Mijn eerste vertaalopdracht kreeg ik van
uitgeverij Progres, een Sovjetuitgeverij
die niet alleen op het gretige Russische
lezerspubliek was gericht, maar ook met
enige regelmaat Russischtalige – meestal
politieke – literatuur liet vertalen voor
buitenlandse markten. Waar het publiek
gewoonlijk een stuk minder gretig was.
Veel van wat Progres in ons taalgebied
uitbracht, ging linea recta naar De Slegte.
De habbekrats in valuta die dat opleverde
heeft vermoedelijk nooit de kosten voor
vertalen, redigeren en drukken kunnen
dekken. Laat staan dat er sprake kon zijn
van winst. Propaganda was kennelijk het
enige doel.
Uitgeverij Progres is lang geleden opgedoekt.
De persoon die haar in mijn leven
vertegenwoordigde ben ik helaas uit het
zicht verloren. Zijn achternaam ben ik vergeten
en ook van zijn voornaam ben ik niet
meer zeker; ik houd het op Zjenja. Zjenja
paste niet bij Uitgeverij Progres. Hij en
propaganda waren wederzijds uitsluitende
begrippen. Hij was een bescheiden, zachtaardige,
ietwat droefgeestige man met een
hoge, nasale stem. Achteraf bezien denk ik
dat hij een hazenlip had; door zijn grijze
baard en snor is me dat toen, eind jaren
tachtig, nooit opgevallen.
Een eeuwige vrijgezel was hij. Zijn passies
lagen elders. Bij literatuur. Bij het amfibarium
dat hij had ingericht in zijn badkamer.
En bij een Mennonietengemeenschap
in West-Siberië. In de zestiende eeuw waren
hun voorouders op de vlucht voor vervolging vanuit Vlaanderen en Nederland
geëmigreerd naar afgelegen gebieden in
Oost-Europa. Zjenja had de gemeenschap
al enkele malen bezocht en kon eindeloos
vertellen over de taal die er werd gesproken
– een mengeling van Diets en Russisch
– en over de inteelt die er heerste.
Zjenja was nog nooit in onze contreien
geweest en sprak een stroef maar onwaarschijnlijk
correct Nederlands. Een gemiddelde
zin van hem was, schat ik, vier tot
vijf keer zo lang als de gemiddelde zin
van de gemiddelde Nederlander. Door de
nasale traagheid waarmee hij werd uitgesproken
stelde zo’n zin van Zjenja hoge
eisen aan het geduld van de toehoorder;
tegelijkertijd bracht hij naarmate hij vorderde
deze laatste in een staat van lichte
spanning en zelfs nervositeit. Vast onderdeel
van de suspense was het feit dat
Zjenja de regels omtrent woordvolgorde
in het Nederlands met ijzeren consequentie
in hun uiterste vorm toepaste: in
hoofdzinnen met een hulpwerkwoord en
in bijzinnen bewaarde hij het hoofdwerkwoord
strikt voor het allerlaatst. Daardoor
verloor je tijdens het luisteren geleidelijk
alle hoop dat de zin nog ooit op zijn poo
tjes terecht zou komen. Maar Zjenja stelde
zijn toehoorder nooit teleur: na hem te
hebben meegevoerd op een uitputtende
tocht door een benauwend labyrint van
bij- en tussenzinnen gunde hij hem ook
altijd weer de vreugdevolle bevrijding, de
jubelende ontlading. Wanneer je er niet
meer op durfde te hopen was het daar, het hoofdwerkwoord van de hoofdzin.
Uitgespuugd bijna. Triomfantelijk, knetterend.
Het hoofdkwartier van Progres was
gelegen aan de Moskouse Zoebovski
Boelvar. Krakende, gelakte parketvloeren,
emmertjes in de gang op plaatsen waar
het plafond lekte, een vage geur van ontsmettingsmiddel
en sigaretten, wc’s zonder
wc-papier, hier en daar een armzalig
plantje. Het was er altijd veel te warm.
Zjenja, als hoeder van het Nederlands,
deelde zijn onooglijke kantoortje met een
collega die ging over de Scandinavische
talen. ‘Redkie jazyki’ stond er op de deur:
‘zeldzame talen’.
De opdracht om dit boek te vertalen
kwam in een woelige periode van mijn
leven. Ik verbleef negen maanden aan
de Moskouse staatsuniversiteit, met een
Nederlandse studiebeurs. Mijn tijd moest
ik zien te verdelen tussen mijn studie, de
stad, mijn vele Russische kennissen en de
Russische beer met wie ik kort daarop in
het huwelijksbootje zou stappen. Een boo
tje dat overigens na enkele jaren roemloos
op de klippen liep.
De details zal ik u besparen. Zoals ik u
al het bovenstaande had moeten besparen.
Al dat gepalaver, al dat rond-de-pot-gedraai
was nergens goed voor. Pure tijdrekkerij.
De angst om de eerste pennenvrucht
achteraf nog eens ter hand te nemen is
veel vertalers welbekend. Maar mijn geval
is anders: ik heb mijn eersteling nooit in
handen gehad! Wat er is misgegaan weet
ik niet meer – van een latere vertaling voor
diezelfde uitgeverij ontving ik wel een
doos exemplaren. Nog altijd staan er vijf
Dekabristen keurig naast elkaar in mijn
boekenkast.
Op Internet blijken er nog twee exemplaren
te vinden: een van 25 en een van 50
euro. Ik kies voor de goedkoopste en een
paar dagen later wordt het thuisbezorgd:
Leningrad. Belegerde stad 1941-1944,
door Aleksander Adamovitsj en Daniïl
Granin. Een dikke pil van ruim 500 bladzijden,
met veel tekst op een bladzijde en
hier en daar een zwart-witfoto. Een somber
omslag: inwoners van Leningrad, dik ingeduffeld scharrelen rond in de sneeuw op
het Paleisplein. ‘Aleksander Adamovitsj
en Daniïl Granin verwerkten dagboeken en
verhalen van de inwoners van Leningrad
tot dit indrukwekkende blokkadeboek.
‘Een aangrijpend boek over het lijden en
het verzet tijdens de belegering’, staat er
op de achterflap. Ik sla het boek open en
zie dat de naam van de vertaler niet vermeld
is. Inderdaad, daar deed de buitenlandsectie
van Progres niet aan. Misschien
maar goed ook, in dit geval.
En ik begin te lezen. In het eerste stukje,
‘Alleen wij weten’, herken ik ogenblikkelijk
de ietwat omslachtige en pathetische
stijl van de auteurs. Die in de vertaling,
mijn vertaling, tamelijk klakkeloos is overgenomen.
Veel te veel komma’s, vraagtekens,
puntjepuntjepuntje. Hier en daar een
lelijke zinswending: ‘in hun niet al te grote
flat’, ‘belevenissen die, misschien wel, het
prangendst zijn’. Brrr! Het stukje sluit zo
af: ‘We moeten ons eerst en vooral de omvang
van de verliezen en het lijden dat de
Leningraders doormaakten, kunnen voorstellen,
vooraleer we de grootheid en de
kracht van hun daden naar waarde kunnen schatten.’ Zjenja aan het woord, in mijn
vertaling!
Terwijl ik somber verder lees, vallen
me vreemde zaken op: een nuancering
wordt ingeleid met ‘langs de andere kant’,
een geïnterviewde vertelt dat de dokter
langskwam toen ze ‘neerlag’ en dat haar
verzwakte dochter tot aan de vierde verdieping
moest ‘geraken’. Wat krijgen we
nou? Is dit mijn vertaling wel? Of zijn
mijn Zjenja-zinnen onder handen genomen
door een Vlaamse redacteur? Terug
naar het colofon! Naast Uitgeverij Progres
staan hier vermeld uitgeverij EPO in
Berchem (bij Antwerpen) en Uitgeverij
De Krijger in Erpe (bij Aalst). EPO – de
naam staat voor Education Prolétarienne/
Proletariese Opvoeding – geeft jaarlijks
‘een 35-tal boeken’ uit en profileert zich
als ‘gangmaker van linkse interventies in
het politieke debat’, zo leer ik van de website.
De Krijger is een eenmansuitgeverij,
gespecialiseerd in militaire geschiedenis.
Welke omzwervingen heeft Zjenja zich
moeten getroosten om mijn vertaling uiteindelijk
op haar eindbestemming – De
Slegte – te krijgen? In een poging het fijne van de zaak te weten te komen, bel ik naar
EPO. Er wordt niet opgenomen. Dan naar
De Krijger. De dame die me hier te woord
staat blijkt de weduwe van de toenmalige
eigenaar. Zij runt nu de uitgeverij, en het
boek kent ze. Maar over de wederwaardigheden
ervan kan ze me niets vertellen,
noch over de relatie tussen haar mans uitgeverij
en uitgeverij Progres, noch over
Zjenja’s echte naam. Dat alles heeft haar
man meegenomen in zijn graf.
Het zij zo. Zjenja zal ik nooit terugzien,
wie mijn vertaling heeft geredigeerd zal
ik nooit weten. En mijn dertigjarige vage
vrees is bewaarheid: Granin en Adamovitsj
heb ik een slechte dienst bewezen. Ik had
hun grandioze Blokkadeboek toegankelijk
moeten maken voor de Nederlandstalige lezers.
Met vaste hand had ik het moeten ontdoen
van het laagje pathetiek en wolligheid
dat voor Sovjetlezers dagelijkse kost maar
voor ons onverteerbaar is. De stemmen van
de Leningraders had ik tot leven moeten
brengen, in plaats van ze te laten verstenen
in vermoeiende Zjenja-wendingen. Mijn
handen jeuken om het over te doen. Is er
misschien een uitgever in de zaal?