In het voorjaar van 1972, kort voor mijn
kandidaatsexamen slavistiek, las ik voor
het eerst gedichten van Anna Achmatova.
De onvolprezen Wilfred Smit had haar
tijdens zijn bezielende eerstejaarscolleges
Russische literatuurgeschiedenis – waarvan
hij zeven maanden aandacht besteedde
aan Poesjkin en de overgebleven zeven
weken benutte om de rest van de Russische
literatuur erdoorheen te jagen – 'een
héél bijzondere dichter' genoemd. Ik had
Wilfred hoog zitten en was dus voorbereid.
Toch voelde ik me meteen bij de eerste regels
overdonderd zoals me dat nog bij geen
enkele dichter was gebeurd en me later ook
nooit meer zou gebeuren. Maandenlang las
ik niets anders meer, en ik viel Jan en alleman
ermee lastig. Maar er was niemand
met wie ik Achmatova kon delen. Daarvoor
moest ze eerst worden vertaald.
Dat deed ik dan ook. Jaren achtereen,
met hartstocht, fanatiek. Achmatova vertalen
en daarbij het rijm en het ritme overboord
gooien was vanaf het begin geen optie
voor me. De gedachte dat je bij het vertalen
van poëzie moet kiezen voor ófwel
de vorm, ófwel de inhoud, gold en geldt
eigenlijk nog altijd als een onwrikbaar axioma.
Ten onrechte. Allengs, naarmate ik
het vak beter onder de knie kreeg, kwam
ik erachter dat vormcongruentie tussen origineel
en vertaling een voorwaarde is voor
een zo precies mogelijke weergave van de
inhoud. In plaats van naar assonantie en
halfrijm ging ik in de loop der jaren steeds
meer streven naar volle rijmen (waar Achmatova
deze zelf gebruikt); parallel daaraan kwam Achmatova steeds sterker en
duidelijker uit de – Nederlandse – verf als
de unieke dichter die zij is, in de taal die alleen
zij beheerst. Een taal die zowel in het
Russisch als in het Nederlands uitdrukking
kan krijgen: in die mogelijkheid van wat
ogenschijnlijk onmogelijk is openbaart
zich een van de mysteries van poëzie. Het
is de mooiste ontdekking van mijn vertalersloopbaan
geweest.
Overigens zou het nog decennia duren
voor ik mij dit alles werkelijk bewust werd
en ik mijn op eigen ervaring gebaseerde
waarheid kon formuleren.
Hoe dan ook, in 1980 – ik was inmiddels
universitair docent en bezig met mijn
dissertatie, uiteraard over Achmatova
– trok ik de stoute schoenen aan en verstuurde
een proeve van vertaling bestaande
uit tien gedichten ter beoordeling naar vijf
uitgevershuizen. Ik was niet erg overtuigd
van mijn eigen vertalerskwaliteiten, maar
des te meer van Achmatova’s genie. En
een ander mysterie van de poëzie had ik
inmiddels al wél ontdekt: hoe slecht grote
poëzie ook wordt vertaald, er schemert
altijd iets van die grootheid door in de vertaling.
Daar kwam bij dat het feminisme
hoogtijdagen beleefde en ik me simpelweg
niet kon voorstellen dat Achmatova geen
doorslaand succes zou worden.
Uiteraard had ik ook Geert van Oorschot
aangeschreven. Ik hield niet van
hem; daar was geen enkele aanwijsbare
reden voor en ik beschouwde het als een
vooroordeel. Als niemand anders het doet kan ik mijn werk altijd nog kwijt bij hem,
dacht ik. Wie schetst dan ook mijn verbazing
toen ik het manuscript per kerende
post terugkreeg, met het commentaar dat
Achmatova onvertaalbaar was en daarom
beter maar onvertaald kon blijven. Mijn
vooroordeel werd zodoende bevestigd:
de oude heer was dommer dan Nederland
hem inschatte.
Na twee weken kwam er bericht van
Meulenhoff, in die dagen misschien de
meest toonaangevende uitgeverij voor vertaalde
literatuur. De toenmalige directeur,
Laurens van Krevelen, en zijn hoofdredacteur,
Maarten Asscher, waren buitengemeen
enthousiast. Ze wilden meteen wel twee
bundels en ik was in de wolken. In 1981
verscheen In andermans handen – twee jaar
later gevolgd door Epos zonder held – dat
direct een hit werd en opgetogen recensies
kreeg van grootheden als Maarten 't Hart.
Op het dineetje dat ter ere van de verschijning
werd aangeboden door mijn goeroe in
de Russische literatuur & cultuur, Tatjana Damitio, en dat zeven door een Vietnamese
kok bereide gangen telde, bracht Maarten
Asscher zijn in rood Venetiaans leer ingebonden
privé-exemplaar mede.
Er zouden vier drukken van Achmatova’s
Nederlandse debuut verschijnen. In
totaal zouden er zeven Achmatovabundels
in mijn vertaling het licht zien – de laatste,
Avond, een tweetalige uitgave van Achmatova’s
Russische debuut, nog zeer onlangs
– en een aantal van mijn collega's waagde
zich in de loop der jaren eveneens aan
een poging tot herdichting. Achmatova is
allang ook in Nederland niet meer weg te
denken van het literaire podium.
Hieronder volgt de vertaling van Achmatova's
gedicht 'In de avond', zoals die
gepubliceerd is in In andermans handen.
Vervolgens ook de Russische tekst en, ter
illustratie van mijn apologie voor het vertalen
op rijm, de recentere versie (verschenen
in Sneeuwstorm, noodlot, lied. Meulenhoff,
2007).
IN DE AVOND
Er klonk muziek onder de bomen,
Onzegbaar treurig was de wijs.
Een frisse, zilte geur hing boven
De oesters in een schaal met ijs.
‘Ik ben een ware vriend’ zo zei hij,
En raakte even mijn japon.
Die aanraking lijkt o zo weinig
Op een hartstochtelijke zoen.
Zo wordt een vogeltje gestreeld,
Een slanke vrouw te paard beschouwd…
Alleen een rustig lachje speelt
Onder zijn wimpers van fijn goud.
Violen wenen, achter rook
Die zich verspreidt in wijde kringen:
‘Nu ben je dan, God zij geloofd,
Voor ’t eerst alleen met je beminde.’
1913