Willem G. Weststeijn



Mijn eerste vertaling



Bijzonder veel boeken hadden we vroeger thuis niet. Ze pasten allemaal in een kast die mijn vader in de erker van ons huis had gebouwd: drie planken schuin links, drie planken in het midden, drie planken schuin rechts. Toen ik een jaar of acht, negen was, was ik (nog) geen hartstochtelijk lezer, maar ik was wel geïntrigeerd door de boeken die in die kast stonden. Dat was onder andere een dik, nogal stukgelezen boek gehuld in een stro-achtige omslag, De klop op de deur van Ida Boudier-Bakker, waarvan mijn moeder beweerde dat ze het wel tien keer had gelezen. Ernaast stond nog een van haar favorieten: Gejaagd door de wind van Margaret Mitchell, ongeveer even dik als De klop en net zo frequent door haar verslonden. Ook waren er, in fraaie bruine bandjes, enkele boeken van Herman Robbers uit de jaren twintig van de vorige eeuw: De bruidstijd van Annie de Boogh en De roman van een gezin in twee delen. Ze waren voorzien van het ex libris van mijn vader – ik heb ze nog steeds.

Al deze boeken heb ik, tot op heden, niet gelezen. Ze trokken me niet in mijn jeugd en trekken me nog steeds niet, hoewel Robbers toch wel de moeite waard lijkt te zijn; misschien moet ik die nog eens ter hand nemen. Wat me wel trok waren een paar wat geheimzinnige boeken, geheimzinnig omdat ze niet in het Nederlands waren, maar in een andere taal. Zo stond er een uitgave van het verzameld werk van de Amerikaanse dichter Longfellow in een rode band. Ik kon daar natuurlijk niets van maken, maar bladerde er enthousiast doorheen: later zou ik dat allemaal vast kunnen lezen. Een ander boek dat me buitengewoon nieuwsgierig maakte was een geel boek met op de rug een nar die een stokje in zijn hand hield waar ook weer een narrenhoofd op zat. Dat moest interessant zijn! Ik zei tegen mijn moeder dat ik dat wilde gaan lezen met behulp van een woordenboek. Mijn moeder zei dat het boek in het Engels was en dat het me dat nooit zou lukken het te lezen, want ik kende immers geen woord Engels, maar gaf me op mijn dringende verzoek toch een woordenboek Engels-Nederlands. Ik ging ermee aan de slag, vastbesloten het hele boek dat me zo aantrekkelijk voorkwam, en dat meer dan duizend bladzijden telde, te ontcijferen.

De titel op de eerste bladzijde sloeg ik over en begon meteen met de tekst. Het eerste woord, ‘With’, leverde geen problemen op. Ik wist natuurlijk dat de ‘w’ zich tegen het einde van het alfabet bevond en stuitte na enig zoeken op het woord, met als vertaling daarachter ‘met’. Dat had ik alvast. Het volgende woord, ‘a’, was ingewikkelder. Het woordenboek gaf op de allereerste bladzijde: ‘(de letter) a’, en naast een hoop abracadabra ook ‘op’, ‘in’, ‘een’, ‘één’. Ik liet voorlopig maar even in het midden waarvoor ik zou kiezen en ging naar het volgende woord: ‘kiss’. Dat was meteen duidelijk, dat kon niet anders dan ‘kus’ betekenen. Ook het vierde woord, ‘we’, had ik gauw gevonden, dat moest ‘wij’ zijn. Bij het vijfde en laatste woord van de eerste zin, ‘open’ kwam ik weer in de problemen, want ik vond een waslijst van mogelijkheden: ‘opening’, ‘open’, ‘openmaken’, ‘opengaan’, enzovoorts. ‘Met kus wij opening’ was natuurlijk niets, en ‘Met kus wij open’ was ik ook niet tevreden. Wat verder puzzelen en combineren leverde een alleszins mogelijke en ook begrijpelijke zin op: ‘Met een kus doen we open’. Prachtig! Vol trots rende ik naar mijn moeder om de zekerheid waarmee ze had gezegd dat het me nooit zou lukken de Engelse tekst te lezen te logenstraffen. Toen ik haar de vertaalde zin liet zien, ‘Met een kus doen we open’ schrok ze zich wezenloos. Had ze daar haar zoontje per ongeluk een pornografisch boek in handen gegeven, dat de tere jongensziel voor altijd zou bezoedelen? Ze griste me het papier waarop ik de zin had genoteerd uit handen, beval me het boek terug te geven en verstopte het op een plek waar ik het niet meer terug zou kunnen vinden. Mijn ‘eerste vertaling’ werd daarmee wel heel abrupt afgebroken en een mogelijke vertalerscarrière – ik had immers nog ruim duizend pagina’s te gaan – in de kiem gesmoord.


‘With a kiss we open’ is de eerste zin van een verhaal van Ben Travers, getiteld ‘The Nutcracker’. Het is het eerste verhaal in de bundel A Century of Humour, onder redactie van P.G. Wodehouse (Hutchinson & Co, London, zonder jaar, waarschijnlijk begin jaren dertig van de vorige eeuw). De bundel bevat verhalen van ruim zestig auteurs, onder wie, naast een groot aantal nu geheel onbekende schrijvers, Dickens, Chesterton, Oscar Wilde, Conan Doyle en Wodehouse zelf. Van enige aanstootgevende, laat staan pornografische tekst is uiteraard geen sprake.

Bij deze is mijn ‘eerste vertaling’ nu ook eindelijk gepubliceerd. Heel veel later, in 1972, het laatste jaar van mijn studie Slavische taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, verscheen mijn ‘echte’ eerste vertaling. Het zijn twee gedichten, vertaald uit het Tsjechisch, en opgenomen in een nummer van het tijdschrift Kentering (4/5), dat geheel gewijd is aan ‘politieke poëzie’. Behalve een korte inleiding bevat het nummer uitsluitend gedichten in vertaling. Het betreft dichters uit de hele wereld, 73 in totaal, van Auden tot Ho-Chi-Minh en Pablo Neruda. Uit de Slavische wereld zijn vertegenwoordigd Anna Achmatova, Iosif Brodski, Peretz Markisj, Varlam Sjalamov, Abraham Sjlonski (Rusland), Ervin Fritz (Joegoslavië), Leszek Elektorowicz, Tymoteusz Karpowicz, Tadeusz Różewicz, Antoni Słonimski (Polen), František Halas, Vladimir Holan (Tsjechoslowakije). De meeste gedichten uit het Russisch en Pools zijn vertaald door de helaas zeer vroeg overleden Adriaan Nederberg, via wie ik waarschijnlijk het verzoek had gekregen mee te doen wat de twee Tsjechische dichters betreft. Mijn vertaling van het gedicht van een van hen, František Halas (1901-1949), getiteld ‘Aan Praag’, uit de bundel Torzo naděja (‘De torso van de hoop’, 1938), volgt hierna.




* * *


O kleingelovigen. De verterende tand des tijds
bracht haar slechts schoonheid
en de kreet uit de klagende vlakten
verlichtte de stenen spreuken van haar portalen en muren
Zo zal het altijd zijn.
Kleingelovigen.
Zo zal het altijd zijn.

Achter de poorten van onze rivieren
dreunen de zware hoeven,
achter de poorten van onze rivieren
hebben de ijzeren hoeven
de aarde omgewoeld
en de verschrikkelijke ruiters van De Openbaring
zwaaien met hun vaandels.

De lauwerkrans is licht
en zwaar de schaduw der gevallenen.

Ik weet het. Ik weet het.

Alleen, heb geen angst. Heb volstrekt geen angst,
want Bach zelf heeft niet zo’n prachtige fuga gespeeld
als wij hier zullen spelen,
wanneer de dag komt, wanneer de dag komt.

Het bronzen paard, het paard van Wenceslaw
sidderde gisternacht,
de vorst richtte zijn lans…
Denk dan aan het koraal.
O kleingelovigen.
Denk aan het koraal.



Veel Tsjechisch heb ik sinds 1972 niet meer vertaald. Nu bijt ik mijn tanden vooral stuk op de Russische futuristische dichter Velimir Chlebnikov.




<

TSL 78

>