In de jaren zestig en zeventig van de vorige
eeuw was Marko Fondse (1932-1999)
naast Charles B. Timmer de bekendste en
actiefste vertaler van Russische literatuur.
Zijn grote liefde was Majakovski, die hij
op een bijzondere, heel eigen manier heeft
vernederlandst, wat uiteindelijk zijn bekroning
heeft gevonden in een volumineuze
uitgave van Majakovski’s werk in Van
Oorschots Russische Bibliotheek (1993).
Fondse (zijn eigenlijke naam was Marinus
Cornelis van Dijke) debuteerde echter
niet met een vertaling van Majakovski.
Toen ik op zoek ging naar zijn eerste publicatie
als vertaler dacht ik die aanvankelijk
gevonden te hebben in En Rusland – dat
ben jij… (Pegasus, Amsterdam 1963), een
bundel met een reeks gedichten van een in
die jaren nieuwe generatie Sovjetdichters,
die opkwam in de ‘dooiperiode’ na de dood
van Stalin en de destalinisatierede van
Chroesjtsjov. Zeer ruim vertegenwoordigd
erin was Jevgeni Jevtoesjenko; daarnaast
hadden ook Robert Rozjdjestvenski, Andrej
Voznesenski, Jevgeni Vinokoerov en
Nikolaj Starsjinov een plaats gekregen. Na
nog wat meer speurwerk stuitte ik echter
op een publicatie van Fondse in het februarinummer
van De Gids van hetzelfde jaar
1963, onder de titel ‘Vijf gedichten van Jevtoesjenko’.
Hoogstwaarschijnlijk is deze
publicatie voorafgegaan aan En Rusland
– dat ben jij… Helemaal zeker weet ik dat
niet en misschien is ook dit nog niet Fondses
debuut als vertaler. In zijn stuk in De Gids, waarin hij niet alleen vijf gedichten
van Jevtoesjenko publiceerde, maar die
ook van commentaar voorzag, schrijft hij
namelijk: ‘De lezer heeft inmiddels Babi
Jar gelezen en de waarheid in het bruikbare
midden gesitueerd. Jevtoesjénko is geen
nozem, maar een dichter die vinnige verzen
lucht en duidelijke kampen voor en tegen
zich in het leven heeft geroepen.’ Waar
de lezer Jevtoesjenko’s gedicht ‘Babi Jar’
(over het vermoorden van Joden door de
nazi’s in een ravijn bij Kiev) heeft gelezen
(vermoedelijk in de vertaling van Fondse)
heb ik niet kunnen achterhalen, maar het
gedicht moet eerder gepubliceerd zijn dan
het artikel.
Omdat ik wel de beschikking heb over
het Gids-artikel, maar niet weet of en zo
ja waar ‘Babi Jar’ eerder is gepubliceerd,
en het gedicht, ook opgenomen in En Rusland
– dat ben jij…, overbekend is en op
verschillende plaatsen op het internet te lezen
valt, ga ik niet verder in op ‘Babi Jar’,
maar beschouw ik ‘Vijf gedichten van Jevtoesjenko’
als Fondses vertaaldebuut.
Marko Fondse kwam via een wat grillige
weg bij de slavistiek. Hij was afkomstig
uit een gereformeerd arbeidersgezin en
de jongste van elf kinderen. Vanuit zijn
geboortestad Haarlem verhuisde hij naar
Zeeland, later naar Limburg. Na zijn lyceumtijd
ging hij in Utrecht Frans studeren
en begon hij ook gedichten te schrijven.
Een bezoek aan Joegoslavië in 1957-58 zette hem op het spoor van Majakovski,
wiens Een wolk in broek hij las in een
Servische vertaling. Terug in Nederland
besloot hij Russisch te gaan studeren in
Amsterdam. Die studie heeft hij niet afgemaakt,
maar hij begon wel uit het Russisch
te vertalen, eerst de dichters van de ‘dooiperiode’,
wat later Majakovski (zijn eerste
Majakovski-vertaling, Een wolk in broek,
verscheen in 1967). Behalve poëzie heeft
Fondse ook veel Russisch proza vertaald,
de klassieken: Dostojevski, Tolstoj, Gogol,
maar ook latere auteurs als Boelgakov en
Terts. Met Peter Verstegen richtte hij begin
jaren tachtig het tijdschrift De Tweede
Ronde op en begon hij zich, behalve op het
vertalen van Majakovski, ook toe te leggen
op het vertalen van poëzie uit andere talen
dan het Russisch, van Duits tot Italiaans en
Nieuw Grieks. In 1976 werd hem de Nijhoffprijs
toegekend.
Uit Fondses vertaaldebuut, de vijf gedichten
van Jevtoesjenko in De Gids, laat ik
hieronder het eerste volgen: ‘Je luisterde
gejaagd de vraag…’ Fondses commentaar
hierbij luidt als volgt: ‘Het eerste gedicht,
Je luisterde gejaagd de vraag (1959), leert
ons Jevtoesjénko als pornograaf kennen,
als men sommige geschokte sovjet-gemoederen
mag geloven. “Six years ago Evtushenko
favoured mostly intimate, bedroom
subjects” is nog in Soviet Literature (1962,
nr. 12) de grief van ene heer Stepan Zlobin,
die zich nogal gematigd uit. De gevatte
Erenbóerg ridiculiseerde de puriteinse opwinding
als volgt: “Jevtoesjénko heeft een
staatsgeheim geventileerd. Hij heeft zeker
onderscheid tussen man en vrouw…” […]
Verder moet er nog essayistisch werk over
de Russische pudeur in omloop zijn, dat ik
helaas nog niet heb kunnen achterhalen.
Belangrijk is echter te weten, dat Jevtoesjénko
hier de gangmaker is geweest.’ En
over zijn manier van vertalen schrijft hij:
‘In mijn vertalingen ben ik zo dicht mogelijk bij het origineel gebleven, zelfs waar dit tegen mijn versgehoor inging. Daar waar (in het Russisch mogelijke) rijmslagen consequent een geheel gedicht door het accent op de antepenultima dragen, heb ik dit een plaats opgeschoven.’
Je fluisterde gejaagd de vraag:
‘En na vandaag,
wat na vandaag?’ –
verward in je gevoelens net
als in het omgewoelde bed.
Maar zie, dat loopt daar door de
stad –
het lieve kopje hoog, gevat
in eigenzinnig ponyhaar –
te deinen op een naaldhakpaar.
En in je blik
staat ironie
als een bevel –
verwar niet wie
hier rondloopt
met die nog zopas
in haar ontkleedheid
weerloos was.
Dat wapen is een misser en
ik blijf je zien als gisteren,
alsof je schaamte
deernis vroeg
en koortsig door je lichaam joeg.
Probeer ’t met de gedachte klaar
te spelen allereerst dat daar
als offer lag
een andre vrouw,
een klaaglijk evenbeeld van jou,
dat luisterde gejaagd de vraag:
‘En na vandaag,
wat na vandaag?’
Willem G. Weststeijn