Ewa Lipska (1945) neemt binnen de hedendaagse
Poolse poëzie vanaf haar debuut
in 1967 een geheel eigen, onafhankelijke
plaats in. Hoewel het lot van haar generatie
haar na aan het hart ligt, onderscheiden
haar gedichten zich onmiskenbaar van het
werk van dichters als Stanisław Barańczak,
Ryszard Krynicki, Julian Kornhauser, Jerzy
Kronhold en Adam Zagajewski. Alledaagsheid
en geschiedenis zijn in haar heldere,
door individuele gevoeligheid doordrongen
poëzie op een te eigenzinnige wijze verweven
om haar vast te verbinden met ‘De
Nieuwe Golf’, zoals de dichtersgroep werd
genoemd waartoe haar generatiegenoten
behoorden. Haar bewust gekozen eenzaamheid,
die nergens bitter isolement wordt,
stoot niet af door hermetisme, maar nodigt
veeleer uit tot nadere kennismaking. Dat
komt vooral doordat de ‘ik’ in haar gedichten
vanuit een duidelijk persoonlijk, zij het
niet altijd optimistisch, perspectief spreekt.
Hierin doet ze denken aan haar beroemde
stadgenote Wisława Szymborska, met wie
ze een kritisch moralisme deelt en een gelijkluidende
vorm van lichte ironie. Ewa
Lipska schrijft concrete poëzie van weinig
woorden, zelfs in de prozagedichten die
zij vanaf zeker moment is gaan schrijven.
Woorden die de dichteres overigens wantrouwt.
Ze gelooft niet erg in een taal die het
vermogen bezit om begrip tussen mensen te
bewerkstelligen. Vandaar dat de woorden in
haar gedichten nogal eens confronterend tegenover
elkaar staan. Het mikpunt van haar
scepsis is niet alleen ambtelijke taal of welke vorm van propaganda ook, maar vooral
de taal van alledag, niet zelden die tussen
man en vrouw, waardoor de werkelijkheid
die uit Lipska’s gedichten spreekt vaak onheilspellend
klinkt.
In ‘Meneer Schmetterling en de onontkoombaarheid
van de dissonantie’, het tweede,
uit prozagedichten bestaande, deel van
haar elfde bundel, Ludzie dla początkujących
(Mensen voor beginners, 1997), duikt
voor het eerst een mevrouw Schubert op.
Vooralsnog toegesproken en misschien zelfs
wel aanbeden door de ‘zesenzestigjarige
staatsambtenaar’ meneer Schmetterling, is
deze ‘dochter van een politiecommissaris’,
net als overigens voor langere tijd haar dichterlijke
schepper, woonachtig in het Wenen
van Café Central, het Steinhaus, het Prater
en Thomas Bernhard. Meneer Schmetterling,
die in een van de gedichten mevrouw
Schubert nog dood wenst – zo gaat dat in
de liefde – leek in deze bundel het woord
te voeren voor de dichteres. Maar inmiddels
communiceert niet langer meneer Schmetterling
met mevrouw Schubert, althans niet
met name. Degene die nu het woord tot haar
richt is weliswaar iemand van het mannelijk
geslacht die vermoedelijk (eveneens?) in
een amoureuze verbintenis met haar heeft
gestaan – maar is het ook een ander…?
De hiernavolgende gedichten zijn afkomstig
uit de in 2012 verschenen bundel Droga pani
Schubert… (Beste mevrouw Schubert…) Al
eerder kon de Nederlandse lezer kennis maken
met de over haar (onze) angsten, verlangens, dromen en gedachten aangesproken
maar immer zwijgende mevrouw Schubert,
onder andere in de verzamelbundel Mensen
voor beginners (vertaling Ad van Rijsewijk
en Karol Lesman, Uitgeverij De Geus 2000)
en meer recentelijk in Beste mevrouw Schubert…
(vertaling Ad van Rijsewijk, Poëziecentrum
Gent, 2015). Anders dan de titel van deze laatste bundel doet vermoeden zijn
de gedichten hierin afkomstig uit de bundel
Miłość, pani Schubert… (De liefde, mijn
beste mevrouw Schubert…, 2013). Volgend
jaar zullen bij uitgeverij Plantage alle (vooralsnog
zesenzestig) door mevrouw Schubert
bezochte gedichten uit het werk van Ewa
Lipska verschijnen.
Beste mevrouw Schubert, er zijn steden die
tegen ons zouden kunnen pleiten. We hebben ze
onvoorzien en zonder uitleg verlaten. Op snelwegen
zijn we achternagezeten door doodsbange adressen en hotelbedden.
Herinnert u zich de verwijde pupillen van Venetië?
Het beledigde Manhattan? Het eerzuchtige Zürich, familie
van Thomas Mann? Geboortesteden waren verbitterd, maar
hielden zich trots. Ze wisten dat we terug zouden komen.
Zoals alle kinderen van een boetvaardige ouderdom.
Beste mevrouw Schubert, ik groet u
vanuit het Labyrint, het dubbelzinnig herstellingsoord
dat mij om de tuin leidt. Ik zoek de hete
bronnen van onze liefde, de drinkhal van minerale woorden,
de geneeskrachtige uren met z’n tweeën. Ik verdwaal in bochtige
herinneringen, elkaar kruisende wegen;
ik loop in een val van geometrie. Ik raak verward
in kabeldata. Alles wat van ons hield, beste
mevrouw Schubert, kent geen uitweg meer.
Beste mevrouw Schubert, wat mij, houder van opera’s,
bindt met de lawaaierige winkelier uit mijn straat?
Ik passeer hem elke dag en elke dag offreert hij me dezelfde
geassimileerde avocado’s. We leven op
dezelfde wereld, ooit de beste van de klas
in de kosmos. De winkelier bezoekt in zijn vrije tijd
het Prater, koopt een kaartje voor het reuzenrad en neemt les
in bang zijn. ‘Weet u, ik ben elke keer bang en elke
keer als ik thuiskom zet ik
op het briefje aan de muur een nieuw kruisje.’
Gisterochtend was ik in het Prater, beste mevrouw
Schubert. Het onbeweeglijke reuzenrad verzonk in
de mist. Het was koud. Ik was helemaal verkleumd. De kassa was gesloten.
Iemands vochtige stem sommeerde me
onmiddellijk terug te gaan.
Beste mevrouw Schubert, de held in mijn roman
zeult een koffer met zich mee. In die koffer zitten zijn moeder,
zussen, gezin,
oorlog, dood. Ik ben niet bij machte hem te helpen.
Hij sjouwt die koffer tweehonderdvijftig pagina’s met zich mee.
Hij is doodop. Eenmaal uit de roman gestapt
blijft hij berooid achter. Hij is zijn moeder,
zussen, gezin, oorlog, dood kwijt. Op een forum
op internet schrijven ze dat het zijn verdiende loon is.
Misschien is hij Jood of een dwerg? Getuigen
beweren dat ze hierover zullen zwijgen.
Beste mevrouw Schubert, hebt u gemerkt
dat de Tijd laatstelijk verstrooider wordt?
De wiskundigen, die getallenpianisten, zeggen dat zijn dagen
zijn geteld. Misschien dat juist daarom op de begrafenis
van een vriend van me de Tijd uit verstrooidheid
de stomverbaasde dood condoleerde.
Beste mevrouw Schubert, ik droomde
dat ik biechtte. Zoals u weet ben ik
niet-gelovig, en de droom overviel me.
In de biechtstoel zat een vrouw en haar
heb ik in één adem de geschiedenis van de Nibelungen verteld.
Ik sprak over haat, liefde, wraak.
De vrouw barstte in lachen uit en verviel tot stof.
Aangezien ik last heb van moedvrees, werd ik onmiddellijk
wakker.
Beste mevrouw Schubert, ik schrijf u in het
Pools. Een merkwaardige taal. Plakt aan
je verhemelte. Je moet haar voortdurend vertalen in
andere talen. Ze ruikt soms muf en smaakt als
apathische mosterd. Ze wil nog weleens op dreef komen
in de liefde. Herinnert u zich die lexicale
duizeling, toen we over het strand renden en de regen
ons de laatste restjes spraak uit de mond waste?
Beste mevrouw Schubert, soms voel ik me als
een huis dat te koop staat. Ik heb zes
kamers, twee keukens, drie badkamers en een
gebochelde zolder. In theorie heb ik twee
uitgangen, maar die zitten vanaf de binnenplaats eeuwig op slot.
Ik sta voor alle ramen en kijk naar een boom
die als een fragment ongeschreven proza ruist
om de angst te overstemmen.
Beste mevrouw Schubert, ik raad u aan de sciencefiction
komedie Depressie te gaan zien. Plaats van handeling is
de Dode Zee, ook wel Asfaltzee geheten.
De naam is afkomstig van de kristallen laag die
zich vormt op het door zout verzadigde wateroppervlak.
In dit juwelierslandschap landt een ruimteschip,
waaruit een verbaasde
en gedesoriënteerde filmheld stapt. Het verhaal voert
ons naar het landgoed van dokter Zeit die zijn patiënten
bruistabletten ‘tijd forte’ voorschrijft.
Onze held neemt er grote hoeveelheden van in,
ervan overtuigd dat hij eeuwig zal leven, zonder geheugenverlies.
Starend naar de toekomst ziet hij niet dat hij
van de Melkweg loskomt. Hij heeft ongetwijfeld de bijsluiter
niet goed gelezen betreffende niet gewenste bijwerkingen
van ‘tijd
forte’ en de invloed ervan op het besturen van voertuigen
en de bediening van machines. Ik ga u geen
anekdotische situaties uit de film beschrijven, maar ik moet
iets vertellen over de laatste scène die van invloed is
geweest op
mijn leven. Goed, de beschonken derde Ruiter
van de Apocalyps valt van zijn paard en verliest zijn
trompet, een derde
van de rivieren en waterbronnen. Deze scène volgde me
naar mijn huis, beste mevrouw Schubert. De derde Ruiter
van de Apocalyps slaapt nu in mijn kamer. Ik kijk naar
zijn kinderlijk en rustig gezicht en het is nauwelijks
te geloven dat juist hij betrokken is
bij de geschiedenis van de ster Alsem.
Beste mevrouw Schubert, het overkomt me weleens dat ik
in de spiegel Greta Garbo zie. Ze lijkt steeds meer
op Socrates. Misschien komt dat door een litteken in het
glas.
Het gebarsten oog van de tijd. Of misschien is het alleen
een ster
die blaft in een lokaal boulevardblad.
Beste mevrouw Schubert, ik draag Morgen al.
De mantel van de Toekomst die u voor mij hebt gemaakt
in onze
vroege liefde. Herinnert u zich nog de polsslag
van de knopen die we hebben vastgeknoopt?
Beste mevrouw Schubert, waarheen keren we het liefst
terug? Naar de oude mode van de straat? Naar de eerste
ontwerpers van de liefde? In het slaapkamertijdschrift
slapeloze
modistes in een noordse kleur. Amuletten. Collecties.
Modeshows. En de kindertijd. Driemaal daags, als
voedingssupplement.
Beste mevrouw Schubert, herinnert u zich nog
de Europese Unie? De 21e eeuw. Hoeveel jaar is dat al niet
geleden...
Herinnert u zich de ecologische grutten? De depressie van
de luxe?
En ons bed dat raasde over de Route du Soleil? Dat is onze
jeugd, beste mevrouw Schubert, en hoewel de klokken
voet bij stuk houden, heb ik die tijd stevig
in de hand.
Beste mevrouw Schubert, ik heb geen antwoord
op uw vraag ‘wie deze wereld zal erven.’
De geschiedenis zwijgt op dit punt. Om onduidelijke
redenen is uit de vliegende vogel van de nieuwsgaring
het laatste blaadje weggescheurd.
Beste mevrouw Schubert, u schrijft dat het geheugen
ons vergeet. Ja, dat klopt. In zijn afwezigheid
heb ik onze waardepapieren teruggenomen, heb ik onze
obligaties en de jas van zwart vossenbont waarin
we de storm overleefden verkocht. Ik weet niet waarom
het in een grote boog om de plaatsen loopt van onze beluste
ontmoetingen en de adressen niet herkent waar
het heeft gewoond. Iemand heeft het gezien, hoe het omringd
door stenen standbeelden ons
per abuis heeft verstrooid.
Beste mevrouw Schubert, het is goed dat er nog
een land bestaat dat overal is en Poëzie heet.
Inleiding en vertaling Karol Lesman