Hippolytus! Hippolytus! Pijn!
Ik word verschroeid… Mijn wangen gloeien…
Wat een wrede verbijstering gaat schuil
in die naam Hippolytus!
Ik ben een eindeloze golf die
tegen een granieten oever slaat.
Ik ben door Hippolytus verzengd!
Ik zweer bij hem, ik ben van hem bezeten!
Mij armen willen van mijn schouders weg de aarde in!
Mijn tanden willen grind tot gruis vermalen!
Samen huilen, samen liggen!
Mijn vurige geest raakt tot het uiterste verhit…
Het is alsof mijn neus en mond zijn opgevuld
met stof uit Herculaneum.1 Ik kwijn… Ik raak verblind…
Hippolytus, dit voelt erger dan een zaag!
Dit voelt droger dan zand en as!
Dit voelt als een horzel die zich vastbijt in de gutsende
tranen van een open wond… De horzel is ziedend…
Ik voel me een opgehitste merrie die – een en al
rode wond - zich in volle galop een weg zoekt!2
Hippolytus! Hippolytus! Bied me een schuilplaats!
In deze peplos voel ik me als in een crypte.3
Er is Elysium voor afgeleefde paarden:
de vilderij! De horzel brandt!
Hippolytus! Hippolytus! Neem me gevangen!
Aan mijn boezem, die hete bron van mij,
voel ik niet de bloesemzachte mond van
Hippolytus, maar de snavel van Harpijen!
Hippolytus! Hippolytus! Dorst!
Zoon en stiefzoon? Medeplichtige!
Ik voel lava in plaats van tegels onder
mijn voeten! – Zal de Olympus morren?
Olympiërs?! Hun blik slaapt!
Hemelbewoners maken we zelf!
Hippolytus! Hippolytus! Neem me in je mantel!
In deze peplos voel ik me als in een crypte!
Hippolytus, stil mijn dorst…
7 maart 1923
Een bericht voor Hippolytus van zijn moeder, Phaedra, de koningin.
Voor die luimige jongen, wiens schoonheid voor Phaedra vlucht
zoals was voor de zonnegod Phoebus… Welnu, dat wat
Hippolytus van Phaedra ontvangt, is geweeklaag van een tedere mond.
Stil de dorst van mijn ziel! (Het is niet mogelijk die dorst te stillen zonder
elkaars
lippen te raken!) Het is niet mogelijk zich tegen lippen aan te drukken
zonder
zich ook aan te drukken tegen Psyche, die als gaste in onze mond rondfladdert…4
Stil de dorst van mijn ziel: welnu, stil de dorst van mijn lippen.
Hippolytus, ik ben moe… Laten hoeren en priesteressen zich schamen!5
Het is geen gewone schaamteloosheid die om je schreeuwt! Gewoon
zijn alleen mijn woorden en handen… Achter het trillen van mond en handen
schuilt een groot geheim, waar als een vinger het zwijgen op rust.
O vergeef me, maagdelijke jongen!, puber!, ruiter!, hater van genot!
Het is geen wellust! Het is niet een gril van de vrouwelijke schoot!
Het is zij, de verleidster! Psyche voelt zich gevleid door de hoop
om dicht bij mijn mond het gestamel van Hippolytus te horen.
‘Schaam je!’ – Maar het is al te laat! Want dit is mijn laatste opleving!
Mijn paarden zijn op hol geslagen! Vanaf een steile bergkam val ik in het
stof,
ik ben ook een ruiter! Dus vanaf de hoogte van mijn borsten, dus vanaf die
noodlottige twee heuvels de afgrond in van jouw borst!
(En is dat niet mijn eigen borst?!) Maak het mogelijk! Waag het! Wees
teder!
In plaats van in de was van je schrijfplank – en is dat niet de was van jouw
zongebruind hart?! – met de stilus van een leerling tekens te kerven… O,
laat me
in plaats daarvan het geheim van Hippolytus met mijn lippen lezen!
Je onverzadigbare Phaedra.
11 maart 1923
Vertaling Jos Holtzer en Lena Lubotsky