Prinses Idjanaki vlucht voor een draak, die vier purperen poten heeft en
vier gouden. Prins Itanagi slaapt onder een boom. Hij weet niet in wat voor
gevaar Idjanaki’s voetjes verkeren.
En de draak komt steeds dichterbij. Hij drijft Idjanaki de zee in. In elk oog
heeft hij negen zwarte bliksems. Prins Itanagi slaapt.
De prinses gooit haar kam naar achteren. Er staan zeventien ridders uit
op en een bloedig gevecht barst los. De een na de ander vallen ze. Te lang
hadden ze in Idjanaki’s zwarte haar verbleven.
Ze waren volledig verwijfd geworden.
Prins Itanagi vond de kam aan de kust.
Hij bouwde ervoor een marmeren tombe.
Wie heeft gezien, dat er een tombe gebouwd werd voor een kam? Ik heb
het gezien. Het gebeurde op de dag van de boom en het veulen.
Eigenlijk zijn olifanten zeer gevoelig en gespannen. Ze hebben een ongebreidelde
fantasie, waardoor ze soms in staat zijn hun eigen uiterlijk te
vergeten. Wanneer ze het water in lopen, doen ze hun ogen dicht. Als ze
hun eigen voeten zien, worden ze prikkelbaar en beginnen te huilen. Zelf
kende ik een olifant die verliefd werd op een kolibri. Hij viel af, sliep niet,
en uiteindelijk stierf hij aan een hartkwaal. Diegenen, die niet weten hoe
olifanten nu eenmaal in elkaar zitten, zeiden: hij was ook zo zwaarlijvig.
Het pad loopt op blote voeten het bos in.
In het bos zijn er veel bomen, een koekoek,
Hans en Grietje en andere beestjes.
Alleen kabouters zijn er niet, omdat zij zijn vertrokken.
Als het donker wordt, doet de uil het bos op slot met een grote sleutel,
want als er een kat naar binnen zou sluipen, zou deze namelijk veel schade kunnen aanrichten.
Hij is helemaal zwart, maar heeft hij een elektrisch staartje. Als hij slaapt
in de zon
is hij het zwartste ding dat je je maar kunt voorstellen.
Zelfs in zijn dromen vangt hij geschrokken muisjes.
Je herkent hem aan de nageltjes die uit zijn pootjes tevoorschijn komen.
Hij is verschrikkelijk lief en gemeen. Voordat ze rijp zijn, plukt hij de
vogeltjes
van de bomen.
Kabouters groeien in het bos.
Ze hebben een eigenaardige geur en witte baarden. Ze komen alleen in
hun eentje
voor.
Als het zou lukken een handjevol kaboutertjes te oogsten, te drogen en bo-
ven
de deur te hangen – misschien zouden wij dan rust hebben.
[…]
Voor de spiegel
in de slaapkamer
van mijn ouders lag
een roze schelp.
Ik naderde haar op mijn tenen
en met een vlotte beweging
hield ik haar tegen
mijn oor. Ik wilde
haar eens erop betrappen,
dat ze niet verlangt
met een eentonig geruis. Hoewel
ik klein was,
wist ik
dat zelfs als
je heel erg van iemand
houdt, het af en toe
kan gebeuren, dat
we dat vergeten.
Het meest houdt de prinses ervan met haar gezicht naar de vloer te liggen.
De vloer ruikt naar stof, naar was en naar iets onbekends.
Tussen de spleten verbergt de prinses haar schatten
en een rood kraaltje, een zilver draadje en nog iets, waarover ik niks mag zeggen,
omdat ik dat gezworen heb.
En toen werd er een grote tafel neergezet en vond er een grandioos bruiloftsmaal
plaats.
De prinses was die dag nog mooier dan gewoonlijk.
Er was muziek. Meisjes, zo mooi als manen, dansten beneden.
Allemaal leuk en aardig, maar wat was ervoor?
Ach, laten we daar niet over nadenken. De zwarte fee slaat als een mot
tegen de ramen.
De veertig rovers raakten tijdens hun vlucht hun lange messen en
baarden
kwijt en de draak, veranderd in een meikever, slaapt rustig
op een amandelblad.
Vertaling Elżbieta Niemczuk-Weiss en Bob Muilwijk