Er is in de Tsjechische literatuur waarschijnlijk geen schrijver te vinden die meer muziek in zijn werk heeft verwerkt dan Josef Škvorecký (Náchod 1924-Toronto 2012). Deze Tsjechische schrijver maakte bewust de Tweede Wereldoorlog mee, de communistische jaren tot 1968, het jaar van de Praagse Lente, en de Sovjetinvasie in zijn land. Kort na de Sovjetinvasie emigreerde hij naar Canada om in Toronto samen met zijn vrouw de emigrantenuitgeverij Sixty-Eight Publishers op te richten. Al deze levensfasen legde hij vast in zijn literaire werk. Het thema ‘muziek’ kronkelt hier dwars doorheen, maar is het meest expliciet verbonden met de periode van de Tweede Wereldoorlog, die hij als puber bewust meemaakte. Met name jazz werd een uiting van de jonge generatie om zich te verzetten tegen de Duitse bezetter. De exacte rol van muziek in zijn verhalen is echter niet eenduidig en de relatie tussen het literaire werk en muziek blijkt vaak erg complex. Persoonlijke gevoelens, muzikale behoeften en politiek-maatschappelijke omstandigheden zijn in Škvorecký’s werk op een ingewikkelde manier met elkaar vervlochten, waarbij zijn voorkeur vaak uitgaat naar schurende en schrijnende verschijnselen in politiek-culturele mengvormen (Tsjechisch/Duits, Tsjechisch/Canadees, Tsjechisch/Amerikaans).
Škvorecký heeft in 1991 in zijn artikel ‘Drops of Jazz in My Fiction’ ‘(Škvorecký 1991: 621-632) geprobeerd de relatie tussen zijn literaire werk en muziek uit te leggen. Hij schreef daarin dat hij als kind een longontsteking had gehad. Daardoor was hij uitgesloten van activiteiten die jongetjes in een bergstadje gewoonlijk ondernemen en ontwikkelde hij zich tot een extreem verlegen dagdromer. Hij was bezeten van jazzmuziek en na veel zeuren kreeg hij van zijn vader toch een tenorsaxofoon. Algauw bleek dat zijn saxofoonspel onder de maat was, niet alleen vanwege zijn aandoening maar ook vanwege zijn gebrek aan talent. Hij begreep dat hij nooit een goede saxofonist zou worden en nu hijzelf geen carrière in de jazz kon bereiken, ging hij maar over jazz schrijven. In de laatste jaren van de oorlog bleef hij toch de droom koesteren om jazz te spelen in een eigen band, al was het maar als protest van de jonge generatie tegen de bezetting. In zijn literaire werk verwerkte hij dat thema in bijvoorbeeld ‘De bassaxofoon’, waarin de liefde voor de oerklank daarvan de hoofdpersoon in het verhaal ervoor doet zwichten in te vallen in een Duits Unterhaltungsorchester. Zelf zegt Škvorecký dat dit verhaal eigenlijk niet óver muziek gaat maar dat het zijn poging was om muziek te máken. In ‘De bassaxofoon’ was de literatuur als het ware het literaire instrument geworden om muziek te maken.
Mijn artikel gaat echter niet over dit verhaal maar over de relatie tussen Škvorecký’s verhaal ‘Eine kleine Jazzmusik’ en Mozarts muziekcompositie ‘Eine kleine Nachtmusik’, waarbij niet alleen de titels in de vorm van een vette knipoog duidelijke verwantschap vertonen, maar ook de onderliggende structuren een verrassende overeenkomst hebben.
In de oorlog was jazzmuziek verboden. De nazi’s probeerden met richtlijnen en verboden ‘entartete’ jazzmuziek onmogelijk te maken. Dat lukte nauwelijks. Na de oorlog namen de communisten in Tsjechoslowakije de macht over. Hun ideologische terminologie als het ging over jazz leek te zijn gekopieerd van de nazi’s. Ook zij probeerden jazz te verbieden maar net zo min als de nazi’s lukte het de communisten de jazz volledig te onderdrukken. Op Škvorecký had al die onderdrukking echter een averechts effect. Het werd voor hem duidelijk dat het individualistische in de jazz (vrije improvisatie) niet kon samengaan met totalitaire doctrines als het nationaalsocialisme en het communisme. Door de onderdrukking tijdens beide regimes was bij hem het protest geboren, vertelt hij in ‘Red Music’. De jazz gaf in zijn werk uitdrukking aan het persoonlijke protest.
Maar jazz was meer dan alleen maar protest.
Škvorecký zegt in ‘Red Music’ dat volgens hem de essentie van muziek elementairder is dan een uiting van protest. Muziek is volgens hem een explosieve, creatieve energie die zelfs in de treurigste blues gehoord kan worden. Deze energie is het kenmerk van ware kunst. Muziek is voor Škvorecký dus een van de mogelijkheden om zijn diepere, individuele kunstenaarschap vorm te geven. (Jazz)muziek diende bij hem nooit alleen maar tot vermaak en het ‘kleine’ verzet. Net zo min was het politiek-maatschappelijk verzet bij hem volledig synoniem met jazz. Muziek was voor hem deel van zijn kunstenaarschap. Muziek heeft dus in het werk van Škvorecký verschillende betekenissen en functies. Aan de hand van ‘Eine kleine Jazzmusik’ zal ik trachten in het kort deze complexe relatie tussen literatuur, muziek en protest te laten zien.
‘Eine kleine Jazzmusik’ heette aanvankelijk:
‘Ik neem geen woord terug’ (‘Slovo
nevezmu zpět’). Het was oorspronkelijk
niet als een zelfstandig, losstaand verhaal
uitgegeven, maar een integraal onderdeel
van de verhalencyclus ‘De zevenarmige
kandelaar’ (1957/1964).
Tijdens de Tweede Wereldoorlog
heeft een groep scholieren, na veel zeuren
bij de ouders om instrumenten, een
jazzbandje opgericht. Ze leiden met een
cabaretesk optreden het Duitse bewind
en de collaborerende rector Czermak om
de tuin. Het Duitse gezag heeft een verordening
uitgevaardigd waarin staat dat
het verboden is om gesyncopeerde (jazz)
muziek te spelen. Tot groot genoegen van
het publiek geeft de band De Gemaskerde
Ritmebandieten een concert waarin een
ontoelaatbaar hoog gehalte aan gesyncopeerde
muziek voorkomt. De verboden
muziek is verborgen onder de titels van
Duitse schlagers. Zo weten de scholieren
heel even de verstikkende ideologie van
de nazi’s te verslaan, maar de halfjood
Paddy moet het avontuur uiteindelijk met
de dood bekopen, (mede) door het verraad
van de nazi Bronzoryp. Paddy’s geliefde
Suzi, zangeres van de band, gaat na Paddy’s
arrestatie een relatie aan met Bronzoryp
om hem te vermoorden en daarna
zelfmoord te plegen.
Nadat Hitler in 1933 aan de macht was
gekomen, ontstond al snel een hetze tegen
jazzmuziek. Jazz werd als inferieure muziek
bestempeld vanwege de ‘atonaliteit’
en de ‘ritmische chaos’. De syncope werd
gezien als een belangrijk element van die
ritmische chaos. Jazzmuziek is sterk gesyncopiseerd.
Dat wil zeggen dat accenten
soms worden verplaatst naar een ander
maatdeel. Daardoor ontstaat ‘swing’.
Swing en improvisatie zijn belangrijke
kenmerken van jazz. Het wezen van jazz muziek strookte niet met de theorie van
het nazisme. Improvisatie en individualisme
pasten niet in het nazistische denken en
syncopen zouden het strakke militaire ritme
van de marsmuziek met zijn voorspelbare
accenten verstoren. De soldaten konden
op ‘swing’ niet marcheren. Bovendien
waren in de raciale termen van de nazi’s
juist de gedegenereerde zwarten, joden en
zigeuners de grondleggers en verspreiders
van jazzmuziek. Jazz en ‘swing’ werden
daarom officieel verbannen en als ‘entartet’
beschouwd.
Toen de oorlog begon, werd het luisteren
naar geallieerde zenders voor Duitse
soldaten officieel verboden, maar Duitse
officieren aan het front klaagden over het
gemis aan ontspanningsmuziek voor hun
manschappen. Propagandaminister Goebbels
besloot daarom tot de oprichting van
Unterhaltungsorchester die moderne Duitse
dans- en amusementsmuziek op de radio
speelden en de troepen bezochten. De
muziek die deze orkesten speelden, bevatte
officieel geen elementen uit jazzmuziek.
Maar in de praktijk lag het veel ingewikkelder.
Tot het eind van de oorlog kon overal zowel in het Duitse Rijk als in het protectoraat Böhmen-Mähren jazzmuziek gehoord worden. Dat was mogelijk door een gebrek aan duidelijke definities en richtlijnen over wat jazzmuziek was. Als er al richtlijnen waren, dan kwamen die van een of andere lokale Gauleiter en waren ze simpelweg niet te handhaven. Škvorecký parafraseert een lijstje met richtlijnen van zo’n Gauleiter in ‘Eine kleine Jazzmusik’. In de praktijk werden door de muzikanten veel Engelse liedjes van een Duitse tekst voorzien, eventueel een beetje ritmisch aangepast maar vaak in een onvervalst jazzidioom voor het publiek gespeeld. Overal bleven zo in het Derde Rijk tijdens de oorlog jazzbandjes spelen. Zelfs in het concentratiekamp Theresienstadt werd jazz gespeeld. Škvorecký droeg ‘Eine kleine Jazzmusik’ op ter nagedachtenis aan Bedřich Weiss, de bandleider van The Ghetto Swingers: een band die het presteerde om in dat kamp jazz ten gehore te brengen. The Ghetto Swingers waren voor Škvorecký het voorbeeld van muzikanten die de jazz gebruikten om hun protest te laten blijken. Deze muzikanten pleegden een vorm van verzet door jazzliedjes onder het mom van Duitse schlagers te spelen.
Het ligt voor de hand te veronderstellen dat
de titel ‘Eine kleine Jazzmusik’ verwijst
naar Mozarts ‘Eine kleine Nachtmusik’
maar het is in eerste instantie nog niet zo
eenvoudig te begrijpen waarom Škvorecký
de oorspronkelijke titel van het verhaal ‘Ik
neem geen woord terug’ wijzigde in ‘Eine
kleine Jazzmusik’. Alle verwijzingen naar
muziek in het verhaal zijn gerelateerd aan
jazzmuziek en niet aan klassieke muziek.
Behalve in de titel van het verhaal is er in
de tekst van het verhaal geen enkele verwijzing
naar Mozart of diens muziek te
vinden.
Officieel heet Mozarts ‘Eine kleine
Nachtmusik’: serenade voor strijkers nr.
13 in G-majeur, KV 525. Het is in 1787
geschreven en het stuk zoals wij het kennen
heeft vier delen: Allegro, Romanze
(andante), Menuetto (allegretto) en Rondo
(allegro). Voor dergelijke serenades was de
Duitse term ‘Nachtmusik’ gangbaar.
Het begindeel van ‘Eine kleine Nachtmusik’
is het Allegro. Dit eerste deel heeft een
‘sonate-opbouw’. Een sonate heeft een typerende
vorm. Zo’n sonatevorm ziet er als
volgt uit:
• Expositie: de expositie bevat een A-thema
in de tonica (grondtoon) met een overgangszin
en een afronding. In de dominante
toonsoort wordt daarna het B-thema gespeeld.
In ‘Eine kleine Nachtmusik’ is het
A-thema in de tonica G-majeur. Het B-thema
wordt later in de expositie gespeeld
in de contrasterende dominant toonsoort
D-majeur
• Doorwerking: dit is het overgangsdeel.
Het deel begint met de subdominante
toonsoort. Een doorwerking bevat veel
modulaties en is een uitwerking van materiaal
uit de thema’s A en B in verschillende
toonsoorten. Het overgangsdeel zorgt voor
een harmonische spanningsopbouw. In
‘Eine kleine Nachtmusik’ staat dit deel in
de toonsoort C-majeur (subdominant van
G-majeur).
• Reprise: de reprise wordt aangeduid met
A’ - B’. Dat wil zeggen dat de reprise bijna
hetzelfde is als de expositie, maar net iets
anders. De reprise is een synthese van de
thema’s uit A en B in de tonica. In ‘Eine
kleine Nachtmusik’ worden alle thema’s
weer aangehaald in de toonsoort van de
tonica G-majeur, maar met dit verschil dat
in de expositie het thema A in zijn geheel
wordt gepresenteerd en daarna het thema
B. In de reprise volgen muzikale frasen uit
A en B elkaar direct na elkaar in één muzikaal
zinnetje op.
• Coda: de coda is een soort aanhangsel als
afsluiting.
Typerend voor de sonatevorm is de spanningsopbouw
tussen de contrasterende
themagroepen (A en B). Na het A-thema
in de tonica in de expositie volgt altijd een
contrasterend B-thema in een dominante
toonsoort. Daarna volgt de doorwerking,
die begint met de subdominante toonsoort
waarin het muzikale materiaal naar verschillende
toonsoorten moduleert om ten
slotte in de reprise in een synthese terug te
komen. Alle thema’s worden in de reprise
samengebracht.
Juist deze dwingende structuur met
opvallende contrasten vormt de relatie tussen
‘Eine kleine Jazzmusik’ en ‘Eine kleine
Nachtmusik’. De verhaalstructuur van ‘Eine kleine Jazzmusik’ is zelfs gebaseerd
op de structuur van de sonate uit het allegro
van ‘Eine kleine Nachtmusik’.
De verhaalopbouw van ‘Eine kleine Jazzmusik’ wordt hieronder parallel aan de sonateopbouw van ‘Eine kleine Nachtmusik’ besproken. ‘Eine kleine Nachtmusik’ wordt chronologisch per maat gevolgd en parallel daaraan wordt per bladzijde het verhaal van ‘Eine kleine Jazzmusik’ gevolgd.
‘Eine kleine Nachtmusik’ bevat weliswaar
meerdere muzikale thema’s, maar
heeft eigenlijk twee muzikale hoofdthema’s
die verdeeld zijn in A en B. Thema
A begint met een introductie (de fanfare).
In de eerste vier maten wordt ‘meteen de
toon gezet’ met het beroemde ‘Eine kleine
Nachtmusik’ thema in G-majeur. De fanfare
is de introductie naar de expositie van de
thema’s A en B.
Ook ‘Eine kleine Jazzmusik’ heeft een
introductie. Het is de introductie van Suzi,
haar favoriete liedje en ‘de krijsende boventoon
van Paddy’s trompet die de tranen
doen opwellen’. De toon wordt gezet. Het
verhaal begint zo:
In het verhaal is ‘de toon gezet’. Dan zegt
de ik-persoon direct na deze introductie:
‘Daarom is het beter vanaf het begin te beginnen.’
In ‘Eine kleine Nachtmusik’ is van
maat 5 tot maat 27 de presentatie van het
eerste hoofdthema. In maat 5 is de uitwerking
van het eerste hoofdthema (A) en
vanaf maat 11 tot 27 zijn bijkomende muzikale
thema’s (B) te horen.
In ‘Eine kleine Jazzmusik’ begint op
bladzijde 137 een presentatie van bijna 4
pagina’s van de hoofdpersonen Paddy, Suzi
en de ritmebandieten en een beschrijving
van de ontdekking van de jazzmuziek. De
hoofdpersonen ontdekken de muziek door
naar grammofoonplaten te luisteren. Hieronder
het begin van de ‘presentatie’ van
Paddy en zijn band in het eerste ‘hoofdthema’
van het verhaal:
Ook Paddy en Suzi, Paddy’s vriendin,
vormen de kern van het orkest en worden
afzonderlijk voorgesteld. Het voorstellen
van Suzie begint zo:
In ‘Eine kleine Nachtmusik’ volgt vanaf
maat 28 de expositie van het tweede
hoofdthema (B) in de dominante (contrasterende)
toonsoort D-majeur.
In ‘Eine kleine Jazzmusik’ zegt de ‘ik’
van het verhaal over jazz: ‘Voor ons was
het leven, voor hen de dood.’
De presentatie van Suzi, Paddy en
de ritmebandieten wordt hier afgesloten.
Het verhaal vervolgt met het tweede
hoofdthema dat in contrast staat tot het
eerste thema. Nu volgt de komende vier
pagina’s de kennismaking met rijkscommissaris
Kühl, met nazivriend en rector
Czermack en met de nazi Bronzoryp. Zij
zijn de tegenspelers van Suzi, Paddy en de
ritmebandieten.
In ‘Eine kleine Nachtmusik’ is in maat
56 het begin van de doorwerking, die in
C-majeur (de subdominant) staat. In dit
overgangsdeel vinden modulaties plaats
waarbij het overgangsdeel kan worden gezien
als een overgang tussen de expositie
en reprise. In dit deel zijn allerlei verwijzingen
naar de thema’s uit de expositie.
Deze worden nu uitgewerkt in de gemoduleerde
toonsoorten en de bijbehorende
dominanten (wederom contrasten).
Ook ‘Eine kleine Jazzmusik’ kent een
overgangsdeel. Nadat de personages en
hun tegenspelers afzonderlijk beschreven
zijn in het eerste deel van het verhaal, beschrijft
het overgangsdeel de aanleiding
voor (en de aanloop naar) het optreden van
De Gemaskerde Ritmebandieten:
In dat artikel wordt melding gemaakt van de absurde regels waaraan de muziek moet voldoen (onder andere niet meer dan twintig procent syncopen). In reactie hierop (contrast) bedenken de bandleden allerlei gefingeerde Duitse titels voor jazzliedjes die gespeeld zullen worden op de grote uitvoering. Het programma wordt aangepast.
De Reichsmusikführer wordt niet nader omschreven maar hij vertegenwoordigt wel het Duitse gezag. Hij is een ‘subdominant’, niet-uitgewerkt personage. Ook Kamil Ludovít krijgt in dit overgangsdeel een rol. Hij werd al eerder in het verhaal even gepresenteerd als een schakel naar Kühl. In het overgangsdeel van het verhaal blijkt hij de bedenker van ‘subversieve syncopische liederen’ te zijn. Ook hij is geen uitgewerkt personage maar vervult een rol als ‘contrast’ ten opzichte van de Reichsmusikführer.
De Gemaskerde Ritmebandieten omzeilen vervolgens het syncopeverbod door dusdanige variaties op de voorgeschreven Duitse muziek te bedenken dat ze toch jazz kunnen spelen. Na het verbieden van de jazzmuziek door de Reichsmusikführer door middel van een lijst met zotte regels zegt de ‘ik-persoon’ in het verhaal:
Het overgangsdeel in het verhaal bevat net als in ‘Eine kleine Nachtmusik’ een verzameling variaties en verwijzingen naar de thema’s ‘A’ (Suzi, Paddy en de ritmebandieten en ‘B’ (Czermack, Kühl). Er zijn daarbij veel verwijzingen en ‘uitstapjes’ naar jazzmuziek.
In ‘Eine kleine Nachtmusik’ weerklinkt in maat 76 de tonica grondtoon G-majeur. Alle thema’s worden niet meer in afzonderlijke thema’s gespeeld maar volgen elkaar direct op in tonica – dominant volgorde (in direct contrast dus).
In ‘Eine kleine Jazzmusik’ vindt de uitvoering van het orkest plaats. De contrasterende hoofdpersonages uit het verhaal worden gevolgd, maar nu direct na elkaar. Hun acties en reacties worden op dezelfde pagina, dus direct na elkaar beschreven. Het orkest blijft in K. voor het optreden en Czermack gaat naar Praag om zijn zo gewenste onderscheiding te ontvangen. Hij krijgt die onderscheiding niet omdat hij door Suzi met een valse brief naar Praag is gelokt. Een voorbeeld van deze direct opeenvolgende tegenstellingen in de tekst:
Als Czermack naar Praag is gelokt met die valse brief, spelen de De Gemaskerde Ritmebandieten in K.
Rector Czermack volgde ondertussen ongeduldig en met toenemende nervositeit de reeks namen die door een oudere jongeman, een mager scharminkel in het uniform van het Curatorium, in de Smetana-zaal in Praag werd opgelezen en waarvan de dragers op het podium werden onderscheiden met de orde van Sint-Wenceslas Adelaar: ‘Hij wachtte, maar die avond was het tevergeefs.’
Op het moment dat hij dit pijnlijke feit onder ogen zag, bereikte het optreden van De Gemaskerde Ritmebandieten zijn hoogtepunt met het nieuwe nummer van het seizoen, ‘Lied over Řešetová Lhota’.
zong Suzi Braun op de melodie van de compositie van de negroïde Jood of misschien wel Joodse neger W.C. Handy, bekend buiten het soevereine territorium van het Groot-Duitse rijk (maar ook binnen dat territorium, zelfs in het stadje K.) onder de naam ‘Saint Louis Blues’.
Czermacks naam wordt niet afgeroepen voor de onderscheiding; daar staat tegenover dat Suzi en de band een stormachtig applaus krijgen. De handelingen van de contrasterende personen worden niet meer afzonderlijk, zoals in het eerste deel, maar direct na elkaar beschreven en vormen zo een direct contrast ten opzichte van elkaar.
Tot slot volgt in maat 132 van ‘Eine kleine Nachtmusik’ een afsluiting in de vorm van een coda.
In ‘Eine kleine Jazzmusik’ komt direct na het optreden Bronzoryp de coulissen in en ontmaskert De Gemaskerde Ritmebandieten. Dan zegt de verteller van het verhaal:
‘Daarmee eindigt het vrolijke deel van het verhaal. Rest nog het zwarte deel van het verhaal te vertellen.’
Dan volgen nog twee ‘staartstukken’ in de tekst. Daarin wordt beschreven dat voor twee bandleden de jazz uiteindelijk de dood betekende. De presentatie van Paddy, Suzi en de ritmebandieten in het eerste gedeelte van het verhaal werd op bladzijde 140 afgesloten met de zin dat de jazz voor ons het leven was maar voor hen de dood. Nu volgt op bladzijde 155 in het staartstuk een contrast. De jazzmuziek betekent nu voor Paddy de dood.
In het tweede afsluitende staartstuk volgt de dood voor Suzi (p. 156). Zij heeft Paddy gewroken door Bronzoryp te vermoorden maar pleegde daarna zelfmoord. Zijn dood is haar wraak.
Als de sonatestructuur met expositie, doorwerking, reprise en coda van ‘Eine kleine Nachtmusik’ in een schema wordt gezet, dan ziet dat er als volgt uit: G-majeur, D-majeur en C-majeur zijn de gebruikte toonsoorten:
Als hetzelfde schema wordt gebruikt voor het verhaal in ‘Eine kleine Jazzmusik’ maar de toonsoorten uit de sonate worden vervangen door de thematische kernelementen uit het verhaal, dan ziet die er als volgt uit:
Het verhaal is een mooi voorbeeld van de manier waarop Škvorecký muziek gebruikt om kritiek te geven op de politiek-maatschappelijke ‘mengvorm’ van de Duitse bezetting van Bohemen en Moravië, maar muziek is in dit verhaal meer dan alleen dat: ‘Eine kleine Jazzmusik’ voltrekt zich geheel volgens de regels van het sonateschema die Mozart heeft gebruikt voor het Allegro van ‘Eine kleine Nachtmusik’. Het verhaal heeft net als de muzikale compositie een structuur met een expositie, doorwerking, reprise en ten slotte een coda. Alle voor een sonate kenmerkende contrasten zijn in het verhaal terug te vinden. De muzikale structuur is daarmee de ruggengraat van het verhaal. Het verhaal gaat niet alleen óver muziek (in een precaire politiek-artistieke context), het verhaal ís ook gebaseerd op muziek. Daarmee is Škvorecký componist van een literair werk geworden en heeft hij daarmee een oude droom in vervulling laten gaan.
Škvorecký, J. ‘Red Music’. In: Sam Solecki (ed.), Talkin’ Moscow Blues. Lester and Orpen Dennys, Hopewell, N.Y., 1990. pp. 83-98.
Škvorecky, J. ‘Drops of Jazz in My Fiction’. in Black American Literature Forum, Vol. 25, No. 3 (Literature of Jazz Issue), 1991, pp. 621-632.
Škvorecky, J. ‘Eine kleine Jazzmusik’, in De zevenarmige kandelaar. Vertaald uit het Tsjechisch en van een nawoord voorzien door Edgar de Bruin, Ambo/Anthos, Amsterdam 2004.