Toen ik in 1971 mijn studies Oost-Europese
Taalkunde en Geschiedenis in Gent voltooid
had, wilde ik per se enige tijd doorbrengen
in een Oost-Europees land. Mijn
keuze viel uiteindelijk op Bulgarije. In
februari 1972 vertrok ik naar Sofia, waar
ik gedurende acht maanden aan de universiteit
zou studeren. Taalkunde, literatuur,
geschiedenis – ik vond alles even boeiend.
Aan het vertalen van literatuur dacht ik
nog niet, maar een toevallige samenloop
van omstandigheden zou daar verandering
in brengen.
Op een dag vroeg de directeur van het
studentenhome waar ik verbleef me om
me te ontfermen over ‘een andere Belg’,
‘een dichter’, die met net zo’n studiebeurs
als ik had in hetzelfde home was ondergebracht.
Die Belgische dichter bleek Marcel
van Maele. Hij was naar Bulgarije gekomen
door toedoen van Karel Jonckheere,
ambtenaar bij de Dienst der Letteren van
het Ministerie van Nationale Opvoeding
en Cultuur en zelf ook dichter, romancier
en schrijver van reisverhalen. Er bestond
destijds in België een systeem waarbij het
Ministerie de uitgave van vertaalde buitenlandse
literatuur in Vlaanderen bekostigde,
in ruil voor de publicatie van Vlaamse literaire
werken in vertaling in het buitenland.
Marcel van Maele was uitgestuurd om een
bloemlezing Bulgaarse poëzie samen te
stellen en te vertalen. Kort na Marcel van
Maele verscheen ook Karel Jonckheere
zelf in Sofia. Hij was naar Bulgarije gekomen
om de deal te sluiten met de ‘bevoegde
instantie’, de Bulgaarse Schrijversbond.
Karel stelde voor dat Marcel en ik, die immers
wat Bulgaarse kende, de bloemlezing
samen zouden maken: ik zou letterlijke
vertalingen leveren en Marcel zou er poëzie
van maken.
Matej Sjopkin, vervaardiger van patriottische
poëzie en secretaris van de
Bulgaarse schrijversbond, stelde ons een
stapel exemplaren van het tijdschrift Horizons
bulgares ter hand, waarin Bulgaarse
gedichten in Franse vertaling waren opgenomen.
Het was de bedoeling dat we
daaruit een keuze zouden maken. Ik vond
het leuker om zelf een keuze te maken.
Dat werd me toegestaan, op voorwaarde
dat ik ‘in verband met de auteursrechten’
een lijstje met de namen van de uitgekozen
dichters voorlegde.
Ik liet me bij de selectie bijstaan door
mijn toenmalige Bulgaarse vriendin en
later echtgenote Maja Panajotova, zelf
dichteres, en door Nikolaj Kăncev, een
naar Bulgaarse maatstaven ‘hermetisch’
en daarom doodgezwegen dichter, met wie
ik ondertussen bevriend was geraakt. We
stelden een lijstje samen met de namen
van een vijftiental dichters, onder wie die
van de ‘dissidente’ Konstantin Pavlov en
van Nikolaj zelf. Enkele dagen nadat ik het
lijstje aan Matej Sjopkin had overgemaakt
ontbood hij me opnieuw op zijn kantoor en
overhandigde me met onheilspellende blik
een waslijst met namen van niet minder
dan zestig dichters – dit keer zonder Konstantin
Pavlov en Nikolaj Kănčev, maar
met Matej Sjopkin en het voltallige dichtende
personeelsbestand van de Bulgaarse
Schrijversbond. Dié dichters, allemaal, en
géén andere moésten opgenomen worden.
Een tijdlang hebben Marcel en ik samengewerkt
aan de vertaling van die zestig
dichters. Het bleek algauw dat Marcel
niet in de wieg was gelegd voor gedisciplineerde
literaire arbeid. Bovendien spraken
de gedichten waarmee hij in Horizons
bulgares kennis maakte, noch de gedichten
die ik uitkoos hem bijzonder aan. Na enkele
lange avonden van gezamenlijke arbeid
hield Marcel het voor bekeken en gaf me
zijn zegen om de klus verder zonder hem
te klaren. Het resultaat was de bloemlezing
Ik bemin u, mevrouw, die in 1974 bij Manteau
in Brussel verscheen. (De titel was
ontleend aan een brief van Karl Marx aan
zijn vrouw, waarnaar in een van de opgenomen
gedichten werd verwezen.)
Erg trots ben ik op mijn eersteling niet
geweest. Ik had alleen een ruwe vertaling
geproduceerd, onder erge tijdsdruk (ik
moest enkele maanden na mijn terugkeer
uit Bulgarije onder de wapens) en met de
idee dat een dichter mijn vertalingen nog
zou omzetten in ‘echte’ poëzie. Dat is om
een of andere reden niet gebeurd. Ik vond
het niet prettig dat mijn ruwe vertalingen
inclusief een aantal in de haast gemaakte
schrijffouten uiteindelijk als ‘volwaardige’
poëtische vertalingen waren gepubliceerd.
Het heeft me er overigens niet van
weerhouden later nog veel uit het Bulgaars te vertalen, want vertalen heeft nu eenmaal
iets verslavends. Na de publicatie
van Woeste verhalen van Nikolaj Chajtov
(Manteau) in 1992 is het er echter niet
meer van gekomen.
Hieronder een gedicht uit de bloemlezing
Bulgaarse poëzie waarmee ik als vertaler
debuteerde.
De koekoek
Ik begrijp de mensen niet die
bij waarzeggers en helderzienden gaan
en met bonen en horoscopen
trachten te ontdekken wat hen wacht
in de komende dagen. Welke vertroosting
of welke zin vind je in het beleven
van wat je weet? Het geheimzinnige boek
van het leven dienen wij immers
blad na blad te lezen, enkel hopend,
zonder vooraf te kijken. En wie,
gegrepen door onzuivere nieuwsgierigheid
of door duivelse stoutmoedigheid, verlangt
het gordijn der dagen op te tillen
om het beeld te zien van het lot,
vindt niet het leven, maar de dood.
Als kind liep ik in Salonika in de lente vaak
met mijn oma voorbij de Turkse kazernes.
Achter de hoge, gele muren pakten zich,
ordeloos en onrustig, als voor een storm,
de wolken van de bomen samen. Ik weet nog
dat daar altijd het roepen van een koekoek
klonk. En omdat men mij verteld had
dat koekoeken voorspellen hoeveel
jaar je nog te leven hebt, vluchtte ik
met mijn handen op mijn beide oren weg
om de voorspelling niet te horen van die
onmenselijke stem, onzichtbaar en angstwekkend,
in de dichte duisternis van het loof.
1963