit
die reactie bleek dat hij in zijn vertalingen
in alinea’s ingreep. ‘Ik vind het gruwelijk
als iemand in mijn alinea’s ingrijpt’.
Met dat ingrijpen in alinea’s en andere
grote vrijheden ten opzichte van het oorspronkelijke werk kunnen we in één keer
terugspringen naar het heden, want ook
Boland veroorlooft zich deze vrijheden.
Ingrijpen in alinea’s, zinnen bekorten,
details in het verhaal veranderen, zinnen
toevoegen (!) als hij dat voor het goede
begrip nodig acht: hij mag het allemaal,
vindt hij, ‘in weerwil van sommige collega’s en vooral vertaalwetenschappers die
zulks als een doodzonde beschouwen’.
‘Verlang van hen geen argumenten,’ zo
schrijft Boland, ‘mijn argument is leesbaarheid’.
Karel van het Reve – ik vermeldde het
al eerder – is de opponent tegen wiens vertaalopvattingen Boland zich in Dostojevski
leren lezen in de eerste plaats keert. Van het
Reve was in zijn vertaalpraktijk een man
van ‘close reading’ en in overeenstemming
daarmee ‘close’ vertalen. Zelf voel ik me
daar ook zeer bij thuis, niet in de laatste
plaats omdat ik als lezer van vertaalde literatuur zelf er graag zeker van ben dat de
versie die ik lees dicht bij de oorspronkelijke tekst is en me dicht bij de schrijver
brengt, eerder dan bij de vertaler. Dit geldt
in ieder geval voor proza, het vertalen van poëzie volgt wat mij betreft enigszins andere wetten. Het lijkt me de moeite waard
hier een paar citaten van Karel van het
Reve over vertaalmethodiek en over keuzen bij het vertalen aan te halen. Daarbij
staan twee essentiële vragen centraal:
– Hoe vertaal je een boek uit een
andere periode dan de je eigen tijd
(zoals bijvoorbeeld een roman van
Dostojevski van meer dan anderhalve eeuw terug); welk lexicon,
welke uitdrukkingen en wat voor
idioom gebruik je?
– In hoeverre mag een vertaler ingrijpen in de tekst van een auteur?
Over dat eerste punt – welke taal bij het
vertalen van een boek uit het verleden te
hanteren – had Van het Reve een heldere
mening. Onderstaande is de regel die bij
het vertalen op het vertaalpracticum dat
jarenlang onder zijn leiding aan de universiteit Leiden gehouden werd gold:
Een van onze regels was: enerzijds doen wij geen pogingen om een tekst uit 1910 te vertalen in Nederlands van 1910, maar anderzijds onthouden wij ons zoveel mogelijk van modewoorden. Geen enkele concessie aan de opinion chic die zegt dat de stukken van Shakespeare of Tsjechov iedere tien jaar opnieuw vertaald moeten worden omdat anders het publiek ze niet begrijpt. Als de dwazen die dat zeggen gelijk hebben zijn de Engelsen en Russen wel erg in het nadeel: zij zitten jaar in, jaar uit opgescheept met die teksten van 1600 en 1900. Wij probeerden een Nederlands te gebruiken dat ons eigen Nederlands was, maar dat tegelijk begrijpelijk moest zijn voor een Nederlander uit 1880 of 2080.3
Lijnrecht staat Van het Reve hier tegenover Boland die in Misdaad en straf ouderwetse, archaïsche taal afwisselt met
nieuwerwetse, (te) zeer met onze tijd verbonden woorden en uitdrukkingen, zoals
Engels dat in het Nederlands van nu gebruikt wordt. Ik geef enkele voorbeelden
van beide categorieën uit Bolands nieuwste vertaling.
Ouderwets / archaisch vocabulaire:
Niet meer dorst te gaan zitten; ik
heb het slot temet vernield; zo goed
te zijn om; dat zij haar eer en geweten had veil geboden; hield zich op
dit moment onledig met geld dat hij
die ochtend had gecasht (combinatie van archaïsch en hedendaags);
bij ontstentenis van.
(Te) hedendaags, nieuwerwets,
anachronistisch vocabulaire en
idioom + Engelse woorden en uitdrukkingen:
flapdrol die je bent; kon zijn collegegeld niet meer ophoesten; blackouts; zak; van de pot gerukt; de
handjes laten wapperen; we zullen
ze een poepje laten ruiken; getver;
last but not least; twee A-viertjes;
winkelcentrum; catering; wat een
oelewapper; nu waren ze pleite; lulkoek; we leuken het op; er valt echt
wel wat te verdienen in die tak van
sport.
Het verschil in opvatting tussen wat van
het Reve bij het vertalen van een gedateerde tekst nastreeft en wat Boland doet kon
niet groter zijn.
Dan het volgende cruciale punt bij het
vertalen: volgt en respecteert de vertaler
zoveel mogelijk de tekst en de stijl van de
schrijver of voelt hij zich vrij de brontekst
te wijzigen, aan te passen, of naar eigen inzicht te verbeteren? Wat Boland hierover
schrijft stipte ik al eerder aan. Hij behoudt
zich het recht voor drastisch in te grijpen
in het origineel. In Dostojevski leren lezen
geeft Boland aan welke keuzes hij heeft
gemaakt. Hij schroomt niet soms te vertalen wat hij vindt dat er moet staan, hij
zet Dostojevski’s tekst op allerlei manieren naar zijn hand. En hij vindt dat hij daar
als vertaler toe gerechtigd is, want – is zijn
stelling – ‘literair vertalen is een kunst’.
Boland – die een goed schrijver is, getuige
bijvoorbeeld zijn boek Mijn Russische ziel
– lijkt bij het vertalen de schrijver Boland
wel erg veel ruimte te geven.
Bolands werkwijze staat dus ver af van
die van Van het Reve: ‘je moet vertalen
wat er staat’. Een heel simpele leidraad.
Zelf meende Van het Reve – hij schreef
het in zijn dankwoord bij de uitreiking van
de Nijhoff-prijs, dat het niet vanwege zijn
vertalingen was dat hij deze belangrijkste
vertalersprijs ontving, maar juist vanwege deze zes woorden waarin zijn mening
over vertalen is samengevat. Helaas, voegt
hij er aan toe – en ik citeer Van het Reve’s
dankwoord bij de uitreiking van de prijs –
… komt het niet zo vaak voor, dat een vertaler vertaalt wat er staat. Vaak vertaalt hij iets anders. Dat komt omdat de vertaler vaak bang is. Hij is bang voor twee dingen. Hij is bang dat zijn vertaling te simpel, te onliterair, te gewoon uitvalt, en hij is bang dat zijn vertaling te gek, te raar, te zonderling zal lijken.[…] Het aantal keren dat vertalers, door niets anders gedreven dan door dit soort angsten iets anders vertalen dan er in het origineel staat, is legio.4
Van het Reve pleit met zijn schijnbaar zo
simpele leidraad niet voor een angstvallig-letterlijke wijze van vertalen, zoals
Boland suggereert, maar voor een secure, getrouwe omgang met de tekst van een
schrijver. Laat de schrijver voor zichzelf
spreken, bedoelde Van het Reve: als je zelf
zo graag schrijver wil zijn, schrijf je eigen
boek. Van het Reve heeft het elders over de
moed (curs. van mij) om te vertalen wat er
staat. Voor hem is de belangrijkste eis die
aan een vertaler gesteld wordt: dat hij een
tekst met rust moet kunnen laten. Nog een door hem aangedragen voorbeeld van hoe
vertalers de mist in kunnen gaan:
Ergens bij Gogol staat een zin die ongeveer als volgt verloopt: er woonden in die stad mensen die wel drie boeken gelezen hadden; er woonden ook mensen die wel tien boeken gelezen hadden, en er woonden zelfs intellectuele reuzen die geen enkel boek gelezen hadden. Een hoogleraar van de onlangs gesloten universiteit van Heidelberg heeft eens nagegaan hoeveel vertalers de moed opgebracht hebben dat onlogische ‘zelfs’ te laten staan. Het waren er niet veel.5
Van Willem Elsschots Lijmen – Elsschot is
een van zijn favoriete schrijvers – heeft Van
het Reve eveneens de vertalingen onder de
loep genomen. Hij bespreekt er twee, een Russische (uit 1972, van V. Ostrovski) en
een Engelse (uit 1965, van A. Brotherton)
en hij laat zien wat de twee ‘angsten van
de vertaler’ – die voor het te simpele en die
voor het te bizarre – in die vertalingen voor
kwaad hebben aangericht.
Ik geef u als voorbeeld een van de beroemdste zinnen uit de Nederlandse literatuur, de zin ik word op ’t ogenblik vanuit Gent verneukt door een kerel, die Korthals heet, en die het lijk van mijn schoonzuster in zijn bezit heeft. Van deze schitterende zin is in 1965 een Engelse vertaling verschenen en in 1972 een Russische vertaling. […] Het verschil tussen de twee vertalingen zit alleen hierin, dat de Engelse vertaler niet geweten heeft wat verneukt betekent, terwijl de Russische vertaler dat wel weet. De Engelsman vertaalt verneukt met ‘buggered about’, wat niet ‘bedotten, bedriegen’ betekent, maar ‘plagen, lastig vallen’. Maar verder zijn die twee vertalingen ongeveer aan elkaar gelijk, en in beide vertalingen heeft de angst voor het gewone en de angst voor het bizarre ware verwoestingen aangericht.6
Van het Reve behandelt eerst de angst voor
het te gewone (in zijn bezit heeft is te gewoon voor beiden), vervolgens gaat hij
over op de angst om te bizar te zijn.
U begrijpt het misschien al: ze hebben vanuit Gent niet met rust kunnen laten. Terwijl dat ene woordje vanuit nu juist maakt dat deze zin zo vaak geciteerd wordt. Boorman wordt niet in Antwerpen, waar hij zich bevindt, verneukt, en ook niet in Gent, waar Korthals zit, maar hij wordt, in Antwerpen zijnde, vanuit Gent verneukt door Korthals. En dat had best in het Engels en in het Russisch weergegeven kunnen worden. Maar dat hebben die twee vertalers niet gedaan. Ze hebben allebei vertaald ‘in Gent’, wat er niet staat. Als Elsschot ‘in Gent’ had willen schrijven, dan had hij dat kunnen doen. Hij verkoos te schrijven ‘vanuit Gent’.7
Heel jammer, want de lezer wil, ook als
het via het Russisch of het Engels gaat,
vermoedelijk graag lezen wat Elsschot
schreef, en niet wat meneer Ostrovski of
meneer Brotherton van diens tekst meenden te moeten maken. Het is een mooi
voorbeeld. En het maakt duidelijk hoezeer
Boland en Van het Reve tegenover elkaar
staan in hun opvattingen over wat een vertaler mag doen.
Boland verdedigt zijn visie met vuur
en dat is uitstekend. Discussie tussen vertalers – ik heb het met de bovengenoemde
voorbeelden willen duidelijk maken – is
werkelijk van alle tijden, is onvermijdelijk
en interessant. Ook voor de lezer is het verhelderend te kunnen zien voor welke keuzes een vertaler staat. Maar laat de strijd op
een faire manier gestreden worden: waar
Boland in Dostojevski leren lezen voor mij een grens overschrijdt, is waar hij op Van
het Reve als persoon en als schrijver inbeukt
en hem neerzet als iemand in wie niets van
de grootmoedige, erudiete en geestige Van
het Reve te herkennen is die ik heb gekend.
Ook komt hij met aantijgingen die niet met
de feiten stroken. Een daarvan is dat Van
het Reve niet in moderne Russische literatuur (alles wat na Tsjechov kwam) geïnteresseerd zou zijn geweest. Een mooi voorbeeld van fake news. De waarheid is: Mandelstam en Brodski behoorden tot Van het
Reve’s absolute favorieten. Hij behandelde
hen in zijn colleges, hij schreef over ze, vertaalde met zijn vertaalgroep werk van hen.
Dissidente Sovjetschrijvers steunde Van het
Reve sinds de periode (1968-69) dat hij als
correspondent in Moskou verbleef. Vanaf
de jaren zestig was hij nauw bij vele publicaties van dissidenten betrokken.
Van het Reve zou Bolands vertaling
ongetwijfeld nauwkeurig hebben gelezen
en deze tijdens zijn vertaalpractica met
veel plezier als lesmateriaal hebben benut.
En refererend aan Amalriks belangrijke en
visionaire boek Haalt de Sovjetunie 1984?
had hij aan het zaaltje vol studenten wellicht de vraag gesteld: haalt deze vertaling
2084?