Jenny Stelleman



Mariëtta Sjaginjan: van symbolistisch dichter tot hardcore Sovjetschrijver



Mariëtta Sjaginjan, geboren in 1888 in Moskou en op drieënnegentigjarige leeftijd aldaar in 1982 gestorven, kreeg in The New York Times zowaar een klein overlijdensbericht, hoewel zij als schrijfster in het Westen nauwelijks bekend was. In de Sovjet-Unie was zij echter een gelauwerde schrijfster die zich met bijna alle literaire genres heeft ingelaten, en vaak met succes. Ze schreef symbolistische gedichten, was lid van de Serapionbroeders, kende de formalist Viktor Sjklovski goed en maakte een film met hem, ze schreef verhalen, romans, een detective (de eerste in de Sovjet-Unie), een productieroman, essays over kunst en literatuur, biografieën over Sjevtsjenko en over Goethe, een vierdelige biografie van Lenin, een boek over Armenië, reisverhalen, artikelen over schrijvers en over musici, kortom te veel om op te noemen. In de toonaangevende An Anthology of Russian Women’s Writing van Catriona Kelly komt zij echter niet voor, mondjesmaat maakt men gewag van haar in andere studies over Russische schrijfsters. De reden hiervoor is moeilijk te geven, misschien was zij toch niet interessant genoeg, te Sovjet, te recht in de leer en viel in deze zin nauwelijks iets aan haar op te merken. Toch schreef ze in het begin werken die na de revolutie als decadent en bourgeois werden beschouwd en was ze van Armeense afkomst, er werden mensen voor minder gearresteerd. Maar de autoriteiten hebben haar, voor zover ik kon nagaan, altijd met rust gelaten. Was dit toeval, puur geluk of kwam dit misschien door berekenend gedrag en volledige aanpassing aan de eisen van de partij? Sjaginjan was een vrouw die intelligent en belezen was, gereisd had en met zeker niet de minste schrijvers en intellectuelen contact had. Hoe zij ertoe gekomen is om het regime vanaf de Revolutie zo stevig te omarmen is onderwerp van speculatie. Toch werd deze duizendpoot in de jaren vijftig het onderwerp van spot en werd zij beschuldigd van opportunisme. Waarom was juist zij de gebeten hond? Tenslotte waren er meer schrijvers die dezelfde trends gevolgd hadden. Ik zal een kort overzicht van haar leven en literaire werk geven en het meest focussen op de detective Mess- Mend, ili Janki v Petrograde (‘Mess- Mend, of de Yankees in Petrograd’), haar bekendste werk, en daarna op deze vraag terugkomen.



Mariëtta Sjaginjan

Mariëtta Sjaginjan werd geboren in een gezin dat behoorde tot de zogenoemde progressieve intelligentsia. Haar vader was arts en gaf les aan de universiteit, zij kreeg thuis privéles. Toen haar vader in 1902 onverwacht stierf en het gezin zonder middelen van bestaan achterliet, begon zij op haar vijftiende geld te verdienen met huiswerkbegeleiding en schreef gedichten en feuilletons voor diverse kranten. Ze sloot zich aan bij de symbolisten en raakte goed bevriend met Dmitri Merezjkovski en Zinaïda Hippius. Sjaginjan verafgoodde Hippius en bestookte haar elke dag met brieven over filosofische en religieuze kwesties. In hun salon leerde ze alle andere bekende symbolisten kennen. Zij debuteerde met een nogal moralistisch sprookje in Tropinka (‘Het paadje’), een symbolistisch literair tijdschrift voor kinderen, opgericht door Poliksena Solovjova. In 1909 kwam haar eerste bundel gedichten uit, Pervye vstrjetsji (‘Eerste ontmoetingen’), die weinig weerklank vond. De dichter Chodasjevitsj zal haar later in zijn herinneringen aan deze periode onder het rubriekje ‘mislukkelingen’ plaatsen. In 1911 brak ze met Hippius en ging filosofie studeren in Heidelberg. Twee jaar later kwam haar tweede bundel uit, Oriëntalia, waarmee ze bekend werd. Dit had misschien ook te maken met het feit dat de bundel was opgedragen aan de bekende componist Rachmaninov, met wie zij veel correspondeerde, totdat hij in 1917 uit Rusland vertrok. Hij verzocht haar gedichten uit te zoeken die hij op muziek zette. Omgekeerd had Rachmaninov ook aan haar een aantal liederen opgedragen. In haar dichtbundels figureren mystiek en religieuze verlangens, die mettertijd plaats zouden maken voor andere thema’s zoals de revolutie, de industrialisatie en de socialistische staat. Volgens Sjaginjan was het tijdens haar voettocht vanuit Heidelberg naar Weimar, waar haar idool Goethe woonde, dat haar historisch-culturele belangstelling voor het verleden vanwege het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd vervangen door de politiek en de toekomst. (Overigens zou ze later in 1949 alsnog een werk over Goethe uitgeven.)

Dan stuiten we op een grote lacune in haar biografie, ze moet ergens in de herfst van 1914 uit Duitsland teruggekeerd zijn. Ze vertrok vervolgens het jaar daarop naar Rostov-na-Donu, de reden waarom ze hier was en niet in Petrograd wordt niet gegeven. Ze bleef hier tot en met 1920. In haar biografie, geschreven door L. Skorino, blijft onvermeld dat ze in deze periode getrouwd moet zijn met de Armeen Jakov Samsonovitsj Chatsjatrjants (1884-1960), een flamboyante man die veel van feesten hield. Hij was vertaler uit het Armeens die diverse vertalingen op zijn naam heeft staan, onder andere de bekende bundel ʻArmeense gedichten over Stalin.ʾ In 1918 werd hun enige dochter Miriël geboren, die later schilder werd. (Zij stierf in 2012 en is bijna net zo oud als haar moeder geworden.) Het is curieus dat noch in haar biografie, noch in de inleiding op haar verzameld werk deze persoonlijke aspecten worden vermeld. De politiek gezien belangrijke periode van de Revolutie en de burgeroorlog bracht ze dus redelijk veilig door, ver van de brandhaarden Moskou en Petrograd. Welke twijfels ze misschien ook had, deze periode van vijf jaar wordt in haar biografie met twee weinig zeggende regels afgedaan, namelijk dat ze zich meteen na de Revolutie inzette voor onderwijs, lessen gaf in geschiedenis en esthetica aan het conservatorium, en voor verschillende regionale kranten schreef.

Hoe het ook zij, deze vijf jaren waren bijzonder vruchtbaar voor haar literaire output. In 1915 schreef ze haar eerste roman, Svoja soedjba (‘Het eigen lot’). De eerste delen hiervan verschenen pas in 1918 in een tijdschrift dat bijna meteen door de autoriteiten opgeheven werd, de volledige roman werd daardoor pas in zijn geheel in 1923 gepubliceerd. Juist omdat de roman pas acht jaar later is uitgegeven kon Sjaginjan de inhoud aanpassen aan de trend van de tijd. In de eerste versie was het christelijke ideaal van zelfopoffering dominant, maar in de uiteindelijke bewerking is dat helemaal losgelaten. De setting is een sanatorium; op satirische wijze beschrijft Sjaginjan alle psychische ziektes, zoals depressie en Weltschmerz als ‘westers’ en ‘bourgeois’ en laat zich negatief uit over Freud, die de irrationele kern van de mens laat prevaleren boven het gezond verstand. Tegenover de wat meer satirisch uitgebeelde personages die tot de oude wereld behoren, staan de personages die zich hierdoor niet laten afleiden, ‘het lot in eigen handen nemen’ en zich inzetten voor het welzijn van het collectief. De laatste categorie wordt in een meer romantisch- revolutionaire stijl uitgebeeld. Deze versie zou zo maar als voorloper van de socialistisch- realistische roman beschouwd kunnen worden.

In 1920 verhuisde Sjaginjan naar Petrograd en snel daarna naar Moskou. Ze zou vervolgens vanaf 1936 haar hele verdere leven op de Arbat wonen. Vanaf 1922 was ze vaste correspondent bij de Pravda en de Izvestija en reisde ze voortdurend als journalist door het hele land. Tegelijkertijd schreef ze een cyclus van drie werken, een roman, een novelle en een kort verhaal over de burgeroorlog in het zuiden van Rusland, getiteld Peremena (‘De omwenteling’), Prikljoetsjenië damy iz obsjtsjestva (‘Een avontuur van een dame uit de society’) en Agitwagon (‘De propagandawagon’). Hierin verwerkte ze eigenlijk ook datgene wat ze zelf in Rostov had meegemaakt. In deze romans, ik citeer de biografe L. Skorino, ‘schildert Sjaginjan met harde pathos de onomkeerbare vernietiging van de heersende klassen’. Ook hier maakt zij opnieuw gebruikt van dezelfde mix van satire en romantisch realisme net als in haar vorige roman. Het laatste verhaal van deze cyclus, ‘De propagandawagon’, werd verfilmd en in 1929 uitgebracht onder de titel Posledni attraktsion (‘De laatste attractie’). Viktor Sjklovski schreef hiervoor het scenario.

Hierna begon Sjaginjan zich meer op nieuwe en experimentele vormen in haar werk te oriënteren, zoals zo veel fellowtravellers deden tijdens de NEP (de Nieuwe Economische Politiek, waarin een vrije markt weer enigszins was toegestaan). Dit heeft meerdere redenen, die te maken hebben met het toenmalige literaire debat, met de publieke smaak en met partij-vereisten. De eerste reden, die zij zelf noemt, is dat het literaire debat onder invloed stond van haar connectie met de literaire groep de Serapionbroeders, die tussen 1921 en 1925 actief was. Omdat de dichteres Elizaveta Polonskaja het enige vrouwelijke lid was van de groep, moeten we misschien concluderen dat Sjaginjan zich wat meer in de periferie bevond. Ze is vrij oppervlakkig in de beschrijving van de groep, ze prijst de saamhorigheid en de vurige debatten die binnen de groep gehouden werden, maar dat is alles. (Overigens was het een redelijk ‘veilige’ groep waartoe je toen kon behoren, althans retrospectief gezien, want zeker de helft van de leden, zoals bijvoorbeeld Fedin en Nikitin, werden getrouwe Sovjetschrijvers.) De groep zocht onder leiding van de later verguisde Zamjatin en de formalist Sjklovski naar nieuwe vormen in proza en wees de realistische gecanoniseerde vorm uit de negentiende eeuw af. Dit werd ook ingegeven door de overtuiging dat een nieuwe realiteit, waarin snelheid en vooruitgang prevaleren, andere literaire vormen vereist. Nieuwe inspiratie vonden zij in de ‘lagere’ of niet-gecanoniseerde prozagenres, zoals de avonturenroman en de detective, die een veel lossere en snellere plotlijn hebben.

Ze speelden hiermee ook in op de toenmalige enorme populariteit van deze genres, die zonder uitzondering allemaal vertaald waren. De verhalen over Sherlock Holmes, Nat Pinkerton, Nick Carter en die over internationale misdaad gingen al vóór de Revolutie in onwaarschijnlijk hoge oplages de deur uit. ‘Echte’ schrijvers konden hier alleen maar over dromen. Na de Revolutie werd dit genre weliswaar als escapistische literatuur gezien, maar desondanks bleef het zeer populair en kreeg het de verzamelnaam ‘Pinkertonovsjtsjina’. Boecharin, partijlid en redacteur van de Pravda, plaatste in 1923 een artikel in deze krant waarin hij opriep tot het schrijven van ‘rode’ Pinkertons, ook ‘communistische’ Pinkertons genoemd. Waarschijnlijk dacht hij het publiek te kunnen bedienen met zowel amusement als met Sovjet-realia en een flink deel propaganda. Loenatsjarski was hier fel op tegen en vond dit veel te frivool en te westers, hij hamerde erop dat schrijvers terug moesten naar de realistische klassieken. Maar in deze periode van experimenten en nieuwe vormen waren er schrijvers die aan Boecharins oproep gevolg wilden geven. Bijvoorbeeld Ilja Erenburg, die al eerder zijn Neobytsjajnye pochozhdenija Chulio Churenito, (‘De ongewone avonturen van Julio Jurenito’) in 1922 gepubliceerd had en nu Trest D.E. (‘Trust D.E.’) schreef (1923), waarin het thema van internationale complotten centraal staat. Aleksej Tolstoj waagde zich eveneens aan deze opdracht, maar het is Mariëtta Sjaginjan die met haar fantastische avonturenroman/detective ‘Mess- Mend, de Yankees in Petrograd’ het grootste succes had.



Jim Dollar

Ze schreef het werk in 1923; in 1924 en 1925 werd het gevolgd door nog twee delen, respectievelijk Lori Lenn, metallist (‘Laurie Lane, de metaalarbeider’) en Doroga v Bagdad (‘De weg naar Bagdad’). Uiteindelijk werd Mess-Mend de hoofdtitel en werden de afzonderlijke werken samengebracht tot een trilogie, maar het eerste deel, ‘De Yankees in Petrograd’, bleef het populairst. Alleen dit werk en niet de vervolgromans werden later in haar verzameld werk opgenomen. Zij publiceerde het eerste deel niet onder haar eigen naam, maar onder het manlijke pseudoniem Jim Dollar. Dit was in dit genre van vertaalde Amerikaanse pulp en zeker ook voor vrouwelijke schrijvers op zich niet ongebruikelijk, maar het is wel opvallend dat ze dit deed, tenslotte was ze al een bekende schrijfster. Commerciële redenen moeten hierbij zeker ook een rol gespeeld hebben. Ze gaf later zelf toe dat ze behoorlijk onzeker was over dit werk en daarom niet een uitgever in Petrograd zocht maar in Moskou. De uitgever speelde het spel mee en schreef een voorwoord, waarin hij bevestigt dat Jim Dollar een Amerikaanse proletarische schrijver is en dat dit ‘een roman van onze tijd’ is. In de fictieve biografie van Jim Dollar wordt benadrukt dat al zijn ‘kennis’ niet zozeer door ervaring is vergaard als wel door het kijken naar allerlei films, waarmee Sjaginjan tegelijkertijd de vele sensationele en melodramatische passages motiveert die in het boek voorkomen. Het toenmalige publiek speculeerde er op los, was het Ilja Erenburg of A. Tolstoj, of was het een collectief van jonge schrijvers? Zelfs toen een portret van Jim Dollar verscheen met een fez op zijn hoofd, waarin vrij gemakkelijk het gezicht van Sjaginjan herkend kon worden, trok niemand hier zijn conclusies uit.

Sjaginjan zelf verslond ‘Pinkertons’, iets wat haar vroeger, toen ze dat opbiechtte, op een standje van Hippius (‘dat komt mijn huis niet in’) kwam te staan. Ze heeft de ins en outs van deze werken dus al jaren goed kunnen bestuderen. Conform de pulpliteratuur, die hier geparodieerd wordt, gaat de plot alle kanten op, wordt soms bijzonder ongeloofwaardig, maar is bij tijd en wijle ook komisch en hilarisch en soms niet meer te volgen. Centraal staat het agressieve kapitalisme, gerepresenteerd door het vileine personage van de Amerikaanse magnaat Jack Kressling en zijn duivelse helper Gregorio Chiche. Zij hebben genoeg geld om allerlei geavanceerde technische hulpmiddelen te bouwen in de ‘geheime fabriek’ van Kressling, en een enorm netwerk om hun plannen overal te verwezenlijken. Samen met andere internationale samenzweerders heeft Kressling gezworen het kapitalisme en de autocratie over de gehele wereld te bevorderen en het communisme waar dan ook te saboteren. Daarom hebben zij het natuurlijk voornamelijk voorzien op de Sovjet-Unie en een complot gesmeed om de leiders om te brengen. Kressling vertrouwt erop dat sluimerende monarchistische gevoelens in het Sovjetvolk hem hierna verder in het zadel zullen helpen. Hiertegenover staat het internationale proletarische bondgenootschap ‘Mess-Mend’ (letterlijk: chaos en reparatie), dat bestaat uit arbeiders van allerlei allooi onder leiding van Mick Thingsmaster. Een veelzeggende naam, die tegelijkertijd ook dit collectief karakteriseert: de arbeiders zijn meester over de dingen, zij kunnen alles naar hun hand zetten. Daarom, volgens Thingsmaster, zijn zij ook de aangewezen personen om de wereld uit de klauwen van het kapitalisme te redden. Dit bondgenootschap groeit uiteindelijk uit tot een grote groep internationale detectives, die ondergronds proberen de plannen voor het complot te ontwarren, deze waar dan ook te saboteren en het brein achter het complot te vangen. (Dat ze hier niet helemaal in slagen wordt duidelijk in de twee vervolgromans.) Zij ontwikkelen zich tot ware witte magiërs, die de materie naar eigen wil kunnen inzetten en ombuigen met behulp van technieken, die niet altijd even geloofwaardig zijn. Zo zijn er allerlei onderaardse gangen, geheime doorgangen achter het behang, luisterende deuren, camera’s, etcetera. Deze zijn allemaal met de microscopisch kleine letters MM gemarkeerd. De leden van het bondgenootschap kunnen zich met enorme snelheid ondergronds verplaatsen, zelfs van continent naar continent, en lijken zo bijna de ‘bogatyrs’ uit de Russische bylinen. Ze spioneren, achtervolgen, nemen de vijanden gevangen of vermoorden hen in koelen bloede, worden zelf gevangengenomen en ontsnappen weer, en zijn soms zelf slachtoffer van de kapitalisten, die natuurlijk ook niet stilzitten. Maar er is meer, met allerlei technisch vernuft worden hier ook het klimaat en de natuurlijke bronnen beheerst. Er is een groot net met hoog voltage geïnstalleerd boven Petrograd ofwel de Radiostad, zoals het hier genoemd wordt, niet alleen als bron van ‘ongelooflijke energie’, maar ook als bescherming tegen de vijand. Dit geeft deze detective ook een utopische uitstraling. De Amerikanen zijn dan ook zeer verbaasd over het enorme tempo waarmee in de Sovjet-Unie technische vooruitgang wordt geboekt. Uiteindelijk winnen de arbeiders natuurlijk de strijd en is het eind goed al goed.

Het is duidelijk dat hier de goeden en de slechten simpel te onderscheiden zijn en dat de psychologie ver te zoeken is. Thingsmaster is altijd goedgehumeurd en heeft blonde krullen, ook de andere personages worden gekarakteriseerd door dit soort standaard epitheta. De criminele kapitalisten, die alleen aan eigen gewin denken, worden satirisch neergezet. De korte hoofdstukken en de snelle, veelvoudige plotlijnen met veel mystificaties lenen zich ideaal voor de vorm van een feuilleton, waarin het werk werd uitgegeven. Elk deel eindigt met een cliffhanger, de vermissing of dood van een personage, die in het volgende deel dan weer op miraculeuze wijze wordt opgelost. De tijd en de setting, zowel die in Amerika als in de Sovjet-Unie, is zeer abstract gehouden, er zijn geen concrete verwijzingen naar plaatsen in Petrograd, New York of elders. Ook hierdoor krijgt de roman niet alleen een fantastische, maar ook een utopische dimensie. De los verkrijgbare delen van Mess-Mend werden in een serie uitgegeven, waarvoor niemand minder dan de constructivist Rodtsjenko de omslagen ontwierp, die uit foto-montages en avant-gardistische lettertypes bestaan.



Omslag van Rodtsjenko voor Miss
Mend

Het publiek verslond alle delen; in Duitsland was het bijzonder populair en het werd ook in veel andere talen vertaald. De Sovjetcritici waren vaak negatief, het was te goedkoop, cliché en bovendien bourgeois, namelijk te Amerikaans. Want waarom waren de arbeiders die de wereld redden nu Amerikanen en geen Russen? In Sjaginjans ogen had dit natuurlijk te maken met de vertaalde Amerikaanse voorbeelden en was het gemotiveerd doordat ze het deed voorkomen alsof het een Amerikaans werk was. Volgens haar misten de critici de parodie en de vele knipogen naar dit genre. Uiteindelijk werd het werk gekarakteriseerd als een ‘antifascistische en propagandistische avonturenroman’; Sjaginjan zelf noemde het in eerste instantie een ‘fantastische avonturenroman’. Later, in 1954, toen zij het bewerkte voor een uitgave voor jongvolwassenen omdat dit soort literatuur niet als volwaardig werd beschouwd, noemde ze het een ‘sprookjesroman’. Bij deze uitgave schreef ze een voorwoord, waarin ze bevestigt dat ze in 1923 gehoor gaf aan de oproep in de krant om een ‘antifascistische avonturenroman voor de jeugd te schrijven’. De naam van Boecharin, die allang in ongenade was gevallen, wordt natuurlijk niet vermeld. Later zou ze dit weer ontkennen.

Pas in 1926, toen door de regisseurs Fjodor Otsep en Boris Barnet een driedelige filmserie onder de naam Miss Mend werd uitgebracht, werd bekendgemaakt dat Sjaginjan de enige echte auteur was. Beide regisseurs hadden het scenario geschreven dat heel losjes gebaseerd is op Sjaginjans avonturenromans; hier en daar vallen namen van personages die in haar trilogie herkend kunnen worden. Net als bij de film waarvoor Sjklovski het scenario schreef, wordt ook hier niet helemaal duidelijk in hoeverre de auteur zelf eraan heeft meegewerkt.

Barnet was een leerling van de regisseur Koelesjov, die in 1924 een film had uitgebracht, getiteld Neobytsjajnye prikljoetsjenija mistera Vesta v strane bolsjevikov (‘De uitzonderlijke avonturen van Mr. West in het land der bolsjewieken’). Barnet had hieraan meegewerkt als acteur maar ook als leerling en nam wat Koelesjov ‘de Amerikaanse montage’ noemde over voor Miss Mend. De hoofdrol is nu weggelegd voor een vrouw, Vivian Orton, typiste bij een kurkfabriek waar een staking uitbreekt. (Deze werd gespeeld door Natalja Glan, de toenmalige vrouw van Barnet.) Tezamen met drie journalisten (een van hen werd gespeeld door Barnet zelf) die zonder uitzondering verliefd op haar zijn, stuit ze op een coup tegen de Sovjet-Unie door ‘een organisatie van kapitalisten’, die in een race tegen de klok uiteindelijk wordt verijdeld. Vele achtervolgingen, close-ups, stunts in en met treinen volgen elkaar in een enorm tempo op. De filmserie had een even groot succes als de boeken en zeker meer succes, althans bij het grote publiek, dan Eisensteins Pantserkruiser Potjomkin die in het zelfde jaar was uitgebracht. In 2009 is de filmserie gerestaureerd en uitgebracht op twee dvd’s door Flicker Alley (een firma die veel stomme films opnieuw uitbrengt). Boris Barnet zou later (in 1947), mede op grond van zijn ervaring met Miss Mend, de eerste Sovjetspionagefilm maken, waarmee hij de Stalinprijs won.

Een volgende roman, KIK, waaraan Sjaginjan met tussenpozen van 1925 tot 1928 werkte, heeft eveneens een experimentele vorm, wat tot uiting komt in de curieuze ondertitel ‘roman-complex’. Hij is echter qua inhoud veel behoudender dan Mess Mend. De titel is een afkorting van een titel van een melodrama dat Koldoenja i kommoenist (‘De heks en de communist’) heet en is opgenomen als apart hoofdstuk. Uiteindelijk is deze titel voor de gehele roman gebruikt. Sjaginjan had bedacht dat ze in deze roman allerlei vormen van de krant zou gebruiken, het is dus een mengvorm van gedichten, artikelen, een melodrama, een novella, ingezonden brieven, advertenties etcetera., waarbij ook gebruik wordt gemaakt van grafische vormen specifiek voor de krant. Bijvoorbeeld twee kolommen voor het artikel, cursief voor de ingezonden brieven, omlijnde advertenties, protocollen met aantekeningen in de marge, een telefoongesprek, een stempel van de censor, et cetera. Dit alles is verdeeld over drie episodes, rode draad is de verdwijning van een plaatselijke partijleider. In meerdere stukken in ‘de krant’ wordt over de reden van zijn verdwijning gespeculeerd. In het laatste deel schrijft deze leider zelf een ‘realistisch’ stuk, waarin hij alle speculaties afdoet als literaire nonsens en pleit voor realisme in de literatuur. Voor Sjaginjan was het een spel met verschillende genres dat ze in eerste instantie voor haar eigen genoegen beoefende. Later wees ze erop dat de roman een parodie was op het montage-principe, maar met zijn experimentele vorm ook bedoeld was als een didactisch en pedagogisch werk voor de jonge proletarische schrijvers.

KIK werd gevolgd door de socialistisch- realistische roman avant la lettre Gidrotsentral (‘De Watercentrale’), een van de eerste romans over de industrialisatie en de vreugde van creatieve arbeid. Dit werk schreef Sjaginjan in 1930-1931. Ze heeft diverse malen een watercentrale tijdens de bouw bezocht en overlaadt de lezer met allerlei technische details en onvermoeibare enthousiaste arbeiders. De roman werd geprezen op het eerste Congres van de Schrijversbond, toen het socialistisch realisme als officiële doctrine werd ingevoerd. Vanaf dit moment stopten de vormexperimenten en de komische en fantastische elementen, zoals in Mess Mend, helemaal en hield ze zich volledig aan de voorgeschreven genres en thema’s, met veel feiten en cijfers.

In de volgende decennia, de jaren dertig en veertig, oriënteerde Sjaginjan zich meer op de Otsjerki (‘Schetsen’), een bekend documentair genre uit de negentiende eeuw. Ze bezocht in het hele land de grote projecten van het vijfjarenplan en meldde de (altijd) positieve resultaten, bijvoorbeeld in de bundel Po dorogam pjatiletki (‘Langs de wegen van het Vijfjarenplan’). Dit is net als Gidrocentral saaie en voorspelbare kost, en zo zijn er nog tientallen van dit soort ‘Schetsen’. Pas in 1942 werd zij lid van de Partij. Tijdens de oorlog verbleef ze in de Oeral als correspondent van de Pravda. En net als tijdens de Revolutie hield ze zich verre van allerlei brandhaarden.

Tot nu toe is Sjaginjans leven als gerespecteerde schrijver en journalist nagenoeg rimpelloos verlopen, maar dan sterft Stalin in maart 1953. Chroesjstjov is nog niet aan de macht, de strijd met Beria om de opvolging is in volle gang. Maar sommige intellectuelen voorvoelen dat er misschien een liberalere periode kan aanbreken. Een vroeg voorbeeld hiervan is het artikel van Pomerantsev, getiteld ‘Ob iskrennosti v literatoere’ (‘Over oprechtheid in de literatuur’), dat geplaatst wordt in 1953 in het decembernummer van het gezaghebbende tijdschrift Novy mir (‘De Nieuwe Wereld’). Hoofdredactuer was toen de liberale dichter Aleksandr Tvardovski. Pomerantsev gaat in zijn artikel in op de huidige stand van zaken in de literatuur waar conflict en ‘de realiteit eerlijk weergeven, zoals deze is’ totaal ontbreken. De realiteit wordt opgepoetst met mooi klinkende woorden, maar is in wezen holle retoriek, waarin niemand zich meer herkent. Hij voegt in het artikel een fictieve dialoog in met een even fictieve schrijver, waarin hij de schrijver provoceert met de opmerking dat de huidige literatuur alleen nog bestaat uit stereotypen en standaard uitspraken. De schrijver verdedigt zich en zegt dat als hij niet conform de eisen van de doctrine schrijft en zijn eigen persoonlijke mening laat horen, hij gestraft wordt en zijn werk niet wordt gepubliceerd. Feiten, cijfers en documenten worden in de literatuur gebruikt omdat deze aspecten ‘veilig’ zijn. Letterlijk zegt de schrijver ‘ikzelf ben dit soort retoriek niet, het is mijn opportunisme en gebrek aan wil, mijn zwakheid’. De opponent gaat hiermee niet akkoord, beter geen boek dan een slecht boek. Om zijn argumenten kracht bij te zetten citeert Pomerantsev ook ingezonden brieven van arbeiders die zich helemaal niet herkennen in het positieve beeld dat schrijvers van hun werk- en leefomstandigheden geven. Ook de critici krijgen ervan langs, zij waarderen de standaard als goed en wat hiervan afwijkt als slecht, maar zouden de dringende kwesties, die schrijvers eigenlijk moeten weergeven, meer moeten waarderen dan al die clichés.

Toen Sjaginjan begin 1954 haar literaire dagboek Dnevnik pisatelja (‘Dagboek van een schrijver’) publiceerde, schreef de marxistische filosoof Michail Lifsjits hier bijna meteen een reactie op in het artikel ‘Dnevnik Marietty Sjaginjan’ (‘Het dagboek van Mariëtta Sjaginjan’). Het is heel waarschijnlijk dat hij en misschien met hem velen, zich al heel lang aan haar geërgerd had. Sjaginjan kreeg steeds meer de neiging zichzelf te presenteren als een schrijver die onderzoek doet en ook iets kan zeggen over technische ontwikkelingen in het land. Dit werd haar blijkbaar niet altijd in dank afgenomen. Als je de artikelen van Pomerancev en Lifsjits na elkaar leest, dan lijkt het alsof het laatste een vervolg is op het eerste. Het gaat Lifsjits echter, anders dan Pomerantsev, niet per se om eerlijkheid en de literatuur in haar algemeenheid, maar om de manier waarop Sjaginjan haar beroep uitoefent. Hij presenteert een zeer gedetailleerde en kritische analyse van haar dagboek, dat geschreven was om jonge schrijvers te leren schrijven zoals zij. Het dagboek, dat zij jaar in jaar uit had bijgehouden, was literair bewerkt en diende om te laten zien hoe een auteur altijd nieuwe kennis moet opdoen en het voortouw kan nemen in allerlei zaken. Hoewel Tvardovski hem waarschuwde dat het publiceren van dit artikel ‘gevaarlijk’ is en gevolgen voor hem zou hebben, bleef Lifsjits op zijn strepen staan en werd het in 1954 gepubliceerd in het februarinummer van Novy mir.

Lifsjits artikel komt er in feite op neer dat de anonieme geïnterviewde schrijver uit Pomerantsevs artikel nu als het ware een echt gezicht krijgt. Niet dat Sjaginjan ooit zou toegeven dat ze ‘zwak’ en ‘opportunistisch’ is, maar wel worden hier het proces en de manier van schrijven, haar zwaktes en fouten bloot gelegd. Met veel cynisme wordt dit op grond van data en citaten uit het dagboek gemotiveerd en uit de doeken gedaan. Zo vraagt Lifsjits zich af hoe het mogelijk is dat de altijd onvermoeibare Sjaginjan bijvoorbeeld in drie weken tijd (als een ‘bogatyr’) vier Sovjetrepublieken kan doorkruisen. Hoe zij in alle mogelijk verschillende fabrieken die ze bezoekt schijnbaar alle technische details weet en als ze die niet weet mensen naar haar hotel laat komen om dit uit te zoeken. Welke chef of directeur laat zich zo ringeloren? In deze korte tijd wijst zij dan ook nog iedereen op zijn verantwoordelijkheid, neemt ze directeuren de maat, en wijst en passant ook nog op technische onvolkomenheden, die volgens Lifsjits alleen maar aantonen dat ze daar totaal geen kennis van heeft. Ze schrijft dat het de taak van haar redacteuren is om feitelijke onjuistheden recht te zetten. Lifsjits merkt fijntjes op dat dat toch echt de verantwoordelijkheid van de auteur is en niet van een redactie. Meteen voegt hij eraan toe dat dit werk zeker niet als advies aan een jonge schrijver gegeven kan worden. Behalve met technische details, vermoeit de schrijfster de lezer ook nog met cijfers en statistieken, met blije arbeiders en met positieve resultaten die hun weerga niet hebben. Verder merkt hij op dat Sjaginjan vrije tijd voor de arbeider afwijst, maar zelf wel detectives leest, die ze in een andere passage dan weer volledig afkeurt. Zij verveelt de lezer met haar eeuwige dorst naar kennis, haar optimisme en overtuiging dat alles rozengeur en manenschijn is. Met dit laatste neemt ze ook de reële mensen, die ze ontmoet, niet serieus, want niemand mag klagen en iedereen moet altijd dezelfde roze bril opzetten, die zij ook op heeft. Lifsjits eindigt met de volgende opmerkingen: ‘De fouten en onnauwkeurigheden zijn in dit artikel bij lange na niet uitputtend behandeld. Het zijn ridicule en erg amusante fouten. Maar in wezen valt er niets te lachen en is dit alles eerder treurig. Waarom ontwikkelen goede menselijke kwaliteiten zich zo leugenachtig: verandert energie in overhaastheid en levendige interesse in lege retoriek, veelzijdigheid in literaire ijdelheid? […] We hopen dat jonge schrijvers andere voorbeelden zullen volgen, want zo mag je niet schrijven.’

Het artikel sloeg in als een bom en het werd een groot schandaal in de literaire wereld; Lifsjits kreeg iedereen tot en met de Partij over zich heen. In juli verscheen een beschikking van de Partij dat het redactiecollectief van het tijdschrift Novy mir serieuze politieke fouten had begaan, Tvardovski werd meteen van zijn taak ontheven. De schrijver Sjalamov verkondigde dat Tvardovski zonder reden is ontslagen. Want ‘ik heb de artikelen van Pomerantsev en Lifsjits gelezen en heb in beide artikelen niets vreselijks kunnen ontdekken. Ze zijn goed en gedegen. Maar Het dagboek van een schrijver van Mariëtta Sjaginjan zou ik gewoon weggooien.’

Twee jaar lang kon Lifsjits niets publiceren en werd hij door iedereen met de nek aangekeken, maar in 1956, na de geheime rede van Chroesjtsjov, waarin de destalinisatie werd aangekondigd, veranderde dat. Later, toen Tvardovski in 1958 opnieuw hoofdredacteur van Novy mir werd, zou Lifsjits in 1963 op zijn verzoek een positieve kritiek op Solzjenitsyns Een dag van Ivan Denisovitsj schrijven. Sjaginjan zelf deed het artikel van Lifsjits af met de opmerking dat dit ‘een Joodse reactie was op haar actieve deelname aan de campagne om de publicatie van Vasili Grossmans roman Zjizn i soedjba (‘Leven en lot’) tegen te houden’. In haar biografie wordt niets over deze ongetwijfeld heftige periode gemeld. Haar mening over de destalinisatie en de liberale politiek tijdens de Dooi ben ik nergens tegengekomen. Een feit is dat vanaf dit moment Sjaginjan in het algemeen het onderwerp van spot werd en haar stelselmatig puur opportunisme werd verweten. We weten natuurlijk dat er nog veel andere schrijvers waren die hetzelfde verweten kon worden, maar blijkbaar was zij toch, misschien ook als vrouw in het mannenbolwerk van de schrijversbond, een makkelijker doelwit.

Als het moeilijk wordt, gaat Mariëtta Sjaginjan op reis. In de jaren vijftig, toen men onder Chroesjtsjov vrijer mocht reizen, koos ze voor een nog veiliger genre en schreef ze heel veel Pisma (‘Brieven’) over allerlei landen die ze bezocht, voornamelijk de satellietstaten, maar ook Italië en zelfs Nederland. Haar grootste historische project, dat in deze periode werd afgesloten, is echter een biografie van Lenin, de tetralogie Semja Oeljanovych (‘Het gezin Oeljanov’) waaraan zij van 1938 tot en met 1957 werkte. Tot dezelfde reeks worden ook de lyrisch filosofische schetsen Tsjetyre uroka u Lenina (‘Vier lessen van Lenin’), gerekend, die in 1970 gepubliceerd werden en als het vierde deel van de tetralogie worden beschouwd. Zoals ze zelf zegt stond haar hele leven in het teken van Lenin en wilde ze ‘de levendige warm menselijke Lenin’ laten zien in plaats van alle stereotypen die over hem de ronde deden. Ze kreeg hiervoor de prestigieuze Leninprijs in 1972. Deze jaren was ze ook bezig met het redigeren (en corrigeren) van haar verzameld werk, dat in 1973 werd uitgegeven. In 1974 verscheen haar biografie Mariëtta Sjaginjan – Choedozjnik (‘Mariëtta Sjaginjan, de kunstenaar’), geschreven door L. Skorino en zo te zien in nauwe samenwerking met de schrijfster zelf. Sjaginjan stierf in 1982 en heeft zo dus niet de perestrojka meegemaakt, die het begin van het einde inluidde van de socialistische staat, die door haar zo bezongen is.

En dan komen we weer op de vraag terug, wie was deze schrijfster nu eigenlijk? Wat waren haar overwegingen om de partij steeds zo te volgen, ofschoon ze pas in 1942 zelf lid werd? Over de beginjaren van de Revolutie komen we maar weinig te weten, was ze nu echt zo enthousiast, of was het iemand die zich met al haar energie overal ingooide? Eigenlijk kan ik hier alleen maar speculeren; in haar biografie is ze steeds een modelburger en schrijfster, die ongelooflijk veel geschreven heeft en een tomeloze energie had, dit wordt ook door vriend en vijand steeds bevestigd. Alles wat als faux pas gezien kan worden breit zij of haar biografe steeds weer recht, of misschien beter gezegd, ‘zet ze in perspectief’. Toen ze zich aansloot bij de symbolisten hunkerde ze naar een ideaal van mystiek en religie waarin zij zich kon vastbijten, maar dit ideaal was wel ‘verkeerd’. Het werd haar vergeven als ‘een jeugdzonde’ en het kwam haar retrospectief heel goed van pas dat ze in het openbaar in een schriftelijke polemiek met Hippius gebroken had. We zien ook dat zij het blijkbaar nodig had om mensen te verafgoden; eerst zijn dat Hippius, Rachmaninov en Goethe, later Lenin en ook de socialistische heilsstaat. Gelukkig voor haar heeft ze Stalin hier niet voor uitgekozen. Verder hebben we gezien dat ze altijd de neiging had om de echte brandhaarden te vermijden: tijdens de Revolutie is ze in het Zuiden, tijdens de oorlog in de Oeral, en na de kritiek van Lifsjits een tijd in het buitenland. Of dit nu bewuste intenties waren of meer toeval, heb ik niet kunnen achterhalen.

Haar connecties met de symbolisten en met de Seriapionbroeders heeft Sjaginjan dus netjes afgeserveerd, haar ideeën en gedrag tijdens de periode van de Revolutie heeft ze in de vergetelheid gedompeld. Haar verdiensten als schrijfster en journalist werden steeds meer door haarzelf uitvergroot, tot ze zelf een soort ‘bogatyr’ werd, iemand die alles kan. Vandaar misschien de titel van haar biografie ‘schrijver-kunstenaar’ en de titel die zij zichzelf voorheen ook gaf: ‘schrijver-universalist’. Het enige wat haar steeds parten heeft gespeeld, zowel positief als negatief, is de detective Mess Mend. Dit was haar grootste succes bij het publiek, waarmee ze, al haar socialistisch realistische werken ten spijt, echt naam maakte. Maar ze werd door dit werk ook lang negatief bekritiseerd door de Sovjetcritici. Ze moest zich er steeds voor verantwoorden en het is duidelijk dat ze het hier moeilijk mee heeft gehad. Dit kun je zien aan haar steeds wisselende commentaar. Soms zegt ze dat ze aan de ‘sociale opdracht’ van de partij gevolg heeft gegeven, maar elders dat ze zoiets nooit zou kunnen doen, omdat dat tegen haar creatieve zelf indruist. Weer ergens anders zegt ze dat ze de detective louter voor zichzelf schreef, zonder ooit te denken aan publicatie. Misschien is dit wel het leukste boek dat ze geschreven heeft, waarin ze zich vrij kon laten gaan. Het is wel interessant dat ze de detective als genre later ook wel afkeurt, maar dan op hoge leeftijd opnieuw verdedigt. Zo schrijft ze twee jaar voor haar dood dat de detective ‘gezond leesvoer is, omdat deze onze zenuwen ontspant door het vertrouwen dat het kwaad onthuld wordt, de slechterik bestraft wordt en het goede en de waarheid overwinnen’. Tegenwoordig wordt Sjaginjan alleen nog gememoreerd als voorloper van de populaire Russische detectiveschrijfsters, zoals de bekende Dasjkova en Marinina. We zullen nooit weten of ze dit een eervolle dan wel oneervolle vermelding had gevonden.




<

TSL 77

>