De la musique avant toute chose
De la musique encore et toujours!
De beroemde regels van Verlaine hebben
grote invloed gehad op de literatuur van
het symbolisme, niet alleen zoals die zich
ontwikkelde in Frankrijk, maar ook op de
symbolistische literatuur in andere landen.
In Nederland kun je daarbij denken aan de
Tachtigers, in het bijzonder Herman Gorter,
in Duitsland aan dichters als Stefan
George en Rainer Maria Rilke, in Rusland
aan Aleksandr Blok, Andrej Bjely en,
misschien de ‘muzikaalste’ dichter van de
Russische literatuur, Konstantin Balmont.
Als reactie op het realisme en naturalisme
waren de symbolisten er niet op
gericht om op een zakelijk, objectieve manier
de werkelijkheid te beschrijven, maar
probeerden ze dieper in de werkelijkheid
door te dringen dan mogelijk was met de in
hun ogen oppervlakkige weergave van de
buitenkant. Ze beschikten over hetzelfde
medium als hun voorgangers: de taal, maar
gebruikten die op een totaal andere manier:
geen concrete woorden en beschrijvingen,
maar vage aanduidingen en suggestieve beelden. Daarbij legden ze - en dit komt vooral in de poëzie tot uiting - niet zozeer de nadruk op de betekenis, maar op de
klank van de woorden. Poëzie, meenden
ze, is in de eerste plaats iets emotioneels
en ligt dus dicht bij de muziek, de kunst die het meest direct met het gevoel te maken
heeft en het beste de niet grijpbare, niet
tastbare essentie van het leven kan vatten.
In de woorden van Balmont: ‘Muziek, die
haar welluidende, melodieuze, klankvolle
en geheimzinnig klinkende schoonheid
openbaart, zegt alles wat ze wil zeggen en
zegt, suggererend, nog een heleboel meer.
De ziel blijft dus vrij, is niet onderworpen,
niet beperkt door precies vastgelegde grenzen.
Deze rijkdom is de eindeloze wijdte
van het oneindige.’2
Konstantin Balmont (1867-1942) behoort
tot de zogenaamde eerste generatie van de
Russische symbolisten. Bij de tweede generatie,
waartoe onder anderen Aleksander
Blok (1880-1921) en Andrej Bjely (1880-
1934) worden gerekend, zijn de ideeën
over de relatie tussen literatuur en muziek
geëvolueerd ten opzichte van die van Verlaine,
Balmont en anderen. Het gaat bij hen
niet alleen om de muzikaliteit van de taal,
maar om de rol van de muziek in de literatuur
in het algemeen en, nog breder, de rol
van de muziek in de cultuur. Bloks ideeën
over de muziek waren bijvoorbeeld nauw
verbonden met zijn visie op de wereld. Hij
beschouwde de muziek als de oerbron die
aan de basis van de wereld ligt, het begin
van alles wat er in de wereld gebeurt, een
soort universele ziel. Om te begrijpen wat
er allemaal plaatsvindt in de wereld is het niet voldoende om om je heen te kijken (de
werkelijkheid te observeren), maar moet je
heel goed luisteren naar die verre oerbron.
‘Er zijn als het ware twee tijden, twee
dimensies – de ene historisch, chronologisch,
de andere onmetelijk en muzikaal.
Alleen de eerste tijd en de eerste dimensie
zijn altijd aanwezig in het geciviliseerde
bewustzijn; in de tweede leven we alleen
wanneer we voelen dat we dicht bij de natuur
zijn, als we ons overgeven aan de muzikale
golf die opstijgt uit het orkest van
de wereld.3
Bloks opmerkingen over de muziek als
oerbron van de wereld zijn ontleend aan
de Duitse romantici en nogal vaag. Andrej
Bjely, bij ons vooral bekend door
zijn fenomenale roman Petersburg, heeft
uitvoeriger en concreter over muziek geschreven.
Hij is geboren in een gezin met
twee ‘polen’, een muzikale en een wetenschappelijke.
Zijn moeder was een begaafde
pianiste, die hem liefde voor muziek
bijbracht en muziek zag als iets wat direct
verbonden was met gevoelens en emoties.
Bjely’s vader, Nikolaj Boegajev (Bjely is
een pseudoniem) was hoogleraar wiskunde
aan de Universiteit van Moskou. Voor
hem was de muziek met haar regelmaat en
precisie een vorm van wetenschap. In Bjely’s
werk waarin de muziek een rol speelt,
en overigens in zijn hele oeuvre, zijn beide
polen aanwezig: hij kon rationeel zijn,
maar ook heel zweverig (een tijd lang was
hij een aanhanger van Rudolf Steiner).
Bjely’s rationele kant komt naar voren
in een paar essays die hij kort na zijn
twintigste schreef. In een ervan, Formy iskusstva (‘De vormen van de kunst’, 1902)
presenteert hij een classificatie van de
kunsten, waarbij hij steunt op Wagner en
Schopenhauer. Het uitgangspunt van zijn
argumentatie is dat de kunst er is om de essentie
van de wereld en de werkelijkheid te laten zien en dat de ene kunst daartoe beter
in staat is dan de andere. Je hebt de ruimtelijke
kunstvormen: architectuur, beeldhouwkunst
en schilderkunst, die een meer
direct en daardoor oppervlakkiger beeld
geven van de werkelijkheid, en de tijdelijke
kunstvormen: poëzie en muziek, die als
opeenvolging van beelden en impressies
dieper gaan. De ruimtelijke kunstvormen
nemen daarom in Bjely’s hiërarchie een
lagere plaats in dan de tijdelijke, met de
architectuur op de laagste plaats en muziek
op de hoogste. Van architectuur naar
muziek is er sprake van een steeds minder
rechtstreekse weergave van de werkelijkheid
en een steeds dichtere benadering van
de essentie ervan. Muziek representeert
niets, is zuivere beweging en daardoor het
beste in staat de ‘echte’ werkelijkheid, die
achter de zichtbare werkelijkheid schuilgaat
te vatten (de symbolisten hadden
meer op met Plato en zijn ideeënleer dan
met de ‘rationele’ Aristoteles).
Muziek is pure beweging; de andere tijdelijke
kunstvorm, literatuur, in het bijzonder
poëzie, is ook beweging, maar geconditioneerd.
Poëzie slaat volgens Bjely een
brug tussen ruimte en tijd, in poëzie zien
we de overgang van het ruimtelijke naar
het tijdelijke. Die overgang manifesteert
zich vooral in de coherentie, de samenhang
tussen de gepresenteerde beelden. Die samenhang
betekent niet dat er een duidelijk
beeld van de werkelijkheid moet ontstaan
in de beschrijving, maar betreft een dieper
niveau: de beelden zijn niet zozeer logisch
als wel associatief met elkaar verbonden
door ‘muzikale’ elementen als klankherhaling,
variaties, het laten terugkeren van
bepaalde thema’s en dergelijke. Je hoeft de
interne samenhang van het poëtische werk
dan ook niet te begrijpen – helderheid, zegt
Bjely, is geen noodzakelijk voorwaarde
voor de poëzie – maar eerder ‘aanvoelen’.
Dat aanvoelen brengt je verder dan een logische
gedachtegang en geeft je meer inzicht
in het leven en de werkelijkheid dan
rationele analyse.
Bjely’s opvattingen over de muziek als
hoogste kunstvorm en de specifieke interne
coherentie van het muzikale en daarvan afgeleide en mee te vergelijken poëtische
werk komen duidelijk tot uitdrukking in de
vier ‘literaire’ symfonieën die hij schreef
tussen 1902 en 1908. De ‘Eerste of Noordelijke
Symfonie’ verscheen in 1903, de
‘Tweede of Dramatische symfonie’ in
1902, de ‘Derde symfonie. De terugkeer’
in 1905 en de vierde, ‘De bokaal van stormen’,
in 1908. Dat de tweede symfonie
eerder werd gepubliceerd dan de eerste
was de schuld van de censor, die de publicatie
van de eerste symfonie, die Bjely al
in 1900 had geschreven, pas in 1903 toestond.
De ‘Tweede of Dramatische symfonie’
is het eerste werk van Bjely dat in druk
is verschenen. Het is van zijn vier symfonieën
ook de bekendste en interessantste.
Voor zijn eerste literaire werken koos
Bjely voor de symfonievorm omdat hij – en
ook hier volgt hij Schopenhauer – de zuiver
instrumentale muziek van de symfonie
als hoogste vorm van muziek beschouwde.
De symfonie is het verst verwijderd van de
werkelijkheid en om die reden de meest
perfecte vorm van kunst, waarin ‘de taken
van de kunst het helderst zijn uitgekristalliseerd.
(…) In symfonische muziek is het verwerken van de realiteit tot een eindpunt
gebracht; verder gaan kan niet. En toch is
het in de symfonie dat alle kracht en diepte
van de muziek zich voor het eerst heeft
geopenbaard.’4
In zijn inleiding bij de ‘Dramatische symfonie’ geeft Bjely aan wat hij met zijn werk beoogt.
Aangezien het volgens Bjely de eerste
taak van zijn ‘Symfonie’ is ‘een reeks
stemmingen tot uitdrukking te brengen’,
is het niet verwonderlijk dat zijn werk
niet een verhaal bevat met een duidelijke
plot. Het maakt, zeker bij eerste lezing,
eerder de indruk van een onsamenhangende
opeenvolging van beschrijvingen
en beelden, die geen eenheid vormen en
waarin geen verhaallijn te ontdekken valt.
In de eerste twee delen van het werk – net
als een muzikale symfonie bestaat ook
de ‘Dramatische symfonie’ uit vier delen
– wordt een groot aantal personages geïntroduceerd,
over wie heel weinig gegevens
worden verstrekt. Wel zijn ze allen
verbonden door plaats en tijd: Moskou
aan het begin van de twintigste eeuw,
zodat ze elkaar kunnen tegenkomen; die
ontmoetingen zijn puur toevallig. Sommigen
van die personages worden met
name genoemd, zoals de conservatieve
cynicus Popovski, die bij allerlei mensen
op bezoek gaat, de dikke kantoorbediende
Domidov Ivanovitsj en de historische
figuur Max Nordau, die in Moskou aankomt
om aan een wetenschappelijke conferentie
deel te nemen. Andere personages
blijven naamloos. Dat geldt bijvoorbeeld
voor Popovski’s vijand, een democraat die
verliefd is op een getrouwde jonge vrouw,
die hij ‘het sprookje’ noemt, en op een gegeven
moment zelfmoord pleegt, en een
jonge filosoof die zich verdiept in Kant en
uiteindelijk gek wordt. Een hoofdfiguur is
er niet. Die wordt in feite pas ingevoerd in
het derde deel van de ‘Symfonie’, waarin
een wat duidelijker verhaallijn valt te onderscheiden.
Die hoofdfiguur is de Moskouse
mystieke denker Sergej Moesatov. Aan het einde van de winter reist hij in een
trojka naar het landgoed van zijn broer Pavel
om ‘zijn conclusies te trekken over het
lot van de wereld’. Onderweg denkt hij na
over de natuur, over Rusland, over het heden
en de toekomst. Aangekomen bij het
landgoed wordt hij verwelkomd door zijn
broer, die als grote, krachtige man, ex-officier
van de garde en liefhebber van drank
en vrouwen, een totaal andere persoon is
dan hijzelf.
Tijdens Moesatovs verblijf op het landgoed
van zijn broer gebeurt er eigenlijk
niets. Wel worden zijn gedachten weergegeven:
over de naderende ondergang van
Europa, over de eeuwigheid en de eeuwige
terugkeer. Als hij een brief krijgt met de
mededeling dat het ‘komende beest’ gevonden
is, gaat hij terug naar Moskou om
‘de vrouw bekleed met de zon’ tegen het
beest in te zetten.
Ook het vierde deel van de ‘Symfonie’
is geconcentreerd op Moesatov. Terug in
Moskou raakt hij betrokken bij eindeloze
discussies en ruzies van de Moskouse
mystici en esoterici. Hij ontmoet de jonge
vrouw om wie de bovengenoemde democraat
zelfmoord heeft gepleegd en ziet in
haar de ‘vrouw bekleed met de zon’, in
haar dochtertje, dat als een jongen is gekleed,
het ‘komende beest’. Door deze
ontmoeting raakt hij geheel uit zijn evenwicht,
wordt voor de eerste keer in zijn
leven dronken en vlucht uiteindelijk, lichtelijk
gek geworden, uit Moskou.
De plotlijn is ook in het derde en vierde
deel van de ‘Symfonie’ vrij lastig te
reconstrueren, aangezien Bjely door zijn
werkwijze alleen fragmentaire gegevens
verstrekt. Elk deel van de ‘Symfonie’, die
in totaal ruim honderd pagina’s telt, is onderverdeeld
in een groot aantal paragrafen
of segmenten. Een paragraaf bestaat
uit afzonderlijke, genummerde regels en
bevat meestal een korte episode uit het leven
van een van de personages. Sommige
personages, komen maar in één paragraaf
voor en verdwijnen dan uit de tekst, andere,
prominentere personages verschijnen
in verschillende paragrafen en, zoals in het
geval van Moesatov, zelfs in verschillende delen. Een typische passage, die uit vier
paragrafen bestaat en als uitgangspunt het
beeld heeft van de opkomende maan, gaat
als volgt:
In iedere passage is de maan aanwezig als een terugkerend motief, maar steeds in een andere rol, omdat de personages er verschillend op reageren. Dit is te vergelijken met een thema met variaties (tema con variazioni) in de muziek. Boeiende ‘muzikale variaties’ ontstaan wanneer verschillende thema’s of motieven met elkaar worden gecombineerd, in het bijzonder als er bij die thema’s en motieven ook nog sprake is van klankverwantschap. Zo wordt aan het einde van het eerste deel van de ‘Symfonie’ de nadruk gelegd op de verveling (skoeka) van het leven in de grote stad. Tegen het einde van het werk wordt deze verveling in verband gebracht met de vrouw die het sprookje (skazka) wordt genoemd. De klankovereenkomst tussen beide woorden (ze hebben allebei twee lettergrepen met de klemtoon op de eerste en dezelfde medeklinkerstructuur: sk…k...) suggereert een overeenkomst in betekenis. Die wordt nog versterkt als de twee woorden in één paragraaf worden samengebracht en vergezeld gaan van woorden met dezelfde klanken: ‘s’, ‘k’, ‘oe’ en ‘a’.
Dergelijke herhalingen van motieven en
klanken scheppen een zekere eenheid,
die we niet vinden op het niveau van de
plot. Andere elementen die bijdragen aan
die eenheid zijn de vaste epitheta bij veel
van de personages en de manier waarop
ze in de vorm van een tegenstelling tegenover
elkaar worden geplaatst. Zo is Sergej
Moesatov een bleke, ascetische denker en
mysticus, zijn broer Pavel een dronkenlap
en bon vivant met een kikkergezicht. De
procedés doen denken aan leidmotief en
contrapunt in de muziek.
Hoewel Bjely zelf geneigd was tot mystiek
en actief deelnam aan de duidelijk mystiek
gekleurde literair-filosofische debatten van
zijn tijd, beschrijft hij al zijn personages,
inclusief de hoofdfiguur Sergej Moesatov,
op een ironische manier. Moesatov heeft
verheven ideeën over het universum en de
eeuwigheid, maar wordt toch getoond als
iemand die zich op een banale manier vergist
door in het ‘sprookje’ de ‘vrouw bekleed
met de zon’ te zien. Aan het slot van
de ‘Symfonie’ wordt hij helemaal belachelijk
gemaakt, wanneer hij dronken terechtkomt
in een huis waar excentrieke mystici
wonen die uitsluitend gekleed zijn in hun
ondergoed en zichzelf de essentie noemen.
Ondanks de negatieve beschrijving
van de personages is de grondtoon van
de ‘Dramatische symfonie’ niet satirisch.
Daarvoor zijn de opmerkingen van de verteller
over de komende ondergang van de
oude wereld en de verwachting van een
nieuwe,7 die niet met een bepaald personage
worden verbonden, te serieus. Ook
kan de ironie ten opzichte van Moesatov
en zijn ideeën beschouwd worden als een
manier om in het algemeen het grote verschil
te laten zien tussen een metafysisch
ideaal en de werkelijkheid die daar nooit
aan kan beantwoorden. Je zou in dit geval
kunnen spreken van ‘filosofische ironie’.8
Daarnaast is ook de hele structuur van het
werk, die met haar muzikale procedés gericht
is op de hoogste vorm van kunst (en
daarmee ook op een hogere, niet tastbare
werkelijkheid), zonder enige twijfel een
tour de force waar Bjely met volledige
inzet aan heeft gewerkt. Of zijn ‘Dramatische
symfonie’ als literair werk geslaagd
is moet de lezer beslissen; het is in ieder
geval een belangwekkend experiment dat
het Russische proza een nieuwe richting
heeft gegeven.