God, wat is er veel gebeurd sinds die tijd,
eind jaren zeventig, begin jaren tachtig! De
muur stond nog eeuwig stevig, de koude
oorlog scheen een nieuwe ijstijd. Er zou
nooit iets aan de wereld veranderen, alleen
dat het CDA nu eens met de PvdA en dan
weer met de VVD in zee ging, om en om.
Maar toen ik bijna als Westers Socioloog
was afgestudeerd (ze schreven dat met
hoofdletters) bekende ik mij tot de schrijver
die ik tot dan toe alleen in het Engels
of het Nederlands had gelezen, mede in
het kader van een studentenassistentschap
Maatschappijgeschiedenis (‘De Russische
Revolutie’): Anton Tsjechov. Beter de barrière
slechten, dacht ik, dan aan carrière
hechten. Op naar Leiden, september 1978!
Ik heb er nooit spijt van gehad, al zal ik tot
mijn dood geen Lexus kunnen rijden.
Karel van het Reve is ook voor mij een – of
zelfs de – onmisbare schakel geweest in het
vertalersleven. ‘Wie wil er de brieven van
Toergenjev vertalen?’ vroeg hij. ‘Ik,’ stak
ik mijn vinger op (NB: een erg Russische
constructie, die allerwegen werd en wordt
verboden; het moet zijn ‘…zei ik en (ik)
stak mijn vinger op’; jammer) en vroeg
J.A. Timmers als co-piloot. Deze Brieven verschenen in 1984, bij Van Oorschot, net
na een andere selectie bij de Arbeiderspers.
Maar voor het zover was verscheen mijn
tijdschriftdebuut in De Tweede Ronde
(herfst 1983). Dat zat zo: in Rotterdam
had ik mij opgegeven voor de cursus
Poëzie vertalen, van de Rotterdamse
Kunststichting, onder leiding van de dichter
Jan Eykelboom. De ene keer een opgedragen
Engelstalig gedicht (Larkin!
Hughes!), de andere keer een taal, dichter en gedicht naar keuze. Vandaar Brodski.
Jan was onder de indruk en zei mij de vertaling
in te sturen naar het vertalerstijdschrift
par excellence. Marko Fondse wilde de vertaling
wel plaatsen, maar er moest nog wel
zoveel aan geschaafd worden dat onze beide
namen eronder zouden komen. Soit. Een
zondagmiddag in Amsterdam – en klaar.
Maar hoe kwam ik, voor dit stukje
aan die tekst? Ik dacht na over ingewikkelde
schema’s: mijn beste vriend vragen,
of hij de Brodski-bloemlezing heeft, of
die anders uit de bibliotheek wil halen,
de bedoelde tekst wil scannen en mij toesturen...
Maar als je dan achter de computer
kruipt, maakt zich een ander mens
van je meester, één die zegt: eerst alles
even aan Google vragen, die weet bijna
alles. En jawel hoor, zie maar: http://www.dbnl.org/tekst/_twe007198301_01/_twe007198301_01_0031.php
Toch maar een kort citaat:
Tja, schande is een beetje een constante in
de Russische geschiedenis.
Maar nóg eerder had ik met Anneke Hoff
een vertaling gemaakt van een héél lang
gedicht van ‘Oom Poesjkin’, ‘Opasnyj
sosed’ (154 hexameters), ‘De gevaarlijke
buurman’’ of liever, in verband met het metrum
– ‘De gevaarlijke buur’. Ik zie Karel
de keurig getikte tekst nog goedkeurend lezen, in Café Barrera, Leiden, Rapenburg,
tegenover het Academiegebouw, waar tussen
de middag altijd koffie werd gedronken,
met de leden van de ‘ochtendbeginnersvertaalgroep’
– met hier en daar een
kritische opmerking. Voor u het slot:
Deze vertaling is ergens verschenen, decennia
later. Ik meen in het inmiddels ter
ziele gegane Rotterdamse tijdschrift voor
literatuur en beeldende kunst Tortuca.
Nu ben ik honderd vertalingen, één uitgeverij
(Douane) en één literair café
(Tsjechov & Co.) verder en woon ik in een
buitenwijk van Kyïv. De herfstkreet van de
havik ligt in mijn stampvolle schuurtje in
Feijenoord, de aflevering van De Tweede
Ronde ook, hoop ik. In mijn appartement
zit een Griek en ik woon hier met mijn
Oekraïense vrouw.
Het moest anders, vond ik. Niet nog
eens – soms geheel onnodig – een roman
van Tolstojevski hertalen, al is het veelal
de zekerste weg naar een fijn contract en
een fijne vertaalbeurs. Maar ik leef graag voor een andere lol. Zelf schrijvers vinden,
zelf vertalen, zelf uitgeven.
De vertaalwerkwijze is veranderd,
vooral waar het poëzie betreft. Kennis en
zelfvertrouwen zijn toegenomen. De vraag
is geworden: oké, Aleksander Blok heeft
zijn ‘Neznakomka’ voor de piano van het
Russisch geschreven. Maar: hoe geef ik
daar een overtuigende, meeslepende uitvoering
van op mijn Nederlandse doedelzak
(of viool, of harp, of blokfluit, net hoe
u over onze taal denkt).
Het café ging op de fles, de uitgeverij ging
in andere handen over. De bakens werden
verzet, deels noodgedwongen, maar
EENDER ZIJN DE DROMEN... Een
nieuwe uitgeverij, Smaragd Rotterdam-
Kyïv, die onder meer diaspora-Russen
uitgeeft, in het Russisch, in samenwerking
met Marina Palej, die zelf het spits
heeft afgebeten, met Letnii Kinoteatr; mijn
Dobytsjin-dissertatie schrijven: De dame
uit Vitebsk, zijn Brieven uitgeven (omdat
L. Dobytsjin na Tsjechov de enige schrijver
is die mij zo diep heeft geraakt), mijn
eigen autodagboek Hongerwolf, de bundel
Repercussies (uit het Russisch), verzamelde
poëzievertalingen 1978-2018 uitgeven,
een vertaalcontract voor de even recente
als controversiële roman Autobiografie
van Jezus Christus (Oleg Zobern) in de
wacht slepen, bij enige betalende uitgeverij,
voor eenzelfde soort instelling mijn
gedroomde Toergenjev-bloemlezing samenstellen
(hij wordt dit jaar 200, in november),
een reisgids Oekraïne schrijven, en ten slotte, als eresaluut aan een soort
nieuw vaderland: Zestig gedichten van
Lina Kostenko (1930). Met daaruit alvast,
als saluut aan het debuut:
Osokorki, Kyïv