– Onmogelijk! Onmogelijk!
’t Is niet te doen
Met goed fatsoen,
’t Is onbehorelijk!
’t Is niet om aan te horen of te zien –
Onorelijk!
Onogelijk!
– Wat dan? Wat dan?
– Nou gewoon,
Die telefoon,
Die verdomde telefoon.
– Die telefoon?
– Die telefoon.
– Wat is er met die telefoon?
– Die is onhaalbaar
Onvertaalbaar,
Onmogelijk gewoon.
– Hoezo dan?
– Zozo dan:
Kijk. Hier staat het, dat hij ging,
Dat ding,
Daar begint het mee.
Heb jij enig idee?
– Eitje: De telefoon ging
Van tringelingeling,
De ouwe beltoon,
Heel gewoon
Voor een prehistorische draaischijftelefoon
Uit de tijd van diesel, wijde pijpen en van gas.
– Leuk, maar dacht je soms dat dat het was?
Dacht je dat dat alles was?
Jongen, hier begint het pas!
Want er staat,
Letterlijk en etterlijk en retteketet-ketetterlijk:
Bij mij thuis ging de telefoon.
– Wie spreekt er?
En wie denk je? Wie-o-wie? Luister, komt-ie:
– De olifant!
– De olifant?
– De olifant!
– Maar dat rijmt toch niet?
Dat rijmt toch nergens op?
– Precies! De spijker op z’n kop!
Het rijmt niet en het loopt niet
Het lijmt niet en het knoopt niet,
Het hinkelt en het krinkelt,
Het hobbelt en het bobbelt,
Het hompelt en het strompelt,
En het slaat compleet,
voor geen reet,
helemaal totaal
nergens nergens nergens op!
Al staat het daar,
Het is niet waar.
– En in het origineel?
In het oorspronkelijk,
Is het daar ook zo’n kronkelijk-boomstronkelijk
Niet-rijmend pronkjuweel
Waar je geen rijm of rede,
Schoonheid of schoonheden
Of iets voortstuwend onherroepelijks in ziet?
– Natuurlijk niet
In het orzjineel oorspronkelijke staat:
У меня зазвонил телефон.
– Кто говорит?
– Слон.
En ‘slon’ dat rijmt op ‘telefon’,
Dat hoor jij zelfs misschien wel.
Maar rijmt telefoon op olifant?
Voor geen meter. Van geen kant.
Niet voor alle duivels in de hel
Of in het land.
– Maar... was het dan wel de olifant?
Of is bij jou hier aan de telefoon
(Ik noem maar wat) de rode poon?
– Nee, het was de olifant.
– Was het een kloon?
– Nee, het was de olifant.
– Was het een onbekend persoon?
– Nee, het was de olifant.
– Of wacht, was het misschien zijn zoon?
– Nee, het was de olifant.
Zijn zoon komt later.
– Zeker weten?
– Zeker weten.
Lees maar wat er staat: het staat er.
Zover zijn we:
Tringtring.
De telefoon ging.
– Wie daar?
Nou? Enig idee? Wie zou het zijn? Zeg jij het maar.
– Wie daar? Eh, de ooievaar? De lepelaar?
De Heerser van het Russisch Rijk, Heer Tsaar
Draadloos uit een spoetnik-samowar?
Een leugenaar? Jouw moordenaar?
Max Havelaar met zijn kop melkboerenhondenhaar?
Een rammelaar? Een rijmelaar? Een rommelaar?
Niet één olifant misschien maar een olifantenpaar?
Je weet het niet, het kan, nietwaar?
Ik probeer je alleen maar wat te helpen
Met een suggestie hier en daar...
– Verdampt nogmaals, kun jij geen plaatjes kijken?
Waar moet dit, als ik je vragen mag, op lijken?
Is dit een olifant? Nou? Ja of ja?
– Mwaaah, dat is toeda-soeda...
Daar kun je over twisten.
Ik zou zeggen een ooievaar
Die door een tovenaar
Uit een ruig en Russisch land
Is omgebouwd tot olifant. Voilà.
Net wat het nog miste.
’t Is op het kantje,
’t Is op het randje
Maar als je ’t erin ziet
Is het misschien zo gek nog niet...
– Hé! Dat brengt me wel op een idee!
Tringtring.
De telefoon ging.
Tister aan de hand?
(Nee.)
Wie daar aan de andere kant?
– De olifant...
Om deze uitgeschreven monologue intérieur in dialoogvorm even te onderbreken:
Telefoon van Tsjoekovski was een van de eerste gedichten die
ik probeerde te vertalen, nu meer dan vijfentwintig jaar geleden. Ik heb
er daarna ook nog een en ander aan gesleuteld, inmiddels bekend met het
feit dat de schrijver zelf ook vertaler was en dat hij voor het schrijven van
kindergedichten en dus ook voor het vertalen) dertien strikte geboden had
opgesteld, geboden die weliswaar eigenlijk vanzelf spraken (als je de tekst
getrouw vertaalde), maar toch hier en daar een ingreep noodzaakten, als ik
bijvoorbeeld in m’n enthousiasme van vier regels er zes had gemaakt, of als
ik al te zeer afdwaalde van de reële fantasieën en de fantastische realiteiten
die er stonden. En nog steeds denk ik dat er wat te verbeteren valt. Misschien
had ik het hierboven bijvoorbeeld niet over ‘de olifant’ hoeven hebben, maar
had ik kunnen volstaan met het zakelijke ‘Olifant’ (in de zin van ‘Hallo. Met
Olifant.’) Anderzijds doe je met veranderingen in gepubliceerde gedichten
het leespubliek, vooral het jonge, geen plezier. Die zien het meteen als iets
niet hetzelfde is, en dan klopt het niet meer, dan is het gewoon fout.
Uren, dagen, maanden, jaren
Zweten, zwoegen, turen, staren,
Dompers, flitsen, mitsen, maren,
Vlogen als een baksteen heen.
En toen was dit boek er, heel veel later.
En kijk maar: wat er staat, dat staat er,
Maar is het klaar en afgerond? O neen!
Af is een vertaling pas
Met Pruimpasen, met Sint-Juttemis,
Als de katten ganzeneier leggen,
Als de kalveren dansen op het ijs,
Als de kiekens tanden krijgen,
Maar toch ook een beetje
Bij het krijgen van de Aleida Schotprijs.
Dank u.