We schrijven 30 juli 1844. Uit een van de
houten badkoetsen die door paarden over
het strand van Oostende de zee in worden
getrokken, stapt een mager, ziek uitziend
mannetje met sluik afhangend haar en een
lange spitse neus. Hij is gestoken in een
kleurige wollen zwembroek die wordt
opgehouden aan de schouders. Geholpen
door een badmeester, begeeft hij zich bibberend te water. Nog geen minuut later
klimt hij schielijk de koets weer in en laat
zich terugrijden. Koud, koud. Er staat een
harde wind, het is niet meer dan 17 graden,
het water voelt ijzig aan. De rest van de
dag zal hij vergeefs proberen weer warm
te worden.
Aldus verliep de eerste kennismaking
van Nikolaj Gogol met de Noordzee. Het
tafereel speelde zich af in een periode
waarin de onsterfelijke schepper van Dode
zielen, De revisor, De mantel, Dagboek
van een gek en andere Petersburgse vertellingen rusteloos rondzwierf door Europa.
Worstelend met het vervolg op Dode zielen verkwijnde zijn literaire talent en verslechterde zijn gezondheid. Hoewel pas 35
jaar, voelde hij zich oud en ziek. Er was
weinig waaraan hij niet leed: van aambeien
tot een geschokt zenuwstelsel, van flauwtes tot slapeloosheid, van een verstoorde
stoelgang tot angstaanvallen. Veel zal terug te voeren zijn op zijn aangeboren hypochondrie. Gogol raadpleegde arts na arts
en reisde van kuuroord naar kuuroord. Hij
dronk geneeskrachtig bronwater en nam
warme baden in Mariënbad, Baden-Baden, Bad Gastein, Wiesbaden, Darmstadt
en waar al niet, maar veel zou het allemaal
niet helpen. Een van de gerenommeerde geneesheren die hij bij voortduring consulteerde, was dr. Johann Heinrich Kopp uit
Hanau, een pionier van de homeopathie en
lijfarts van de koning van Württemberg. In
tegenstelling tot de meeste artsen uit zijn
tijd, die zwoeren bij warmwaterbaden, was
deze Kopp een voorstander van het baden
in zee. Hij was het die Gogol een zeekuur
in Oostende voorschreef.
Oostende bezat in die tijd nog niet de
mondaine allure die het onder Leopold II
had, maar was als badplaats met een internationale uitstraling toch al sterk in opkomst. Ook onder Russische aristocraten
genoot Oostende een zekere faam, die nog
groter werd toen de twee oudste dochters
van Nikolaas I er in 1834 een tijdje verbleven. In 1838 werd de stad direct per
trein bereikbaar toen de spoorlijn Brussel-Mechelen werd doorgetrokken naar
de kust. Bij de verdere uitbreiding van het
spoorwegnet in de jaren daarop werd het
zelfs mogelijk om helemaal met de trein
naar Oostende te reizen uit steden als Parijs, Frankfurt en Londen. Gogol zal vanuit
Duitsland met een overstap in Mechelen
comfortabel naar Oostende gespoord zijn.
En zo bereikt Gogol op zijn omzwervingen door Europa in de zomer van 1844
zijn meest westelijke punt (nog westelijker
waagt hij zich niet, de oversteek naar Dover lijkt hem een levensgevaarlijke onderneming). Na de eerste schok van het koude
Noordzeewater en zijn aanvankelijk negatieve indruk van Oostende – nogal saai,
geen interessant gezelschap – zal hij geleidelijk aan bijtrekken. Hij begint de heilzame werking van het baden in zee te ondervinden, durft langer in het water te blijven, wordt sneller weer warm en voelt zich erna
verkwikt. Verder neemt hij warme zoutwaterbaden en volgt de voorschriften van de
artsen, zoals een verbod om te werken,
goed op. Naast het schrijven van brieven
schijnt de omgang met enkele Russische
kennissen die zich later bij hem in de badplaats zullen voegen, zijn enige afleiding
te zijn geweest. Veel vormen van vertier
had je overigens nog niet in het Oostende van toen, de eerste kursaal werd pas in
1852 gebouwd. Er was er alleen een casino
in het stadhuis op het Wapenplein – zonder
speelgelegenheid maar met een zaal voor
concerten en bals. Daar zal Gogol zich niet
hebben vertoond, aan ijdel vermaak had hij
geen behoefte.
Uiteindelijk bevalt het Gogol zo goed
in Oostende dat hij er nog twee keer terug zal komen: in 1846 en 1847. Van de
drie zomers die hij in de badplaats heeft
doorgebracht – bij elkaar toch al gauw een
half jaar van zijn leven – is echter relatief
weinig bekend. Het is opmerkelijk dat
in de brieven die Gogol vanuit Oostende
heeft verstuurd en waarvan er een vijftigtal bewaard zijn gebleven, de stad en haar
inwoners nergens worden beschreven. Ze
bevatten hoofdzakelijk klachten over zijn
gezondheid, stichtelijke levenslessen aan
kennissen en hoogdravende ideeën om
Rusland te redden. Geheel opgesloten in
zijn eigen gedachtewereld kijkt hij weinig
om zich heen. Over Oostende komen we
bij Gogol nauwelijks iets te weten. Slechts
in een enkele brief lezen we dat de zee ‘aan
de Oostendse dijk likt’ en ‘een fosforescerend licht uitstraalt’ en dat de zeewind
ervoor zorgt dat de mensen op straat ‘hun
gezicht afwenden en hun ogen dichtknijpen’. Verder is nergens in zijn brieven een
Oostendenaar te bekennen. Gogols omgang met de plaatselijke bevolking zal zich
beperkt hebben tot korte gesprekjes met
artsen en kuuroordpersoneel, voorzover
zijn gebrekkige beheersing van het Frans
dit toeliet.
Waar heeft Gogol gewoond tijdens die
drie zomers in Oostende? Ook daarover
zwijgen de brieven. Nergens wordt een
hotel of ander logement genoemd, noch is er sprake van onderdak bij bevriende
Russische badgasten. Waarschijnlijk huurde hij ergens een appartement. In het begin verzoekt hij zijn correspondenten om
hun brieven poste restante naar Oostende
op te sturen. Pas tijdens zijn laatste verblijf in 1847 vermeldt hij een adres: Rue
de Capucins, No 16. Wat heeft zich daar
bevonden? We zullen het wel nooit weten,
want alle oude bevolkingsregisters van
Oostende zijn bij een bombardement op
het stadhuis in 1940 vernietigd. De huidige Kapucijnenstraat 16, recht tegenover de
Kapucijnerkerk, is een in appartementen
opgesplitst herenhuis uit het einde van de
negentiende eeuw. Boven de ingang hangt
een soort gebeeldhouwde gogolgnoom,
een mascaron in de vorm van een narrenkop. Het ontlokt een glimlach aan de voorbijganger die zich herinnert dat Gogol op 1
april is geboren.
Ook over de precieze aard van de zeekuur in Oostende en de medische procedures
schrijft Gogol in zijn brieven zo goed als
niets. Daarvoor kan men beter te rade gaan
bij de bekende Oostendse waterdokter en
pionier van de thalassotherapie, Louis Verhaeghe, die vlak voor Gogols komst zijn
standaardwerk Les bains de mer d’Ostende, leurs effets physiologiques et thérapeutiques publiceerde. Hierin wordt de hele
gang van zaken, inclusief korte onderdompelingen in de zee, warme zoutwaterbaden
in tobbes en zelfs het drinken van zeewater
(vanwege de laxatieve werking), uitgebreid
beschreven. Verhaeghe was in die tijd de
centrale figuur in het Oostendse kuurmilieu en Gogol zal ongetwijfeld onder zijn leiding behandeld zijn. Men begaf zich in die
tijd nog niet zomaar onbegeleid in zee om
te zwemmen. We kunnen het ons ook moeilijk voorstellen: Gogol die een frisse duik
neemt in het zilte nat – hij, de minst sportieve van alle klassieke Russische schrijvers, de minst fysieke en minst manlijke
(Poesjkin en Lermontov vochten tenminste
nog duels uit, Toergenjev en Tolstoj waren
paardrijders en jagers en zelfs Dostojevski
verrichtte zware dwangarbeid in Siberië).
Gogols voornaamste lichamelijke bezigheden bestonden uit het hanteren van de ganzenveer en het reizen per diligence.
Zwemmen kon hij natuurlijk niet, evenmin
trouwens als de andere badgasten. Men
hoefde in die goede oude tijden zelfs niet
in badpak over het strand te lopen, maar
werd in speciale kleedhokken op wielen,
de badkoetsen, de zee in gerold. Het hele
gebeuren was streng gereglementeerd en
vond plaats onder strikt medisch toezicht.
In 1845 zien we Gogol niet in Oostende, die zomer slaat hij over. Hij zou dat
jaar een diepe geestelijke crisis doormaken. Na eindeloos geschreven te hebben
aan het vervolg op Dode zielen komt hij
tot de conclusie dat hij gefaald heeft in
zijn pogingen om de negatieve en lachwekkende personages die het eerste deel
bevolken, een spiritueel louteringsproces
te laten doormaken in het tweede deel. De
voor zijn eerdere werk zo kenmerkende
absurdistische humor, ongebreidelde fantasie en onbevangen creatieve impulsen
gaan niet samen met zijn drang om opvoedend te schrijven. Kunstenaar en zedenprediker zitten elkaar in de weg. Ervan
overtuigd dat zijn einde nabij is, stelt hij
een testament op en verbrandt het hele manuscript. Aan een vriendin schrijft hij: ‘Ik
ben nauwelijks meer dan een skelet. Het is
zo ver met me gekomen dat mijn gezicht
kopergroen uitgeslagen is en mijn handen
zwart verkleurd zijn en aanvoelen als ijs’.
Door een arts, die meent dat zijn lever
de oorzaak is van alle problemen, wordt
hij naar het kuuroord Karlsbad gestuurd.
Maar hij vindt het er verschrikkelijk, het
warme bronwater met zijn hoge sulfaat- en
carbonaatgehalte maakt hem misselijk. Al
snel verruilt hij de warmwaterbronnen van
Karlsbad voor de ijskoude hydrotherapie
van Priessnitz in Gräfenberg. Deze kuur
(omwikkeling met koude handdoeken en
dergelijke) is een marteling voor hem,
maar toch erkent hij dat de behandeling
wel helpt, zij het kortstondig. Al met al is
het zeewater van de Noordzee hem beter
bevallen. Hij verlangt terug naar Oostende en heeft spijt dat hij er die zomer niet
geweest is.
De volgende zomer keert Gogol terug
naar de Belgische badplaats. Eerst heeft hij weer last van kouwelijkheid, maar het
duurt niet lang of hij ervaart opnieuw de
heilzame werking van het Noordzeewater.
Warempel, de kuur in Oostende geeft hem
nieuwe kracht. Die zomer van 1846 voelt
hij zich zo energiek dat hij het verbod van
de artsen om te werken helemaal vergeet.
Hij wordt bezield door een nieuw, groots
idee. In plaats van het werk aan Dode zielen te hervatten heeft hij besloten de talloze
moraliserende brieven die hij de afgelopen
jaren aan vrienden en kennissen heeft geschreven, zodanig te bewerken dat ze zich
laten samenvoegen tot een heel boek met
artikelen in epistolaire vorm. Hij koestert
enorme verwachtingen van dit werk, waarmee hij zo niet de gehele mensheid dan
toch op zijn minste Rusland van de morele
ondergang wil redden. Hij ziet zich daarbij
als de uitvoerder van een goddelijke opdracht. Een vriend, de literator Annenkov,
die hem in die periode treft, beschrijft hem
in zijn memoires als een verouderd man
met een bleek, ingevallen gezicht, dat echter verlicht is door een bijzondere spirituele schoonheid.
In Oostende voltooit Gogol het grootste
deel van dit boek, dat Vybrannye mesta iz
perepiski s droezjami (ʻGeselecteerde passages uit de briefwisseling met vriendenʼ)
zal gaan heten. Hij doet hierin zijn best
om zijn reputatie als satirisch maatschappijcriticus onderuit te halen en zich op te
werpen als apologeet van de gevestigde
orde. Hij roept op tot christelijke ootmoed,
predikt gehoorzaamheid aan kerk en staat,
prijst een patriarchale samenleving aan als
ideale maatschappijvorm en verdedigt de
lijfeigenschap. Lijfeigenen moeten onder
supervisie van vaderlijke landheren zonder morren hun noeste arbeid verrichten,
zo schrijft hij. Ze mogen niet gedwongen
gealfabetiseerd worden, anders gaan ze alleen maar verderfelijke linkse boekjes uit
Europa lezen. Corruptie is weliswaar niet
goed te praten, maar bedacht moet worden
dat ambtenaren vaak genoodzaakt zijn om
steekpenningen aan te nemen omdat hun
vrouwen zoveel geld verspillen. De macht
van de Tsaar is van God gegeven, een
staat zonder alleenheerser is als een orkest zonder dirigent, enzovoorts enzovoorts.
De meeste van deze brieven onderscheiden zich door een onuitstaanbaar prekerig
toontje, gespeend van elke humor, waarin
we de meest humoristische schrijver van
Rusland niet meer herkennen.
De geestelijke ontwikkeling die Gogol
in deze tijd doormaakte, werd gestimuleerd
door zijn Russische entourage, die steeds
meer begon te bestaan uit lieden van aartsreactionaire snit, zoals graaf Aleksander
Tolstoj (slechts heel in de verte familie van
Lev). Deze Groot-Russische ultranationalist, die Gogol onder andere verweet dat hij
Oekraïners in zijn werk positiever afschilderde dan Russen, zal een slechte invloed
op hem hebben gehad. In Oostende leerden
ze elkaar beter kennen en voerden ze lange
gesprekken. Alle drie de zomers die Gogol in de Belgische badplaats doorbracht,
hield de graaf hem gezelschap. De vriendschap werd zo hecht dat Gogol op het eind
van zijn leven bij hem ging inwonen.
Vol goede moed verlaat Gogol in het
najaar van 1846 Oostende. De zomer is
voorbij en zijn boek zo goed als af. Maar
met zijn ʻGeselecteerde passagesʼ zal het heel anders lopen dan hij zich heeft voorgesteld. Ten eerste houdt de tsaristische
censuur tot zijn verbijstering flink huis in
de tekst, sommige hoofdstukken worden
geschrapt, andere ingekort. En dat terwijl
hij de heerschappij van de Tsaar en de superioriteit van de Russische orthodoxie
juist had willen bezingen! Ten tweede zijn
de reacties van lezers en critici voor het
grootste deel vernietigend. De tijdgeest
onder het intellectuele publiek in Rusland
was links. De meest prominente vertegenwoordiger van de toenmalige progressieve
intelligentsia, Vissarion Belinski, de man
die Gogols genie als eerste had onderkend
en hem groot had gemaakt, schreef een
zeer negatieve recensie. Voor Belinski was
Gogol een verrader, iemand die verloren
was voor de Russische literatuur. Maar
ook slavofiele geestverwanten van Gogol,
zoals Sergej Aksakov, waren ontgoocheld
en vonden dat hij zichzelf belachelijk had
gemaakt. Gogols boek werd algemeen uitgespuwd en de auteur voor gek verklaard.
Als Gogol de volgende zomer terugkeert in de Belgische badplaats, is zijn
stemming dan ook volledig omgeslagen
en zijn gezondheid geknakt. Hij voelt zich
zwakker dan ooit en is vel over been. ‘Op
de plaats waar zich mijn hart bevindt, rommelt en borrelt het, alsof mijn buik daar zit.
En in mijn mond voel ik steeds kruimeltjes, net of ik brood gegeten heb, zodat ik
voortdurend moet slikken’, schrijft hij in
een brief. Alleen op warme windstille dagen waagt hij zich in zee. Bij het minste
zuchtje wind breekt het zweet hem uit of
begint hij te rillen van de kou. Hij maakt
zich heel druk om een bruispoeder dat hij
in Oostende niet kan krijgen (‘De apothekers hier hebben niets’) en dat hij uiteindelijk moet bestellen in Parijs. Die Oostendse
zomer van 1847, die voor een groot deel in
het teken staat van de aanhoudende stroom
negatieve reacties op Geselecteerde passages, is de meest onrustige van de drie die
hij aan de Noordzeekust doorbrengt. Hij
besteedt weinig tijd aan zijn kuur en is verwoed bezig met het schrijven van brieven,
waarin hij zich verdedigt en rechtvaardigt.
Net als het weer iets beter met hem gaat
en hij wat vaker begint te baden, wordt hij
getroffen door een nieuwe mokerslag. Hij
ontvangt van de ongeneeslijk zieke Belinski een vlammende brief waarin deze, nog
veel scherper dan in zijn recensie, lucht
geeft aan zijn onverholen afkeer van Gogols boek. Belinski rekent niet alleen af
met de nieuwe, zich als leraar der mensheid opwerpende Gogol, maar ook met het
hele immorele en corrupte tsaar-god-vaderland-systeem in Rusland. ‘Prediker van
de knoet, apostel van het ignorantisme,
voorvechter van obscurantisme en middeleeuwse achterlijkheid, verheerlijker
van Tataarse zeden – wat doet u?!!’ zo
schrijft Belinski. ‘[Rusland] ... heeft geen
behoefte aan preken (die heeft het al genoeg gehoord!) of aan gebeden (die heeft
het al genoeg gepreveld!), maar aan het
doen ontluiken bij het volk van het gevoel
van menselijke waardigheid dat al zoveel
eeuwen onder de modder en drek verborgen heeft gelegen: aan rechten en wetten
die niet overeenkomen met de leer van de
kerk maar met het gezond verstand en de
rechtvaardigheid, en aan een zo strikt mogelijke naleving hiervan.’ Deze beroemd
geworden Brief van Belinski aan Gogol,
die pas in 1905 in zijn geheel in Rusland
gepubliceerd mocht worden, werd in talloze kopieën verspreid onder het lezende
publiek en zou een eigen leven gaan leiden
(de samizdat bestond al lang voor het communistische schrikbewind uit de twintigste
eeuw). De tekst doet opvallend modern en
actueel aan en heeft heel wat meer literaire
kracht dan de langdradige, zalvende epistels in Gogols ʻGeselecteerde passagesʼ,
die voor de hedendaagse lezer nauwelijks
nog te genieten zijn en enkel worden gesmaakt door duisterlingen uit de hoek der
Russische orthodoxie.
Gogol trekt zich de brief van Belinski
geweldig aan. Zijn laatste zomer in Oostende wordt er grotendeels door vergald.
Eind september 1847 verlaat Gogol de
badplaats om er niet meer terug te komen. Na zijn kuur aan de Noordzee was
hij toe aan een radicaal andere genezing,
een geestelijke. Om volledig gezond te worden, zo geloofde hij, moest hij eerst
een pelgrimstocht naar het Heilige Land
maken. Bij het graf van Christus hoopte
hij de kracht en inspiratie te vinden om
zijn levenswerk Dode zielen te voltooien
en zijn helden een morele heropstanding te
laten beleven. En vier maanden na Oostende voer Gogol vanuit Napels af naar Jeruzalem.
Maar hij zou er inspiratie noch gezondheid vinden. Hij keerde terug naar Rusland, waar het nog verder bergafwaarts
met hem ging. Hij kwam onder de nefaste
invloed van een mystieke obscurant en
asceet, aartspriester Matvej Konstantinovski, die zijn biechtvader werd. Deze vader
Matvej hield Gogol voortdurend voor dat
hij een zondaar was en voedde zijn angst
voor de duivel en voor het Laatste Oordeel. Gogols religieuze bezetenheid nam
steeds meer de vorm aan van godsdienstwaanzin en ten slotte eindigde zijn leven
in totale geestelijke verwarring. Vier jaar
na zijn pelgrimstocht stierf hij, nog geen
43 jaar oud. Zijn laatste dagen waren eigenlijk één langgerekte zelfmoord. Hij
weigerde te eten en te drinken en sliep niet
meer. Hij bad alleen maar. Kort voor zijn
dood verbrandde hij andermaal het manuscript van het tweede deel van Dode zielen.
Een van de artsen die hem op het eind nog
heeft proberen te redden, dr. Tarasenkov,
heeft ons in zijn memoires een huiveringwekkend verslag van Gogols laatste dagen
nagelaten. De medische behandeling was
rampzalig en bespoedigde slechts het intreden van de dood. Hoewel de stervende
smeekte en huilde om met rust te worden
gelaten, werd hij in een badkuip met heet
water gelegd en kreeg hij ijskoud water
over zijn hoofd uitgegoten, terwijl overal op zijn lichaam mosterdpleisters werden geplakt en er acht bloedzuigers aan
zijn neus werden gehangen. Alle koude
zeebaden en warmwaterbaden waarin hij
voortdurend genezing had gezocht, culmineerden ten slotte in die ene laatste, fatale
badkuip waarin hij met geweld werd vastgehouden.
Oostende heeft geen grote maar wel
een onmiskenbare rol gespeeld in het leven van Gogol. Er zijn meerdere brieven
van Gogol bewaard gebleven waarin hij
schrijft dat de zeekuur aan de Noordzee
het enige was dat hem ooit baat heeft gebracht. Bij vrienden maakte hij dan ook
ijverig reclame voor de badplaats. De zee
bracht hem geen definitieve gezondheid
maar zorgde gedurende enkele zomers
voor een tijdelijke verlichting in zijn getormenteerde bestaan. En daar moeten we
het mee doen.
LITERATUUR
Annenkov, P.V., Literaturnye vospominanija, Moskva, 1989.
Belinski, V.G., Sobranie sotsjinenij v 9 tomach., Moskva, 1976-1982.
Gogol, N.V., Polnoe sobranie sotsjinenij v
14 tomach., Moskva, 1940-1952.
Sokolov, B.V., Gogol. Entsikopledija,
Moskva, 2007.
Tarasenkov, A.T., Poslednie dni N.V. Gogolja, Sankt-Peterburg, 1857.
Tengbergen, M. ‘Intermezzo in het paradijs. Nikolaj Gogol in Nice’, in Nice, muze
van azuur, Amsterdam, 2004.
Troyat, H., Gogol, Paris, 1971.
Verhaeghe, L., Les bains de mer d’Ostende, leurs effets physiologiques et thérapeutiques, Ostende, 1843.
Verhaeghe, L., ʻNotice physico-médicale sur la saison des bains de mer d’Ostende, en 1844ʼ, in Annales de la Société Médico-Chirurgicale, VI, Ostende, 1845.