Emmanuel Waegemans



Mijn eerste vertaalpennevrucht



Toen ik midden jaren 1980 Russische literatuur mocht doceren aan de studenten in de opleiding vertaler-tolk, had ik niet zoveel studieboeken ter beschikking. Ik vond dat het nodig was om eens iets te brengen over de Sovjetliteratuur en stelde met enkele collega’s een bundel samen onder de titel Russische literatuur in de 20ste eeuw. Satire, utopie, anti utopie en fantastiek in Sovjet- Rusland (1986). De bundel bevatte twaalf bijdragen over stromingen in de twintigsteeeuwse literatuur en ook over afzonderlijke schrijvers (Zamjatin, Zosjtsjenko, Ilf- Petrov, Boelgakov, Jerofejev, Vojnovitsj, Aleksej Tolstoj en Sinjavski). De studies werden afgesloten met een bloemlezing representatieve teksten/fragmenten. We maakten gebruik van bestaande vertalingen, maar maakten ook zelf nieuwe vertalingen van nog onvertaald werk. Ik koos voor het leuke, maar pretentieloze verhaaltje Собачий нюх van Zosjtsjenko. Bij nader toezien bleek het al vertaald te zijn (in de bundel En zo leven wij, broertjes. Humor uit Sowjet-Rusland (1963), door Huib Hendrikse, onder de titel ‘Bijt mij, burger hond, ik beken’). Ik vond de bestaande vertaling hier en daar niet optimaal en in mijn jeugdige vermetelheid zette ik me aan een nieuwe vertaling. Dit is het resultaat. Passages die mijns inziens problemen kunnen opleveren, heb ik gecursiveerd.




hondeflair


Bij koopman Jeremej Babkin werd een dure pels gejat. Koopman Jeremej Babkin begon te huilen. Hij vond dat jammer van die pels, ziet u.

‘Die jas, zegt-ie, was verdraaid goed, burgers. ’t Is jammer. Het koste me wat het wil, maar de misdadiger zal ik vinden. Ik spuug hem in z’n smoel.’

En Jeremej Babkin liet een speurhond komen. De man die de hond bracht, was er zo eentje met kepi en beenwindsels. En wat een hondebeest was me dat: bruin, met een scherpe en onsympathieke snuit.

Die man stak zijn hond met de snoet in de voetsporen bij de deur, zei ‘pst’ en ging terzijde staan. De hond snoof de lucht op, liet z’n blik over de massa gaan (ondertussen was er natuurlijk een hoop volk samengestroomd) en ineens komt hij op Fjokla af, het vrouwtje van kamer vijf, en ruikt aan de zoom van haar rok. Het wijfje schiet weg achter de massa. De hond achter haar rokken. Het vrouwtje opzij, de hond achter haar aan. Hij pakt het wijfje bij haar rok en laat niet meer los.

Het wijfje valt op haar knieën voor de agent.

‘Ja, zegt ze, ik ben erin getuimeld. Ik zal het niet ontkennen. En,’ zegt ze, ‘vijf emmers gist – dat is zo. En het apparaat – da’s werkelijk waar. Alles,’ zegt ze, ‘lig in de badkamer. Breng me naar de politie.’

Nou, het volk slaakte natuurlijk een kreet.

‘Maar de pels,’ zegt ze, ‘daar weet ik niets van, en wat ik niet weet, dat deert me ook niet, maar al de rest – dat is zo.

Breng me maar weg, straf me maar.’

En ze voerden het wijfje weg. De agent pakte zijn hondebeest opnieuw, duwde nogmaals diens snuit in de afdrukken, zei ‘pst’ en gaf het beest de vrije loop. De hond liet zijn ogen rondgaan, stak zijn neus in de ijle lucht en stevende plots op burger huisbewaarder af.

De huisbewaarder verbleekte, viel achterover.

‘Bind me vast,’ zegt-ie, ‘beste mensen, goede burgers. Ik heb geld voor het water ingezameld,’ zegt-ie, ‘en dat geld heb ik er doorgedraaid.’

Nou, de huisbewoners wierpen zich natuurlijk op de huisbewaarder en begonnen hem vast te binden. Ondertussen stapt het hondebeest op de burger van kamer zeven toe en trekt hem aan z’n broek. Onze burger werd bleek en ging voor het volk door de knieën.

‘Ik ben schuldig,’ zegt-ie, ‘schuldig ben ik. Ik,’ zegt-ie, ‘’t is waar, ik heb in mijn arbeidsboekje met de jaartallen geknoeid. Ik ben zo gezond als een hengst,’ zegt-ie, ‘ik zou in het leger moeten dienen en het vaderland verdedigen, maar in plaats daarvan woon ik in kamer zeven en profiteer ik van elektrische energie en andere gemeentelijke diensten. Grijp me maar.’

Het volk raakte over z’n toeren.

Wat is me dat voor ’n vreemde hond, dacht het.

En koopman Jeremej Babkin begon met z’n ogen te knipperen, keek om zich heen, haalde wat geld tevoorschijn en geeft het aan de diender.

‘Loop met dat hondebeest van je,’ zegt-ie, ‘naar je ouwe moer. Die pels,’ zegt-ie, ‘kan me gestolen worden. En die hond voor mijn part ook…’

Maar de hond is er als de kippen bij. Staat voor de koopman en kwispelt met z’n staart.

Koopman Jeremej Babkin werd verlegen, ging wat opzij, maar de hond achter hem aan. Hij komt op hem af en gaat aan zijn overschoenen rieken.

De koopman geraakte van z’n stuk, werd bleek.

‘Nou, zegt-ie, God kent de waarheid, als het dan toch zo is. Ik,’zegt-ie, ‘een hondsvot, een schoelje ben ik. Enne,’ zegt-ie, ‘die pels, broertjes, die is niet van mij. Die heb ik,’ zegt-ie, ‘van die broer van me ingepikt. En nu sta ik hier te huilen en te snikken.’

Nu stoof het volk in alle richtingen uiteen. De hond had geen tijd meer om nog ergens z’n neus in te steken, maar hij greep er twee of drie vast die gestruikeld waren, en hield ze in bedwang.

Ze bekenden. De ene had bij het kaarten staatsgelden verspeeld, de andere had z’n eega ’n tik gegeven met het strijkijzer, een derde zei zoiets, nou, het zou onbehoorlijk zijn dat hier te herhalen.

Het volk verspreidde zich. De binnenplaats liep leeg. Enkel de hond en de agent bleven achter.

En kijk, ineens komt de hond op de diender af en kwispelstaart. De agent werd bleek en zakte voor de hond op de grond.

‘Bijt me, burger hond,’ zegt-ie. ‘Voor uw hondevoer krijg ik drie goudstukken en twee daarvan heb ik achterovergedrukt.’

Wat er verder gebeurde, weet ik niet. Ik zondaar heb maar gauw de benen genomen.



Niet erg moeilijk was Шуба больно хороша. Dat bol’no moet iets meer krijgen dan heel, zeer goed, daarvoor bestaat очень, dus koos ik voor ‘verdraaid goed’ (mooi) (Hendrikse: ‘verdomd mooie pelsjas’). Het augmentatieve собачища (fantastisch dat Russisch: het heeft niet alleen diminutieven – een van de grote charmes van deze taal 'собачка, собачонка' – maar ook vergrotende woorden. Maar dat kun je in het Nederlands niet weergeven met ‘een grote hond’, dus koos ik voor ‘hondebeest’ (Hendrikse: ‘bakbeest’). Moeilijker was het сознательные граждане, letterlijk bewuste burgers. Bedoeld werd daarmee in de jaren twintig klassebewuste, zeg maar plichtsbewuste Sovjetburgers. Ik heb er toen ‘goede burgers’ van gemaakt, maar dat vind ik nu ondervertaald (Hendrikse : klassebewuste burgers’). Vervelend is het woord коммунальные, daar heb ik gekozen voor ‘gemeentelijke diensten’, wat ik nu al evenmin optimaal vind. Beter zou zijn: gemeenschappelijke (of communale) diensten (Hendrikse : ‘gemeenschappelijke voorrechten’). Het leukste vond ik het Russische пущай пропадает шуба (lett. dat die pels dan maar zoek raakt / naar de bliksem loopt) te vertalen met het contextbepaalde ‘kan me gestolen worden’ (Hendrikse: ‘Laat die pels dan maar verloren zijn’). Nog leuker vond ik mijn vondst om собачища уж тут (lett. in een handomdraai, een-tweedrie) te vernederlandsen als de hond ‘is er als de kippen bij’. Bij Hendrikse was dat heel vlak: ‘Maar de hond staat al voor hem en kwispelt met zijn staart’. Mooi was ook de laatste zin : Я от греха поскорее смылся, lett. ik ben voor de zonde gauw op de vlucht gegaan. Daar heb ik van gemaakt ‘Ik zondaar heb maar gauw de benen genomen’. Hendrikse maakte ervan: ‘Om zelf geen gevaar te lopen ben ik ’em gesmeerd’.

In alle onbescheidenheid komt deze vertaling dicht in de buurt van het volkse Russisch van Zosjtsjenko. Door een aanvaardbare oplossing voor deze vertaalprobleempjes te vinden, had ik de ‘goesting’ te pakken. Hier begon mijn carrière als vertaler, maar het zou nog lang duren vooraleer ik me aan grotere werken zette, zoals Reis van Petersburg naar Moskou of Tarantas. Moge de lezer oordelen.




<

TSL 78

>