Charlotte Pothuizen



Jedwabne



Vertalen doe ik sinds de afronding van mijn studie Pools, dus zo’n jaar of dertien, wat me op zich al een groentje maakt in het gezelschap van de meeste vertalers die in dit en het vorige nummer van TSL aan het woord komen. Maar mijn literaire vertaaldebuut is nog veel recenter: in het najaar van 2014 stuitte ik op een bericht over een cursus literair vertalen Pools- Nederlands aan de Vertalersvakschool onder leiding van Karol Lesman. Ik woonde toen nog in Warschau, maar daarvoor wilde ik wel twee maanden naar Nederland komen. Enkele maanden na die leuke en leerzame vrijdagavonden kreeg ik een mail van Karol of ik het zag zitten om met Dirk Zijlstra en Goverdien Hauth-Grubben uit ons ‘klasje’ een boek van Anna Bikont te vertalen: My z Jedwabnego (letterlijk: Wij uit Jedwabne, wat De misdaad en het zwijgen is geworden), want de uitgever had haast en Karol niet genoeg tijd. Het was een nogal dik boek: in bijna 600 pagina’s doet Bikont dag na dag verslag van haar uitgebreide onderzoek naar de misdaad in Jedwabne en vergelijkbare pogroms in de regio en vertelt ze het verhaal van ooggetuigen, slachtoffers en daders. In Jedwabne kwamen in 1941 honderden Joden om nadat ze door hun Poolse katholieke buren in een schuur waren gedreven die vervolgens in brand werd gestoken.

Dat de Polen niet alleen slachtoffers waren, maar in sommige gevallen ook de daderrol op zich hadden genomen, ligt in Polen nog altijd heel gevoelig: het debat is nog volop in gang en er wordt (weer) aangedrongen op exhumatie van de slachtoffers. Een actueel en belangrijk boek dus.


De eerste vraag was hoe we het logistiek zouden oplossen: Karol in Amsterdam, Goverdien in Limburg, Dirk in Antwerpen en ik in Le Mans. Iedereen vertaalde zijn eigen stuk en eens in de paar weken spraken we af om via Skype te overleggen over problematische begrippen die vaak terugkwamen: zbrodnia werd ‘de misdaad’; pożydowski werd ‘voormalig Joods’, gospodarz al naar gelang de context: onderduikadres, (onze) boer of heer des huizes.

En wat te doen met het neerbuigende żydy (het neutrale meervoud is Żydzi)? Het woord szmalcownik, iemand die tijdens de nazi-bezetting Joden afperste en aan de Duitsers verraadde, hebben we uiteindelijk onvertaald gelaten. Karol Lesman had uiteraard het laatste woord.

Skype bleek voldoende; we zijn tijdens het vertalen maar één keer een weekendje bij Goverdien bijeengekomen. Toen iedereen zijn deel af had, hebben we elkaars vertalingen nagelezen en heeft Karol het geheel nog eens gladgestreken. Ik denk niet dat de lezer nog kan merken dat de vertaling door vier personen is gemaakt.

Het onderwerp was zwaar. Mijn interesse voor de Poolse en Joodse cultuur en de onderlinge verhoudingen was een van mijn redenen geweest om Pools te gaan studeren en in Warschau te gaan wonen. Ik dacht dat ik na zo veel oorlogsdagboeken en boeken over de Holocaust te hebben gelezen vast een soort eelt had ontwikkeld en geen problemen zou hebben met het onderwerp. Toch went het blijkbaar nooit. Het onderwerp greep ons vieren zo aan dat we besloten samen naar Jedwabne te gaan. Dus 10 juli 2017 stonden we bij het gedenkteken buiten het dorp, met enkele tientallen anderen, vooral mensen van de Joodse gemeenschap en media uit Warschau en Białystok.

Ter illustratie van de vertaling zelf: Anna Bikont beschrijft het plunderen van Joodse spullen na de pogrom in Radziłów, amper 20 kilometer van Jedwabne, aan de hand van de memoires van Chaja Finkelsztejn en vergelijkt dit met een gedicht van Zuzanna Ginczanka. Ginczanka, pseudoniem van Sara Ginsburg, zat ondergedoken in Lwów en later in Krakau en werd verraden:


Non omnis moriar – mijn trotse landgoed,
Weiden van mijn kleden, vestingen van onaantastbare kasten
Uitgestrekte lakens, kostbaar beddengoed
En japonnen, lichte japonnen laat ik achter,
En ik laat geen enkele erfgenaam,
Dus laat jouw hand de Joodse spullen kiezen,
Chominowa, Lwówse, moedige vrouw van een stille,
Gezwinde verraadster, moeder van een Volksduitser.
Jou, laten ze de jouwen dienen, waarom vreemden.
Mijn naasten – het is geen luit, geen loze naam.
Ik denk aan jullie; toen de Schutzpolizei kwam,
Dachten jullie ook aan mij. Noemden jullie ook mij.
Laat mijn vrienden aan het glas zitten
En drinken op mijn begrafenis en eigen rijkdom:
Kelims en wandkleedjes, schalen, kandelaren –
Laat ze drinken de hele nacht, en bij de dageraad
Laat ze edelstenen en goud gaan zoeken
In sofa’s, matrassen, dekbedden en tapijten.
Och, als het werk hun in de handen brandt
Kluwen paardenhaar en zeegras,
Wolken van opengescheurde kussens en cumuli van donsdekens
Aan hun handen kleven, hun beide armen in vleugels veranderen;
Dan plakt mijn bloed breeuwwerk aan vers dons
en verandert de gevleugelden plotseling in engelen.




<

TSL 79

>