Voor de Tsjechische vertaalwedstrijd, georganiseerd door de opleiding Russische en Slavische Studies (UvA) in samenwerking met het Tsjechisch Centrum, waagden de deelnemers zich aan twee brieven van Milena Jesenská (1896-1944). Jesenská was zelf vertaalster: zij was de allereerste die het werk van Franz Kafka in een andere taal dan het Duits beschikbaar maakte. Kafka’s beroemde Brieven aan Milena getuigen van de intense (correspondentie)vriendschap tussen de auteur en zijn Tsjechische vertaalster. Jesenská werkte ook als journaliste en columniste voor diverse Tsjechische bladen, waarvan de dagbladen Národní listy en Lidové noviny de bekendste zijn. Op haar zevenenveertigste overleed Jesenská in het concentratiekamp van Ravensbrück.
De twee brieven – allebei uit 1924 – zijn gericht aan Dr. Karel Hoch, de hoofdredacteur van Národní listy. In de eerste gaat ze in op haar huwelijksproblemen (in 1925 zou zij inderdaad ook scheiden van Ernst Pollak, de tien jaar oudere vertaler met wie zij in 1918 getrouwd was). In de tweede brief geeft zij haar kritische visie op Hochs dagblad, dat in 1861 was opgericht als onderdeel van de strijd voor nationale autonomie binnen het Habsburgse Rijk. Nu de Tsjechoslowaakse onafhankelijkheid een feit was geworden, leek het Jesenská hoog tijd voor een hervorming van het blad.
De winnende vertaling is van de hand van Tanja Meijer.
20-3-1924
Wenen VII. Lerchenfelderstr. 113/5
Mijn waarde heer,
Vandaag kom ik bij u met een belangrijk verzoek. Maar omdat ik gewoon ben u alles eerlijk te vertellen, wil ik ook vandaag ten minste kort beschrijven wat er hier zoal aan de hand is, alleen vraag ik u wel om er echt nergens, met niemand over te praten. Vooral omdat het nog absoluut geen uitgemaakte zaak is, alleen al het onder woorden brengen jaagt me schrik aan en ik heb zelf werkelijk nog geen idee hoe het zal aflopen, misschien is dit alles wel niet meer dan een loze kreet.
Goed: ik zou het liefst weg willen bij mijn man. Ik word doodmoe van dit leven, ik geloof niet dat het ooit zal veranderen en zelfs als dat wel zo zou zijn, zou ik het hier, denk ik, niet meer uithouden. Al jaren overkomen me allerlei pijnlijke dingen en ook al weet ik dat het niemands schuld is en ook al heb ik er oneindig veel van geleerd en heeft het me gerijpt en sterk gemaakt, ik kan zo gewoon niet meer verder. Maar een scheiding (elke scheiding) is iets afschuwelijks, je reinste beproeving, en ik weet niet of ik dat aankan. Mijn man is ook vreselijk alleen, zonder geld, met schulden en diepongelukkig dat hij die andere vrouw niet kon krijgen en het is echt vreselijk als je iemand die je acht jaar lang alleen maar hebt geprobeerd te helpen, niet meer kunt helpen. Ik zou het liefst heel mijn appartement, de meubels, alles verkopen en met dat geld mijn mans schulden afbetalen om hem niet in deze toestand achter te moeten laten en dan te vertrekken. Nogmaals, het zijn plannen, het doet zo ontzettend pijn, maar iets in mij gaat recht vooruit, ik kan gewoon niet meer, ik schaam me dat ik niet meer kan, maar ik kan niet meer. Nu is er weer een meisje dat een kind van hem verwacht, dat was zo’n beetje het laatste restje.
Maar nu dus dat verzoek: ik moet er rekening mee houden dat ik geheel zal zijn aangewezen op mezelf. Hulp van mijn man was hier nooit, maar wel van mijn vader. Mijn vader wil dat ik naar Praag verhuis, hij wil dat al jaren en verbeeldt zich dat ik dan bij hem kom wonen, dat ik voor hem het huishouden doe enzovoort (dat ik weg wil bij mijn man is hem natuurlijk nog onbekend en hij mag dat niet weten zolang het nog niet is gebeurd). Maar ik wil en kan niet naar Praag en ik kan niet bij mijn vader wonen. Dat hele huwelijk van mij was een vlucht voor mijn vader, ik houd heel veel van mijn vader maar ik kan niet bij hem wonen, hij verstikt iedereen in zijn buurt; dat is een lang verhaal en niet geschikt voor een brief. Maar zodra mijn vader hoort dat ik mijn man verlaat en de wereld intrek (ik wil naar Parijs), begint een nieuwe strijd. En mijn vader zet me altijd onder druk door geen geld meer te geven. Dat heeft hij al vaak gedaan, dan ontzegde hij me gewoon zijn steun, verbood me thuis te komen en was boos ‘tot het einde der dagen’, ik kan niet om een gunst vragen, dus het gaat altijd zo dat ik afwacht tot hij zelf weer van zich laat horen. Maar omdat ik mijn leven zeg maar radicaal wil veranderen en af wil van elke vorm van afhankelijkheid, zou ik bovenal financieel zelfstandig willen zijn. En dus wilde ik u vragen of ik van N.L.1 3000 kroon per maand zou kunnen krijgen. Mařka F.2 krijgt bij Lidovky3 2500 kroon. Maar het geeft echt helemaal niet, denkt u alstublieft niet dat ik met u wil marchanderen, niemand ging zo chic met me om als u en u zult het zeker niet beleven dat ik me niet chic jegens u zou gedragen. Dit is hoe het ervoor staat. Ik ga in geen geval naar een andere krant, ook niet als u me die opslag niet geeft. Als u dat niet voor me kunt doen, schrijft u me dat dan. Het zou alleen geweldig zijn als het wel kon. Want dan kan ik echt in mijn eentje met mijn eigen werk de kost verdienen, dan kan ik leven waar ik wil en ben ik onafhankelijk. En misschien ben ik het Národní listy wel waard, die 3000 kroon per maand. Maar ook dat zult u beter weten dan ik en wat u zegt, zal zeker juist zijn.
Ik wil u wel nog zeggen dat ik de eerste tijd misschien veel zou reizen. Ik zou in Praag telkens een maand vooruit werken en naar Parijs, Moskou, Londen enzovoort gaan. Eerst misschien een paar maanden Parijs. Dat zou me zeker helpen meer te kunnen werken, ook aan de feuilletons. U moet zich indenken dat dat leven van mij van het afgelopen jaar voor anderen ondraaglijk zou zijn, u heeft geen idee wat ik allemaal heb uitgestaan. En zodra ik hier weg ben (weg! weg!), in het buitenland, in een nieuwe stad met een nieuw leven, zal ik zeker meer voor elkaar krijgen dan tot nog toe.
Waarde heer, ik schrijf u alleen zo luchtig, zo alsof het niets is, uit vrees dat u zult denken dat ik iets opeis. Maar hopelijk voelt u hoe belangrijk dit voor mij is, hoeveel ervan afhangt en sowieso hoe het zit?
Antwoordt u me alstublieft. Maar schrijft u hier niets dat niet iedereen zou mogen lezen.
Milena
[zomer 1924]
Mijn waarde heer,
In uw berichtje staat er geen woord over of u me gelooft, of ik die stommiteit heb overgenomen of niet, en dat grieft me zeer. Ik heb het echt niet gedaan, anders zou ik het toch wel zeggen.
De dingen die u me stuurt, regel ik.
Stuurt u alstublieft aan U. Mansfeldová het honorarium voor 4 (vier) illustraties voor de maand september. Ze wil dat u haar nog wat stuurt, ze zal u erover schrijven. Stemt u daar alstublieft mee in. Ze wil logischerwijs in kronen worden uitbetaald. Waarschijnlijk vertrek ik in september voor drie weken en ik zou u de artikelen graag vooraf leveren. Ik bestel ook iets bij Suchardová.4 Eind september kom ik naar Praag en ik ga niet weg voordat ik nog andere tekenaressen heb gevonden. Dan zullen we het ook hebben over de ‘hervorming’ van Národní listy (klopt het wat in de Oostenrijkse kranten stond, dat Kramář de leiding van Nár. listy heeft ‘teruggegeven’? Het feuilleton over moderne journalistiek stuur ik U zo snel mogelijk. Maar U wenste mijn persoonlijke, bescheiden mening te horen over wat Nár. listy nu precies nodig zou hebben. Ik weet niet hoe ik het u moet zeggen, maar het allerbelangrijkste dat zou moeten veranderen om er een goede krant van te maken, is dat toontje dat overal inzit, in elke regel. Alles daaraan is pathetisch, zo waardig (als in het Duitse ‘Würde’) als het voorpand van een ambtenarenjas. Elk woordje is als van een schoolinspecteur. Hoe moet ik het zeggen? Er zit geen leven in, het maakt niets los. Het is dodelijk saai, maar dan nog erger, de krant is dood. Al het levende wordt doods verwoord. Ze is de eeuwige betweter, de schoolmeester, de moralist. Het levenswater van de levendige belangstelling ontbreekt. Ze heeft geen wendbare geest. U had Fischer5 nooit mogen laten gaan. Excuseert, maar wellicht heeft Nár. listy een paar Joden nodig, dit is half schertsend, half serieus bedoeld. Bij Joden zit het kranten maken in het bloed. Fischer is daarvan het levende bewijs en ook wat ik de krant te bieden heb, komt toch zeker van de Joden. U heeft nieuwe mensen nodig. Correspondenten. (Waarom heeft u Zdenka6 niet benaderd?) U heeft meer leven nodig en minder politiek. Contact met de mensen. Nieuwe vondsten en ideeën. Bijvoorbeeld een rubriek, waar goede boeken worden aanbevolen. Niet volgens de boekverkopers. Maar een keuze: de ene keer voor kinderen, dan voor vrouwen, dan iets voor een treinreis. Enzovoort. Maar altijd goede boeken. U heeft entrefilet nodig, dat is de grootste verdienste van de nieuwe krant: korte, vermakelijke stukjes. U heeft katernen nodig, fotografie, illustraties, tekeningen, mopjes, anekdotes, vertalingen, adviezen. U heeft een groot aantal mensen nodig. Het is onmogelijk om met tien mensen, hoe goed ook, jarenlang een krant maken. U moet iets hebben voor kinderen. Bijvoorbeeld elke eerste van de maand een pagina. Leven gewoonweg. Maar dat alles kost geld. En komt aan op geld. Als ik in Praag ben, praten we erover. U weet met hoeveel geestdrift ik aan dat ‘katern’ heb gewerkt, en nu nog steeds spijt het me dat mijn werk zelfs niet bij benadering is wat het had kunnen zijn als de krant me dierbaarder was geworden. Maar ik word telkens ergens boos over. Overal om ons heen is roering, beweging, verandering en wij zijn als stilstaand water. Bombastisch, in en in waardig. Maar mensen willen lezen over van alles en nog wat. Ze willen een krant als vriend. Ze willen vragen stellen en lachen en van gedachten wisselen en ze willen raadsels met prijzen voor het juiste antwoord, u ziet hoeveel weerklank die kleine rubriek al vindt, daarvan zouden er tientallen moeten zijn. ‘Žertem’7 is er en mode is er, mooi, dat is vermakelijk. Maar ook hier: met vaste regelmaat is er mode en ‘Žertem’ en ook op deze plek zal er weer jaren niets anders zijn dan mode en ‘Žertem’, waarom is er niet steeds iets nieuws, twintig mensen uit alle hoeken over van alles en nog wat? Die regelmaat van dat ‘vermaak’ is al vreselijk. Er moet opeens een grappig artikel zijn over bijvoorbeeld de markt, met een paar tekeningen erbij. Niet op zondag, gewoon opeens. Een volgende keer een aantal geestige en vernuftige vragen met een prijs voor het meest vernuftige en het meest malle antwoord. Ook weer opeens. Weer een andere keer een editie over Boheemse kuuroorden. Dan bijvoorbeeld opeens een mooi artikel over hoe Praag er vroeger uitzag (Herrmann!8 tekeningen!!!). En daar tussenin een heleboel korte berichtjes. Korte eenkolomsstukjes. Hoe maak ik het u duidelijk? Als ik op zondag mijn mode zie en ‘Zevlounový táčky’ (‘Gapers9 praatjes’) word ik er akelig van. De manier waarop Nár. listy het ‘vermakelijke’ aanbiedt, die manier is al saai, niet verrassend, niet onverwacht. De nieuwe krant heeft geen vastomlijnde vorm, niet zo’n vaste vorm. Die moet elke dag iets ontdekken. Iets tonen, iets te zeggen hebben. En dat wat feitelijk haar taak is, moet ze zakelijk, respectvol, eenvoudig verwoorden en niet zo ‘uit de hoogte’, begrijpt u wat ik bedoel? Niet zo, alsof de hele wereld ervan afhangt. Stadser. Niet tot vervelens toe dat schoolmeesterachtige. Ziet u, ik was dol op Rašín,10 ik respecteerde en apprecieerde hem. Maar Nár. listy was in die tijd gewoonweg belachelijk. Neemt u me niet kwalijk. Frasen en bombast zijn altijd belachelijk. Er moet een nieuwe vorm worden gezocht. Nár. listy was revolutionair, deed geweldig cultureel werk, maar nu valt er in die zin niet veel meer te ‘doen’, we hebben onze staat, we zijn eigen baas, maar Národní listy slaagt er maar niet in ‘het pionierswerk en de hoge taak’ los te laten, ook al hoeft het niet meer, en dat is een gevaar. Het gaat nu niet om het opbouwen van een staat. Die hebben we. Maar om het in die staat opbouwen van goede dingen. Die hebben we niet. Nár. listy moet gewoner worden, begrijpt u. Het is onmogelijk elke dag de verlosser te zijn, dat werkt op de zenuwen, echt. Er moet oog zijn voor het gewone, dagelijkse leven, de behoeftes, dat wat er daar speelt. Blijft Národní listy op het niveau van nu, dan is het over 50 jaar (over 5 jaar wil ik zeggen) gedaan met de krant. Er is een nieuwe generatie, een nieuwe wereld. We zouden in die nieuwe wereld voorop moeten lopen. Daarmee bedoel ik natuurlijk niet dat het politiek minder hoogstaand moet worden. Alleen, laat ons zeggen, meer bescheiden!
Groeten van Milena
Vertaling Tanja Meijer