Helen Saelman



Progres



Mijn eerste vertaalopdracht kreeg ik van uitgeverij Progres, een Sovjetuitgeverij die niet alleen op het gretige Russische lezerspubliek was gericht, maar ook met enige regelmaat Russischtalige – meestal politieke – literatuur liet vertalen voor buitenlandse markten. Waar het publiek gewoonlijk een stuk minder gretig was. Veel van wat Progres in ons taalgebied uitbracht, ging linea recta naar De Slegte. De habbekrats in valuta die dat opleverde heeft vermoedelijk nooit de kosten voor vertalen, redigeren en drukken kunnen dekken. Laat staan dat er sprake kon zijn van winst. Propaganda was kennelijk het enige doel.

Uitgeverij Progres is lang geleden opgedoekt. De persoon die haar in mijn leven vertegenwoordigde ben ik helaas uit het zicht verloren. Zijn achternaam ben ik vergeten en ook van zijn voornaam ben ik niet meer zeker; ik houd het op Zjenja. Zjenja paste niet bij Uitgeverij Progres. Hij en propaganda waren wederzijds uitsluitende begrippen. Hij was een bescheiden, zachtaardige, ietwat droefgeestige man met een hoge, nasale stem. Achteraf bezien denk ik dat hij een hazenlip had; door zijn grijze baard en snor is me dat toen, eind jaren tachtig, nooit opgevallen.

Een eeuwige vrijgezel was hij. Zijn passies lagen elders. Bij literatuur. Bij het amfibarium dat hij had ingericht in zijn badkamer. En bij een Mennonietengemeenschap in West-Siberië. In de zestiende eeuw waren hun voorouders op de vlucht voor vervolging vanuit Vlaanderen en Nederland geëmigreerd naar afgelegen gebieden in Oost-Europa. Zjenja had de gemeenschap al enkele malen bezocht en kon eindeloos vertellen over de taal die er werd gesproken – een mengeling van Diets en Russisch – en over de inteelt die er heerste.

Zjenja was nog nooit in onze contreien geweest en sprak een stroef maar onwaarschijnlijk correct Nederlands. Een gemiddelde zin van hem was, schat ik, vier tot vijf keer zo lang als de gemiddelde zin van de gemiddelde Nederlander. Door de nasale traagheid waarmee hij werd uitgesproken stelde zo’n zin van Zjenja hoge eisen aan het geduld van de toehoorder; tegelijkertijd bracht hij naarmate hij vorderde deze laatste in een staat van lichte spanning en zelfs nervositeit. Vast onderdeel van de suspense was het feit dat Zjenja de regels omtrent woordvolgorde in het Nederlands met ijzeren consequentie in hun uiterste vorm toepaste: in hoofdzinnen met een hulpwerkwoord en in bijzinnen bewaarde hij het hoofdwerkwoord strikt voor het allerlaatst. Daardoor verloor je tijdens het luisteren geleidelijk alle hoop dat de zin nog ooit op zijn poo tjes terecht zou komen. Maar Zjenja stelde zijn toehoorder nooit teleur: na hem te hebben meegevoerd op een uitputtende tocht door een benauwend labyrint van bij- en tussenzinnen gunde hij hem ook altijd weer de vreugdevolle bevrijding, de jubelende ontlading. Wanneer je er niet meer op durfde te hopen was het daar, het hoofdwerkwoord van de hoofdzin. Uitgespuugd bijna. Triomfantelijk, knetterend. Het hoofdkwartier van Progres was gelegen aan de Moskouse Zoebovski Boelvar. Krakende, gelakte parketvloeren, emmertjes in de gang op plaatsen waar het plafond lekte, een vage geur van ontsmettingsmiddel en sigaretten, wc’s zonder wc-papier, hier en daar een armzalig plantje. Het was er altijd veel te warm. Zjenja, als hoeder van het Nederlands, deelde zijn onooglijke kantoortje met een collega die ging over de Scandinavische talen. ‘Redkie jazyki’ stond er op de deur: ‘zeldzame talen’.

De opdracht om dit boek te vertalen kwam in een woelige periode van mijn leven. Ik verbleef negen maanden aan de Moskouse staatsuniversiteit, met een Nederlandse studiebeurs. Mijn tijd moest ik zien te verdelen tussen mijn studie, de stad, mijn vele Russische kennissen en de Russische beer met wie ik kort daarop in het huwelijksbootje zou stappen. Een boo tje dat overigens na enkele jaren roemloos op de klippen liep.

De details zal ik u besparen. Zoals ik u al het bovenstaande had moeten besparen. Al dat gepalaver, al dat rond-de-pot-gedraai was nergens goed voor. Pure tijdrekkerij. De angst om de eerste pennenvrucht achteraf nog eens ter hand te nemen is veel vertalers welbekend. Maar mijn geval is anders: ik heb mijn eersteling nooit in handen gehad! Wat er is misgegaan weet ik niet meer – van een latere vertaling voor diezelfde uitgeverij ontving ik wel een doos exemplaren. Nog altijd staan er vijf Dekabristen keurig naast elkaar in mijn boekenkast.

Op Internet blijken er nog twee exemplaren te vinden: een van 25 en een van 50 euro. Ik kies voor de goedkoopste en een paar dagen later wordt het thuisbezorgd: Leningrad. Belegerde stad 1941-1944, door Aleksander Adamovitsj en Daniïl Granin. Een dikke pil van ruim 500 bladzijden, met veel tekst op een bladzijde en hier en daar een zwart-witfoto. Een somber omslag: inwoners van Leningrad, dik ingeduffeld scharrelen rond in de sneeuw op het Paleisplein. ‘Aleksander Adamovitsj en Daniïl Granin verwerkten dagboeken en verhalen van de inwoners van Leningrad tot dit indrukwekkende blokkadeboek.


‘Een aangrijpend boek over het lijden en het verzet tijdens de belegering’, staat er op de achterflap. Ik sla het boek open en zie dat de naam van de vertaler niet vermeld is. Inderdaad, daar deed de buitenlandsectie van Progres niet aan. Misschien maar goed ook, in dit geval.

En ik begin te lezen. In het eerste stukje, ‘Alleen wij weten’, herken ik ogenblikkelijk de ietwat omslachtige en pathetische stijl van de auteurs. Die in de vertaling, mijn vertaling, tamelijk klakkeloos is overgenomen. Veel te veel komma’s, vraagtekens, puntjepuntjepuntje. Hier en daar een lelijke zinswending: ‘in hun niet al te grote flat’, ‘belevenissen die, misschien wel, het prangendst zijn’. Brrr! Het stukje sluit zo af: ‘We moeten ons eerst en vooral de omvang van de verliezen en het lijden dat de Leningraders doormaakten, kunnen voorstellen, vooraleer we de grootheid en de kracht van hun daden naar waarde kunnen schatten.’ Zjenja aan het woord, in mijn vertaling!

Terwijl ik somber verder lees, vallen me vreemde zaken op: een nuancering wordt ingeleid met ‘langs de andere kant’, een geïnterviewde vertelt dat de dokter langskwam toen ze ‘neerlag’ en dat haar verzwakte dochter tot aan de vierde verdieping moest ‘geraken’. Wat krijgen we nou? Is dit mijn vertaling wel? Of zijn mijn Zjenja-zinnen onder handen genomen door een Vlaamse redacteur? Terug naar het colofon! Naast Uitgeverij Progres staan hier vermeld uitgeverij EPO in Berchem (bij Antwerpen) en Uitgeverij De Krijger in Erpe (bij Aalst). EPO – de naam staat voor Education Prolétarienne/ Proletariese Opvoeding – geeft jaarlijks ‘een 35-tal boeken’ uit en profileert zich als ‘gangmaker van linkse interventies in het politieke debat’, zo leer ik van de website. De Krijger is een eenmansuitgeverij, gespecialiseerd in militaire geschiedenis. Welke omzwervingen heeft Zjenja zich moeten getroosten om mijn vertaling uiteindelijk op haar eindbestemming – De Slegte – te krijgen? In een poging het fijne van de zaak te weten te komen, bel ik naar EPO. Er wordt niet opgenomen. Dan naar De Krijger. De dame die me hier te woord staat blijkt de weduwe van de toenmalige eigenaar. Zij runt nu de uitgeverij, en het boek kent ze. Maar over de wederwaardigheden ervan kan ze me niets vertellen, noch over de relatie tussen haar mans uitgeverij en uitgeverij Progres, noch over Zjenja’s echte naam. Dat alles heeft haar man meegenomen in zijn graf.

Het zij zo. Zjenja zal ik nooit terugzien, wie mijn vertaling heeft geredigeerd zal ik nooit weten. En mijn dertigjarige vage vrees is bewaarheid: Granin en Adamovitsj heb ik een slechte dienst bewezen. Ik had hun grandioze Blokkadeboek toegankelijk moeten maken voor de Nederlandstalige lezers.

Met vaste hand had ik het moeten ontdoen van het laagje pathetiek en wolligheid dat voor Sovjetlezers dagelijkse kost maar voor ons onverteerbaar is. De stemmen van de Leningraders had ik tot leven moeten brengen, in plaats van ze te laten verstenen in vermoeiende Zjenja-wendingen. Mijn handen jeuken om het over te doen. Is er misschien een uitgever in de zaal?






<

TSL 79

>