Jan Ritsema wachtte voor Rothschild &
Bach op onze Schopenhauerbiografie
maar Erik en ik waren bezig bij Windig
& De Jong plaatjes los te peuteren voor
onze Captain Iglo-sage. Intussen had Jan
gevraagd of ik voor zijn reeks pareltjes van
boeken (‘geld en goede smaak’ was het
motto) Hoffmanniana wilde vertalen, een
nooit verflimd scenario van Tarkovski dat
het tijdschrift Iskusstvo kino in 1976 had
afgedrukt toen Tarkovski geen toestemming
had gekregen om het te verfilmen.
Met Lena durfde ik alles, we waren nog
geen jaar getrouwd en Russisch leerde ik
van haar, in bed – al doende en vertalende.
Hoffmanniana was een reeks scènes
over E.T.A. Hoffmann, en ook merendeels
ván E.T.A. Hoffmann. Tarkovski had hele
stukken uit zijn verhalen integraal overgeschreven,
waar we pas later achter kwamen
(het klonk al zo Hoffmannesk). Die kennis
had ons heel wat moeite kunnen besparen,
maar ook heel wat leermomenten gescheeld.
Hoe we de vertaling hebben aangepakt,
Joost mag het weten. Woord voor
woord zal het wel geweest zijn, in de eerste
maanden van het jaar 1991. Meer herinner
ik me van het tweede boek, mijn eerste
echte Russische roman (en geen halfduits
scenario), Cynici van de imaginistische
dichter Anatoli Mariëngof – die ik nog altijd
een beetje als ‘van mij’ beschouw. Jan
Ritsema had er een lyrisch stuk over gelezen
in Die Zeit, en wilde het uitgeven.
Cynici is een even strakke als geestige als
laconieke als gruwelijke roman over de onwaarschijnlijk
bewogen jaren 1918-1924, met revolutie, burgeroorlog, hongersnood
en stinkend rijke profiteurs van Lenins
Nieuwe Economische Politiek, opgeschreven
in korte, wrede paragrafen, afgewisseld
met korte, wrede kranteberichten uit
die tijd.
Het boek was in 1928 verschenen
in Berlijn en werd in de Sovjet-Unie meteen
verboden, tot er in 1988 een nieuwe
editie verscheen. Het is nog steeds een van
de mooiste en aangrijpendste boeken die ik
ken. Toen we al bijna klaar waren, besloot
Rothschild & Bach ermee op te houden –
de Nederlandse bibliotheken, van wie Jan
gehoopt had dat ze de boeken wilden aanschaffen,
lieten het en masse afweten, en
zo bleef de unieke reeks op vijftien delen
steken. Met ons debuut, Autobiografie van
een polemist, met ons eerste evangelie,
De Intocht van Christus in Amsterdam,
met Hoffmanniana, met de sterke dichtbundel
Altijd Commentaar van Paul van
Capelleveen, en met het later door uitgever
Nijgh onder het tapijt gemoffelde echte
debuut van Arnon Grunberg, De dagen van
Leopold Mangelmann. (Terwijl Grunberg
feitelijk nog feitelijker debuteerde in
Platforum nr. 79 ‘Ugly Poëzie 5, Thema:
gas’ met twee gedichten, 1 februari 1993.)
Maar hoe moest het nu verder met Cynici?
Een fragment nam Anne Stoffel op in het
‘Onbekende Russen-nummer’ van De
tweede ronde (winter 1993), maar de rest?
Een geluk bij een ongeluk was dat ik plotseling
zeeën van tijd had om de vertaling te
herzien en nogmaals te herzien, om de taal
net zo bijtend en bijzonder te maken als
in het origineel, en om me verder onder te dompelen in deze buitengewoon interessante
schrijver. Mariëngof is voornamelijk
bekend als kwade genius van Sergej
Jesenin, degene die de blondgekrulde lieveling
der boerenmuzen op het verkeerde,
stadse pad had gebracht.
Samen met de
dichters Sjersjenevitsj en Ivnev richtten
de dichtschool der Imaginisten op, schreven
manifesten, brachten dichtbundels uit
en hadden een legendarische vriendschap,
tot die voorbijging en Jesenin zich nog
twee jaar dooddronk tot hij er in 1925
een eind aan maakte.
Prachtige werken
had Mariëngof geschreven, die ik niet alleen
wilde lezen maar ook wilde vertalen.
Gelukkig hadden we een tijdschrift, Erik
en ik, Platforum, en daarin kon ik allengs
wat van die gevonden schatten kwijt. We
begonnen een Russische Avant-Garde
Reeks, met ‘Het beeld, alleen het beeld en
niets dan het beeld’ (acht imaginistische
manifesten, Platforum 111, 18 oktober
1994), gevolgd door ‘Echt’ (en ‘De zonnenbanketbakkerij’,
Platforum 113, 2 januari
1995) met daarin Mariëngofs bijdrage
aan de revolutionaire bundel Jav’ uit
1919.
Die bundel, in 1994 nog steeds niet
opnieuw uitgebracht en zo onbekend als
maar zijn kon, hadden Lena en ik gevonden
in boekhandel Moskva aan de Oelitsa
Gor’kogo (daarvoor en daarna Tverskaja),
op het allerbelabberdste crisiskartonpapier
gedrukt, en voor de prijs van omgerekend
120 gulden, wat voor ons een fortuin was
in die tijd. (Een paar jaar later zagen we in
het Dom Knigi op de Prospekt Kalinina
– nu Novyj Arbat – Sjersjenevitsj’ exemplaar
van Roman bez’ vran’ja met opdracht
van Mariëngof, nog veel duurder,
en te laat.)
In de Platforum-reeks volgden
nog Jesenins bloedstollende gedicht De
zwarte man (Platforum 124, ‘Het laatste
Russische dranklied’, 6 augustus 1996) en
meer gedichten van Mariëngof in Etalage
van het hart (Platforum 132, 31 mei
1997). Alles fraai van betekening voorzien
door Erik. Intussen had uitgeverij
Perdu (toen geleid door Bas Pauw en Dick
Broer) zich over Cynici ontfermd, dat in
december 1995 uitkwam in hun vreemdeboekenreeks
Atopieën, in goed gezelschap van onder anderen Raymond Roussel en
Alfred Jarry. Eindelijk! Mariëngof is een
van die levenswerken die niet afgesloten is
voordat alles van hem vertaald is – zeker
de romans, gedichten en memoires. Zijn
scandaleuze herinneringen over Jesenin
uit 1927, ook lange tijd verboden in de
Sovjet-Unie, verschenen bij Perdu in 1997
(Roman zonder leugens).
Hij schreef nog
een derde navrante roman in die tijd, De
geschoren man, en vervolgens ook nog
zeer lapidaire memoires aan de beginjaren
van de revolutie (‘Mijn eeuw, mijn jeugd,
mijn vrienden en vriendinnen’), maar ook
zijn latere memoires (‘Pak aan, nageslacht!’)
schreeuwen om vertaling. Door
mij! Door mij!
– Wat bijzonder attent van u om bloemen voor me mee te nemen.
De mannen stropen allemaal, tong uit de mond, de Soecharjovka
af naar meel en gierst. Iets anders dan meel en gierst krijgen hun
geliefden niet. Als lijken liggen de zakken hamsterwaar onder hun
Karelisch berkehouten bedden.
Ze zette de asters in een vaas. Een hoge zilverkleurige vaas in de
vorm van een vrouwenarm met afgehakte hand.
Buiten reed een zware vrachtauto voorbij. Star kijkende soldaten
voerden mensen mee die aan wrak meubilair uit een zomerhuisje
deden denken.
– Weet u, Olga...
Ik raakte haar vingers aan.
– …na onze ‘socialistische’ omwenteling begin ik te geloven dat
het ons Russische volk niet helemaal aan humor ontbreekt.
Olga posteerde zich voor het kantwerk van de vergulde lijst die
de ronde spiegel omsloot.
– En hoe komt het, denkt u, Vladimir...
Ze inspecteerde zichzelf in de spiegel.
– …dat er in Moskou geen Frans lippenrood meer te krijgen is?
Ze pakte het gouden Guérlain-potlood van het tafeltje:
– Hoe kan iemand dan leven?
Bloed spugen wij superieur
In God’s zwakzinnige aangezicht.
Zwart op rood staat hier de plicht:
— Massaterreur.
De wind slaat met zijn bezems
De mensenhompen aan de haak.
In deze berg schedels
Ligt onze rode wraak.
Met duizend hoofden tegelijk
Van het hakblok in het hemelrijk…
Jijzelf hebt Kaïn, je kroost,
In je hart gedragen,
En in je bed heb jij, Seigneur,
De boerenbijl gekoosd.
Wij bidden tot jou in moedervloeken
Voor de tijd van slavernij en sleur.