Sinds enkele jaren is Abram Muller actief
bezig met het vertalen en propageren van
de Slowaakse literatuur. Dit heeft onder
meer geleid tot de publicatie van drie vertalingen,
te weten van Balla: In de naam
van de vader, van Rudolf Sloboda: De
laatste regel en van een aantal Slowaakse
schrijvers een verhalenbundel met de omineuze
titel: Het graf en dertien andere verhalen.
Al deze vertalingen kwamen uit bij
uitgeverij Douane, geleid door de slavist
Arie van der Ent. De vertaler heeft jaren
in Slowakije gewoond, maar is naar Nederland
(Rotterdam) teruggekeerd, de uitgever
heeft zijn domicilie in Nederland (Rotterdam)
verruild voor Oekraïne (Kiev).
Vergeleken met de Tsjechische literatuur
is er uit het Slowaaks – tot de vertalingen
van Muller verschenen – weinig
vertaald. Muller noemt zelf in de flaptekst
voorin het boek van Balla de sociale roman
De schamele vreugden van Josef Mak van
de Slowaakse schrijver J. Ciger-Hronský
(1896-1960), die na de Tweede Wereldoorlog
eerst naar Oostenrijk uitweek, een paar
jaar in Italië verbleef, daar in februari 1948
gearresteerd werd, maar uit de gevangenis
wist te ontsnappen om vervolgens naar
Argentinië te emigreren, waar hij tot zijn
dood bleef. De genoemde roman is echter
van voor de oorlog (1933) en genoot een
zekere populariteit in die tijd. Hij werd in
diverse talen vertaald, in het Nederlands
door de schrijver J. van Oudshoorn, die Ciger-
Hronský’s naam verbasterde – waarschijnlijk
naar buitenlands voorbeeld – tot J.C. Chronsky. Deze vertaling verscheen
in 1945, wat nogal verbazing wekt omdat
de schrijver fout in de oorlog was geweest
en niet voor niets zijn toevlucht zocht in de
emigratie.
Ik herinner me nog een andere vertaling,
uitgegeven bij de Wereldbibliotheek
in 1967: De verborgen bron (Skrytý prameň),
van de hand van Ludo (Lʼudo) Zúbek,
een novelle uit 1956. Daar komt ook
nog bij de in vele talen vertaalde politieke
roman van Ladislav Mňačko: De smaak
van de macht (Ako chutí moc), uit 1968,
het annus mirabilis in Tsjechoslowakije,
althans totdat de legers van het Warschaupact
een einde aan het sprookje maakten.
In die periode is er zelfs meer werk van
Mňačko vertaald, maar dat heeft nooit die
bekendheid verworden van De smaak van
de macht. Bovengenoemde titels zijn alle
niet direct uit het Slowaaks vertaald.
Maar om op Mullers vertalingen, die
wel direct uit het Slowaaks vertaald zijn,
terug te komen: Balla’s korte roman In
de naam van de vader (V mene otca) (90
kleine bladzijden) uit 2011 verscheen twee
jaar later in het Nederlands en werd eerder
in TSL besproken door Hank Geerts (nr.
71, sept. 2015). Balla (geboren in 1967),
die voluit Vlado (Vladimír) Balla heet,
wordt gerekend tot een van de meest interessante
nieuwe Slowaakse schrijvers van
na de Fluwelen Revolutie (1989) of – zo
u wilt – na de afsplitsing van Slowakije in
1993. De roman gaat over een huis dat op
het eerste gezicht doodnormaal lijkt, maar
geleidelijk steeds raadselachtiger aspecten
vertoont, met name in de kelder waar een
mythische boom lijkt te groeien met allerlei
ondergrondse vertakkingen in de wijde
omgeving. Er lijkt sprake te zijn van een
parallelle (anti)wereld, waardoor het verder
realistische verhaal steeds meer naar
magisch realisme neigt.
Rudolf Sloboda’s roman De laatste regel
is al van 1982 (de schrijver leefde van
1938-1995), maar kwam pas in boekvorm
uit in 2007, als ik het colofon juist interpreteer.
Voor de Nederlandse vertaling uit
2015 is bewust voor een andere, spannender
titel gekozen, want de oorspronkelijke Slowaakse
titel luidt Rozum (rede, verstand).
De roman is sterk autobiografisch en ‘hedendaags’,
gemeten naar het heden van het
begin van de jaren tachtig. Hij speelt zich
grotendeels af in het door armoede verloederde
dorp Devínska Nová Ves, niet ver
van de hoofdstad Bratislava, waar ook de
schrijver heeft gewoond en waar een al wat
oudere scenarioschrijver (zoals Sloboda)
aan lagerwal dreigt te geraken. Af en toe
doet hij nog zijn best zich uit de lethargie
van zijn bestaan te redden, een opdracht te
krijgen, een scenario te schrijven, terwijl
zijn relatie met zijn vrouw en opgroeiende
dochter op springen staat en voortdurend
door geruzie ondermijnd wordt. Het thema van een ‘mislukt huwelijk’ duikt ook op in
de relaties van anderen om hem heen: onder
de sociale en politieke omstandigheden
van begin jaren tachtig, die het leven ontwrichten,
moet ook het instituut van het huwelijk
het ontgelden. En als de sociale banden
verzwakken of door het overlijden van
iemand (in dit geval in het bijzonder van
zijn vader) worden verbroken, wordt de ik
op zichzelf teruggeworpen en vormt drank
voor hem (ook voor Sloboda, die excessief
dronk) vaak troost, maar geen oplossing.
Prangende vragen worden dan: wie ben ik,
wat kan ik en wat doe ik in deze gruwelijke
omgeving van een gezin, dorp en land dat
naar de bliksem is. Zijn enige houvast is
dan nog zijn ‘rozum’.
De meest recente vertaling van Abram
Muller is de bovengenoemde bundel van
dertien verhalen, die de ook al niet zo
vrolijke titel draagt Het graf. Het is onmogelijk om hier al deze verhalen door
te nemen. Wel kan gezegd worden dat de
vertaler een bonte keur aan nieuwe, hier
meestal volstrekt onbekende auteurs presenteert en biografisch annoteert. In elk
geval één (voor mij) bekende is onder
hen: Balla, en naar zijn sublieme verhaal
is de hele bundel vernoemd. Het verhaal
heeft een motto van een andere gevestigde
schrijver, Ján Johanides, (1934-2008),
van wie volgens mij hoogstens in een tijdschrift
weleens een verhaal is vertaald. Uit
het motto blijkt de cynische houding van
mannen tegenover vrouwen, en, het wordt
duidelijk dat de spreker een vrouw is. Dit
is van belang voor de rest van het verhaal:
het is geschreven vanuit een vrouwelijk
ik-perspectief dat geregeld een ‘jij’(man)
aanspreekt. Het vrouwelijke perspectief
dat door een mannelijke schrijver wordt
gekozen is natuurlijk niet nieuw in de literatuur.
Om een voorbeeld te noemen:
ook de Tsjechische schrijver Hrabal deed
dat diverse malen, zelfs in autobiografisch
proza, hetgeen hem in staat stelde om via
de ogen van een ander zijn eigen leven
onder de loep te nemen. Het verhaal van
Balla is – zoals ook zo vaak en vaak extremer
bij Hrabal – vrijwel in één zucht
geschreven, hetgeen zich af laat lezen aan
de lange zinnen die losjes (vaak met drie
puntjes) met elkaar verbonden zijn. De
eerste ‘zin’ telt 6+12 regels, de tweede
4+5+16+1, enzovoort. Die hele passage
van 44 regels staat bovendien in de tweede
persoon: een ‘je’ wordt aangesproken, die
kennelijk van het kaliber mannen is waarvan
sprake is in het motto van Johanides,
namelijk het type man dat bij een vrouw
met zielige verhalen aan komt zetten, haar
‘vilt’ om haar vervolgens ‘als een levend
lijk’ achter te laten.
Ook de ‘ikvrouw’ bij Balla gruwt van
de man die haar geregeld bezoekt.
Een briljant begin dat een paar regels verder wordt voortgezet met:
En die tirade gaat bladzijden lang door! De ‘ik’ laat zich door hem, dat beest, in de luren leggen, gebruiken, maar het zijn niet meer dan gelegenheidsparingen (p. 7), want er is een kaapster op de kust: de Jaagster (p. 6):
Het thema van de dood keert na het motto
terug wanneer ‘zij’ ‘hem’ voorhoudt dat
hij haar eigenlijk ‘doodde’ in dat café, zij
het onbewust (p. 8). Het is nog maar een
metafoor, pas later vallen er in een fantasmagorische
scène echte doden, althans op
papier.
Het is onmogelijk al deze verhalen de
revue te laten passeren, meer dan aanstippen
kun je niet om niet de clou te verklappen,
maar voor één maak ik een uitzondering.
Dat is het verhaal ‘Konijnen’ van
Monika Kompaníková (geboren in 1979),
die in 2003 debuteerde. Het hier vertaalde
verhaal komt uit de bundel Witte plekken
(Biele miesta) uit 2006.
De dood in dit verhaal overvalt de lezer
al meteen aan het begin wanneer er sprake
is van het thuis slachten van zes konijnen,
waar de protagoniste, Helena, als kind getuige
van is geweest.
Zij herinnert zich die scène wanneer ze
ruim tien jaar later als pubermeisje door
een jongen aan de enkels wordt beetgepakt.
Het slachten van konijnen was (en is waarschijnlijk
nog steeds) op het Slowaakse
platteland de gewoonste zaak van de wereld
en typisch een actie voor de pater familias,
een man (in dit geval haar vader). Voor een
kind ligt het wat gevoeliger, want dat ziet
in het lekkere (en goedkope) hapje vlees
eerder een knuffeldier. Het bloed dat uit het
snuitje stroomt, symboliseert mogelijk het
volwassenworden van het meisje en de uit
elkaar getrokken pootjes de geslachtsdaad.
Thanatos en Eros dringen zich aan de lezer
op door het prachtig beschreven broeierige,
complexe beeld, dat zowel freudiaanse als
antropologische wortels heeft.
Het gaat om een herinnering, het ‘nu’
is dat van de buurjongen die haar enkels
vastpakt. De plaats van handeling is een
oud autowrak, een militaire terreinwagen
die achter het huis met een voorwiel in de
beek geparkeerd staat. Het is een plek van
verval en vervuiling, eventueel ook als een
soort graf te duiden. Het dak is zo lek als
een mandje, de banden zijn kapot, de ruiten
bemodderd, de portieren knarsen, maar
er is een cabine, een intiem huisje, een
schuilplaats waar je je terug kunt trekken.
De buurjongen en het meisje proberen zich
eerst elk voor zich het autowrak toe te eigenen,
dan komt het tot afspraken dat de ene
dag de een, de andere de ander erin mag,
de ene in dit deel, de andere in dat deel, en
ten slotte loopt het uit op het gezamenlijk
delen van de intieme ruimte en de eerste
schuchtere erotische toenaderingspogingen
die eruit voortvloeien. De rest van het verhaal
laat ik in het midden.
Zonder al te zeer af te willen dingen op
de andere verhalen, steken die van Balla
en Kompaníková er naar mijn smaak flink
bovenuit. Op de uitgaven bij Douane valt
wel iets af te dingen: een goede corrector
zou er heel wat ongerechtigheden hebben
kunnen uithalen. Tja, dat kost geld en dat
heeft een beginnend uitgever in de regel
niet. Hij heeft daarentegen wel de moed
om financieel riskante literatuur uit te geven
en dat siert hem. En om te besluiten
met nog een compliment: Abram Muller
is niet alleen een enthousiast propagandist
van de Slowaakse literatuur, ook zijn
vertaalcapaciteit moet hoog worden aangeslagen
en verdient die professionele
corrector.
Vertaling Tanja Meijer