Robbert-Jan Henkes



Tarkovski en Mariëngof



Jan Ritsema wachtte voor Rothschild & Bach op onze Schopenhauerbiografie maar Erik en ik waren bezig bij Windig & De Jong plaatjes los te peuteren voor onze Captain Iglo-sage. Intussen had Jan gevraagd of ik voor zijn reeks pareltjes van boeken (‘geld en goede smaak’ was het motto) Hoffmanniana wilde vertalen, een nooit verflimd scenario van Tarkovski dat het tijdschrift Iskusstvo kino in 1976 had afgedrukt toen Tarkovski geen toestemming had gekregen om het te verfilmen.

Met Lena durfde ik alles, we waren nog geen jaar getrouwd en Russisch leerde ik van haar, in bed – al doende en vertalende. Hoffmanniana was een reeks scènes over E.T.A. Hoffmann, en ook merendeels ván E.T.A. Hoffmann. Tarkovski had hele stukken uit zijn verhalen integraal overgeschreven, waar we pas later achter kwamen (het klonk al zo Hoffmannesk). Die kennis had ons heel wat moeite kunnen besparen, maar ook heel wat leermomenten gescheeld.

Mariëngof, tekening Erik Bindervoet

Hoe we de vertaling hebben aangepakt, Joost mag het weten. Woord voor woord zal het wel geweest zijn, in de eerste maanden van het jaar 1991. Meer herinner ik me van het tweede boek, mijn eerste echte Russische roman (en geen halfduits scenario), Cynici van de imaginistische dichter Anatoli Mariëngof – die ik nog altijd een beetje als ‘van mij’ beschouw. Jan Ritsema had er een lyrisch stuk over gelezen in Die Zeit, en wilde het uitgeven. Cynici is een even strakke als geestige als laconieke als gruwelijke roman over de onwaarschijnlijk bewogen jaren 1918-1924, met revolutie, burgeroorlog, hongersnood en stinkend rijke profiteurs van Lenins Nieuwe Economische Politiek, opgeschreven in korte, wrede paragrafen, afgewisseld met korte, wrede kranteberichten uit die tijd.

Het boek was in 1928 verschenen in Berlijn en werd in de Sovjet-Unie meteen verboden, tot er in 1988 een nieuwe editie verscheen. Het is nog steeds een van de mooiste en aangrijpendste boeken die ik ken. Toen we al bijna klaar waren, besloot Rothschild & Bach ermee op te houden – de Nederlandse bibliotheken, van wie Jan gehoopt had dat ze de boeken wilden aanschaffen, lieten het en masse afweten, en zo bleef de unieke reeks op vijftien delen steken. Met ons debuut, Autobiografie van een polemist, met ons eerste evangelie, De Intocht van Christus in Amsterdam, met Hoffmanniana, met de sterke dichtbundel Altijd Commentaar van Paul van Capelleveen, en met het later door uitgever Nijgh onder het tapijt gemoffelde echte debuut van Arnon Grunberg, De dagen van Leopold Mangelmann. (Terwijl Grunberg feitelijk nog feitelijker debuteerde in Platforum nr. 79 ‘Ugly Poëzie 5, Thema: gas’ met twee gedichten, 1 februari 1993.)

Maar hoe moest het nu verder met Cynici? Een fragment nam Anne Stoffel op in het ‘Onbekende Russen-nummer’ van De tweede ronde (winter 1993), maar de rest? Een geluk bij een ongeluk was dat ik plotseling zeeën van tijd had om de vertaling te herzien en nogmaals te herzien, om de taal net zo bijtend en bijzonder te maken als in het origineel, en om me verder onder te dompelen in deze buitengewoon interessante schrijver. Mariëngof is voornamelijk bekend als kwade genius van Sergej Jesenin, degene die de blondgekrulde lieveling der boerenmuzen op het verkeerde, stadse pad had gebracht.

Samen met de dichters Sjersjenevitsj en Ivnev richtten de dichtschool der Imaginisten op, schreven manifesten, brachten dichtbundels uit en hadden een legendarische vriendschap, tot die voorbijging en Jesenin zich nog twee jaar dooddronk tot hij er in 1925 een eind aan maakte.

Prachtige werken had Mariëngof geschreven, die ik niet alleen wilde lezen maar ook wilde vertalen.


Gelukkig hadden we een tijdschrift, Erik en ik, Platforum, en daarin kon ik allengs wat van die gevonden schatten kwijt. We begonnen een Russische Avant-Garde Reeks, met ‘Het beeld, alleen het beeld en niets dan het beeld’ (acht imaginistische manifesten, Platforum 111, 18 oktober 1994), gevolgd door ‘Echt’ (en ‘De zonnenbanketbakkerij’, Platforum 113, 2 januari 1995) met daarin Mariëngofs bijdrage aan de revolutionaire bundel Jav’ uit 1919.

Die bundel, in 1994 nog steeds niet opnieuw uitgebracht en zo onbekend als maar zijn kon, hadden Lena en ik gevonden in boekhandel Moskva aan de Oelitsa Gor’kogo (daarvoor en daarna Tverskaja), op het allerbelabberdste crisiskartonpapier gedrukt, en voor de prijs van omgerekend 120 gulden, wat voor ons een fortuin was in die tijd. (Een paar jaar later zagen we in het Dom Knigi op de Prospekt Kalinina – nu Novyj Arbat – Sjersjenevitsj’ exemplaar van Roman bez’ vran’ja met opdracht van Mariëngof, nog veel duurder, en te laat.)

In de Platforum-reeks volgden nog Jesenins bloedstollende gedicht De zwarte man (Platforum 124, ‘Het laatste Russische dranklied’, 6 augustus 1996) en meer gedichten van Mariëngof in Etalage van het hart (Platforum 132, 31 mei 1997). Alles fraai van betekening voorzien door Erik. Intussen had uitgeverij Perdu (toen geleid door Bas Pauw en Dick Broer) zich over Cynici ontfermd, dat in december 1995 uitkwam in hun vreemdeboekenreeks Atopieën, in goed gezelschap van onder anderen Raymond Roussel en Alfred Jarry. Eindelijk! Mariëngof is een van die levenswerken die niet afgesloten is voordat alles van hem vertaald is – zeker de romans, gedichten en memoires. Zijn scandaleuze herinneringen over Jesenin uit 1927, ook lange tijd verboden in de Sovjet-Unie, verschenen bij Perdu in 1997 (Roman zonder leugens).

Hij schreef nog een derde navrante roman in die tijd, De geschoren man, en vervolgens ook nog zeer lapidaire memoires aan de beginjaren van de revolutie (‘Mijn eeuw, mijn jeugd, mijn vrienden en vriendinnen’), maar ook zijn latere memoires (‘Pak aan, nageslacht!’) schreeuwen om vertaling. Door mij! Door mij!



fragmenten



1) Het begin van Cynici (1918, 1)

– Wat bijzonder attent van u om bloemen voor me mee te nemen.

De mannen stropen allemaal, tong uit de mond, de Soecharjovka af naar meel en gierst. Iets anders dan meel en gierst krijgen hun geliefden niet. Als lijken liggen de zakken hamsterwaar onder hun Karelisch berkehouten bedden.

Ze zette de asters in een vaas. Een hoge zilverkleurige vaas in de vorm van een vrouwenarm met afgehakte hand.

Buiten reed een zware vrachtauto voorbij. Star kijkende soldaten voerden mensen mee die aan wrak meubilair uit een zomerhuisje deden denken.

– Weet u, Olga...

Ik raakte haar vingers aan.

– …na onze ‘socialistische’ omwenteling begin ik te geloven dat het ons Russische volk niet helemaal aan humor ontbreekt.

Olga posteerde zich voor het kantwerk van de vergulde lijst die de ronde spiegel omsloot.

– En hoe komt het, denkt u, Vladimir...

Ze inspecteerde zichzelf in de spiegel.

– …dat er in Moskou geen Frans lippenrood meer te krijgen is?

Ze pakte het gouden Guérlain-potlood van het tafeltje:

– Hoe kan iemand dan leven?


2) Het openingsgedicht uit Jav’.

Bloed spugen wij superieur
In God’s zwakzinnige aangezicht.
Zwart op rood staat hier de plicht:

— Massaterreur.

De wind slaat met zijn bezems
De mensenhompen aan de haak.
In deze berg schedels
Ligt onze rode wraak.
Met duizend hoofden tegelijk
Van het hakblok in het hemelrijk…
Jijzelf hebt Kaïn, je kroost,
In je hart gedragen,
En in je bed heb jij, Seigneur,
De boerenbijl gekoosd.
Wij bidden tot jou in moedervloeken
Voor de tijd van slavernij en sleur.





<

TSL 79

>