Serhi Zjadan



Slowaakse literatuur



Serhi Zjadan (geboren in 1974 in het stadje Starobilsk in de omgeving van Loegansk) is de meest gelezen en meest vertaalde Oekraïense auteur van zijn generatie. Grote bekendheid genieten onder meer zijn romans ʻDepeche Modeʼ (2004) en ʻVorosjilovgradʼ (2010), road novels die zich in het oosten van Oekraïne afspelen. Het recente (post-)communistische verleden en de conflictrijke politieke actualiteit spelen ook een belangrijke rol in zijn gedichten – sinds zijn debuut in 1995 publiceert hij gemiddeld om de twee jaar een poëziebundel. Een eerste selectie van Zjadans poëzie in Nederlandse vertaling presenteerden wij in het Oekraïnenummer van 2008 (TSL 49). Hieronder volgt een keuze uit zijn recentere werk, respectievelijk uit de bundels ʻHet leven van Mariaʼ, ʻDe Heer sympathiseert met outsidersʼ en ʻDe tempeliers.ʼ1



* * *


Onze kinderen, Maria, groeien als gras:
zwarte arbeidshanden, kaalgeschoren hoofd,
’s ochtends vroeg al staan ze bij de haltes, rusteloze piraten –
een tijdelijk adres, het land nog maar half in leven.

Ze hebben hun eigen angsten, volgen hun eigen wet,
ze willen geen verandering, ze lachen om verboden
Wat kun je veranderen aan iets, wat niet bestaat,
en wat kun je verbieden tijdens een begrafenis?

En nu spreekt jouw zoon, Maria, vreemde woorden,
hij ziet allerlei tekenen, verricht allerlei wonderen,
bevestigt koppig dat er kracht is in de liefde,
alsof gras zou groeien van de liefde alleen.

Hij zegt dat geen enkele wet waarde heeft,
dat al onze angsten spoken zijn van sneeuw,
dat onze vijanden enkel onder ons verschijnen
wanneer wij ons als vijanden gedragen.
Maar wij zelf kennen onze vijanden.
Wij weten hoeveel er rondzwermen langs de oevers,hoeveel er werken in onze fabrieken,
hoeveel er tot onze goden bidden.

Zeg me, wie heeft hen naar onze velden geleid?
Door welk een wonder duldt onze aarde hen?
Zeg me, waarom moeten onze kinderen kijken
naar hun Ausweisen – wie zijn ze en waar komen ze vandaan?

Om een of andere reden is jouw zoon altijd tussen vreemden,
legt hen uit van wat voor een veren en hefbomen
de hemel gemaakt is die vannacht boven ons hangt,
voedt hun kinderen op, lacht naar hun vrouw.

Er kunnen geen vreemden zijn waar het zo donker is, zegt hij,
waar een half jaar regen wordt afgewisseld door een half jaar winter,
het is onze trots, zegt hij, die vreemden van ons maakt,
hij vindt ons zelf en zelf doodt hij ons.

En daarom vragen onze kinderen om aan jouw zoon te zeggen:
dat hij maar hiervandaan vertrekt naar zijn eigen duisternis
en dat die vreemdelingen maar met hem mee vertrekken,
allen die hem geloven zonder te weten waarom.

Dat hij maar al hun boeken, rollen en vellen met zich meeneemt,
dat hij de Roma’s maar meeneemt en wegvoert over de bruggen
de moefti’s en de rabbijnen, de Schriftgeleerden en de helderzienden –
dat hij ze maar hiervandaan haalt, als er een plek is om hen heen te brengen.

Anders laten we zware rook in onze hemel toe,
verbranden we hun bazaarkramen en gebedshuizen,
hun bittere synagogen en broze minaretten,
al die donkere plekken die wij niet begrijpen.

Dat hij ze maar hiervandaan haalt en zelf ook vertrekt,
Dat hij niet het begin van nieuwe branden afwacht,
Dat hij maar onthoudt dat wij iedereen die bij ons achterblijft,
alsnog aan onze oevers zullen verdrinken.

Dat hij al die mensen maar meeneemt van hier,
Dat hij hen maar geruststelt met een van hun eigen ideeën.

Dat hij mettertijd maar terugkeert om – zo niet ons –
dan tenminste onze kinderen te redden.


de paddenstoelen van de donbas


In de lente verdrinkt de Donbas in de mist, en de zon verstopt zich achter de heuvels.
Daarom moet je de plekken kennen,
je moet de juiste mensen kennen.

Het was een arbeider van het voormalige pompgebouw,
een door alcoholisme geteisterde vent,
– Wij – zei hij bij onze kennismaking – arbeiders van het pompgebouw,
werden altijd beschouwd als de elite van het proletariaat, uhum, de elite.

Destijds, toen alles naar de achterlanden verdween, hebben velen
het hoofd laten hangen. Alleen wij – arbeiders van het
pompengebouw niet, alleen wij niet.
Wij hebben toen de onafhankelijke mijnwerkersvakbonden verzameld,
drie gebouwen van het voormalige fabriekscomplex ingenomen
en zijn daar paddenstoelen gaan telen.

– Wat, paddenstoelen? – ik geloofde hem niet.
– Ja, paddenstoelen. We wilden mescalinecactussen verbouwen, maar bij ons
in de Donbas groeien geen cactussen.
Weet je wat het belangrijkst is wanneer je paddenstoelen teelt?
Het belangrijkste is dat het je grijpt, echt vriend – het belangrijke is dat het je grijpt.
Ons greep het, geloof me, en het grijpt ons nog steeds, misschien omdat
wij de elite van het proletariaat zijn.
Nou ja, dat dus, we hebben drie gebouwen ingenomen en onze paddenstoelen uitgezaaid.
Nou, en daar dus, arbeidsvreugde, ellebogengevoel,
je kent het wel, dat benevelende gevoel van arbeidsverworvenheden.
En het belangrijkste is: het grijpt iedereen! Iedereen grijpt het, zelfs zonder paddenstoelen!
De problemen begonnen al na een paar maanden. Het is hier bij ons een serieus
rayon – je hebt het zelf gezien – onlangs hebben ze hier nog een tankstation afgefikt,
en daarbovenop, heeft de politie ze allemaal betrapt – ze hebben niet eens meer
getankt, zo graag wilden ze dat tankstation afbranden.
En toen besloot één brigade nog om ons te belagen, om onze
paddenstoelen mee te nemen – stel je voor! Ik denk dat iedereen in onze positie
geknapt zou zijn – zo’n toestand, dan knapt iedereen,
ieder in de mate die past bij zijn sociale status.

Maar wij kwamen bij elkaar en dachten – goed, paddenstoelen, dat is goed,
maar het gaat niet om de paddenstoelen en ook niet om het ellenbogengevoel,
het gaat zelfs niet om het pompengilde, hoewel dat het argument was.
We dachten gewoon – nu komt onze oogst, onze paddenstoelen
zullen groeien, en groeien en – onder voorbehoud – tot bloei komen,
en wat moeten we tegen onze kinderen zeggen? Hoe moeten we hen in de ogen kijken?
Er zijn gewoon dingen waar je voor op moet komen,
die je niet zomaar van de hand kunt doen.
Dus jij komt op voor jouw penicilline,
en ik voor de mijne.

Met andere woorden, we troffen ze op die paddenstoelenplantages
en daar hebben we ze ook te grazen genomen. En toen ze op de warme
paddenstoelenharten vielen, dachten wij:

Alles wat je eigenhandig maakt, werkt op je in.
Alles wat je door je eigen geweten laat passeren, slaat
met het ritme van je hart.
Wij zijn op deze gronden gebleven, zodat onze kinderen
niet ver hoeven te lopen naar onze graven.
Dit is ons eiland van vrijheid,
het verruimde bewustzijn
van de landbouw.
Penicilline en Kalasjnikov, twee symbolen van strijd,
de Castro van de Donbas leidt de partizanen
door de mistige paddenstoelenplantages
naar de zee van Azov.


– Weet je – zei hij tegen mij – ’s nachts, als iedereen slaapt
en de donkere gronden mist in zich opzuigen,
voel ik zelfs in mijn slaap hoe de aarde rondom de zon draait,
ik hoor, ik hoor hoe ze groeien –

de paddenstoelen van de Donbas, onhoorbare Chimaera’s van de nacht
komend uit de leegte, groeiend op steenkool,
zolang de harten stilstaan als liften in nachtelijke gebouwen
zullen de paddenstoelen van de Donbas groeien, groeien, en laten
allen die gevallen zijn, allen die hun geloof verloren zijn niet sterven van verdriet,
want, gozer, zolang wij samen zijn
zal er iemand zijn om deze aarde te bewerken,
en in haar warme binnensten te vinden
de donkere kleur van de dood,
de donkere kleur van het leven
.

* * *


Ze is vijftien jaar oud en ze verkoopt bloemen op het station.
De lucht achter de schachten is zoet van zon en bessen.
De treinen bevriezen een ogenblik en bewegen verder.
Soldaten gaan naar het Oosten, soldaten gaan naar het Westen.

Niemand blijft staan op haar plek.
Niemand wil haar met zich meenemen.
Zij denkt, dat zelfs de plaats waar ze de hele dag al staat
gewild en dierbaar zou kunnen zijn.

Dat ze, zo blijkt, er niet van weg wil gaan
dat ze, zo blijkt, zich er met haar tanden in vast wil bijten
dat ze, zo blijkt, voor de liefde genoeg heeft
aan dit oude station en een leeg, zomers panorama.

Niemand verklaart haar, wat de reden is.
Niemand brengt bloemen naar het graf van haar oudere broer.
Door haar droom is hoorbaar, hoe het vaderland zich vormt in het duister,
zoals de ruggengraat van een minderjarige uit een internaat.

Het licht en de duisternis vormen zich, vloeien ineen.
De zomerzon stroomt de winters in.
Alles wat er nu met hen gebeurt noemt men tijd.
Ze moet alleen begrijpen, dat dit alles alleen met hen gebeurt.

Haar geheugen vormt zich, vormt zich in stilte.
Op deze plek is iedereen geboren die zij kent.
Terwijl ze in slaap valt denkt ze aan iedereen die vertrokken is.
Wanneer ze niemand meer heeft om aan te denken valt ze in slaap.



Vertaling Lennaard van Uffelen




<

TSL 76

>