Toen ik klein was, was ik ’s winters vaak verkouden. Dan moest ik thuisblijven, terwijl mijn ouders op hun werk waren en mijn oudere zus naar school was. Zo’n dag duurde natuurlijk een eeuwigheid. Veel afleiding was er toen niet: je had geen computers of iPads. Op de televisie was één keer in de ochtend en één keer in de middag een leuke kinder- of tekenfilm. Ik hield wel van boeken maar niet van kinderboeken, die vond ik stom.
Op zo’n dag vond ik in de hoge, door mijn vader zelfgemaakte boekenkast een boek met een turkoois-groene kaft en een kleurige versiering op de voorkant: Ural’skie skazy. Bazjov (‘De vertellingen uit de Oeral’, Bazjov). Het woord skaz had iets mysterieus in zich: geen rasskaz (‘verhaal’) of skazka (‘sprookje’) maar een skaz (‘relaas’). Een ‘verhaal’ klinkt saai, en een ‘sprookje’ is voor kleine kinderen, maar een skaz, een vertelling? In mijn verbeelding zag ik een oude man met een lange witte baard, waarschijnlijk de auteur zelf, die, gezeten op een krukje en omringd door kleine kinderen, een verhaal vertelde. Zo’n plaatje van Tolstoj, omringd door dorpskinderen, had ik ooit ergens gezien en het leek me best mogelijk dat als een oude man kinderen een verhaaltje vertelde, hij op de oude graaf zou lijken.
Nieuwsgierig sloeg ik het boek open. Het was verlucht met felgekleurde tekeningen: malachiet-groene in elkaar gekronkelde slangetjes op een steen, of een prinses met een met edelstenen versierde kroon op haar hoofd. Ik bladerde door en zag een plaatje van een jonge kerel in een wit overhemd met een steenbeitel in zijn hand, werkend aan een prachtige reusachtige stenen bloem. Ik viel ergens midden in een verhaal…
‘Laat maar eens zien wat de meester jou geleerd heeft.’ Danilo deed een schort voor, liep naar zijn werkbank en begon zijn kunsten te demonstreren. Op alles wat de rentmeester vroeg had hij antwoord. Hoe je een steen gladmaakt, hoe je hem moet klieven, hoe je een facetje kunt slijpen, waar je de steen mee moet lijmen, hoe je zo’n bewerkte steen vastzet op koper of hout. Kortom, Danilo kende alle geheimen van een steenhouwer. De volgende dag gaf de rentmeester Danilo een opdracht en zei wanneer die af moest zijn. En zo begon een nieuw leven voor Danilo, het leven van een echte steenhouwer. In het begin moest hij allerlei sieraden maken die door vrouwen gedragen werden, daarna juwelenkistjes en ten slotte mocht hij aan het echte steensnijwerk beginnen: blaadjes en bloemetjes, steeltjes en kelkjes. Het werk van een malachietbewerker is monnikenwerk: een klein dingetje neemt soms maanden in beslag. Zo werkende groeide Danilo op en werd een volwassen kerel: groot en sterk, met een krullenkop en een vrolijke lach…
Op een dag stuurde de heer een bericht aan de rentmeester: ‘Ik beveel Danilo, de leerling van de meester Prokopytsj, om voor mijn huis een stenen schaal te houwen. Je moet er persoonlijk op toezien dat de jongen geen hulp van zijn meester krijgt. Als je dat toch toelaat, zal je ervoor boeten!’ Nadat de rentmeester deze brief gelezen had, riep hij Danilo bij zich: ‘Je gaat bij mij werken, je krijgt een werkbank en het steen dat je nodig hebt.’ Toen Prokopytsj dit te horen kreeg werd hij verdrietig, maar de rentmeester joeg hem van zijn erf: ‘Het is jouw zaak niet! Bemoei je er niet mee!’
Zo gezegd, zo gedaan. Danilo ging werken bij de rentmeester. Toen ze afscheid namen zei Prokopytsj: ‘Kijk goed uit, Danilo. Laat niet al je kunsten zien. Spaar je krachten.’ In het begin volgde Danilo de wijze raad van de oude man op. Hij zat meer te staren dan te werken. En dan duurde zo’n dag héééél lang. Of je nou wat deed of niet: je mocht toch niet vóór de avond bij de rentmeester weg. Uit verveling beging Danilo een blunder: hij ging hard aan de slag, en de schaal voor de heer kwam onder zijn handen tot leven. De rentmeester keek toe en beval hem een andere schaal te maken. En toen nog een. Nadat Danilo de laatste hand gelegd had aan zijn derde opdracht, zei de rentmeester: ‘Wie willen jij en je meester voor de gek houden? Ik ken jullie soort. Nu weet ik wat je vermag. Het heeft echt geen zin tegen mij te liegen. En die oude hond, die meester van je, zal er flink van lusten zodat hij in het vervolg drie keer uitkijkt voordat hij je onder zijn hoede neemt!’ Nadat hij dit gezegd had stuurde hij meteen een verslag aan de heer. Maar de heer was niet dom: hij gaf Danilo bevel terug te keren naar zijn dorp, naar zijn meester. Misschien had de heer een hekel aan de rentmeester en wilde hij hem een lesje leren. Of misschien had hij een slim plannetje bedacht: ‘Ik laat Danilo gaan en dan gaat hij samen met zijn oude meester iets bedenken wat de wereld nog nooit gezien heeft.’ Aan zijn oekaze voegde de heer een tekening toe van een stenen schaal met allerlei tierelantijntjes: een franje langs de rand en wat blaadjes op de voet. Onder de tekening stond: ‘Desnoods vijf jaar rustig aan deze opdracht werken, maar ik wil exact deze schaal!’
De rentmeester gaf de opdracht van de heer aan Danilo door en zei onverwachts: ‘Nou, maak de schaal zoals op de tekening en als je iets moois, iets bijzonders naast deze schaal wilt maken, mag het van mij, hoor. Mij zul je niet horen!’ En zo begon Danilo aan de schaal van de heer maar stiekem was hij met iets anders bezig. Met de dag werd hij stiller en magerder. Hij peinsde meer en lachte minder. Prokopytsj zag het: ‘Danilo, jongen, ben je soms ziek? Doe een beetje rustig aan met die schaal, hoor! We hebben toch geen haast! Ga maar liever in het bos wandelen.’ Dat is een goed idee, misschien vind ik daar wat ik zoek, dacht Danilo.
Sindsdien ging hij iedere dag naar het bos. Onderweg kwam hij boeren, die gras maaiden, en steenhouwers tegen. ‘Hé, Danilo, ben je iets kwijt?’ riepen ze. ‘Niets verloren maar ook niets gevonden,’ mompelde hij terug. In het dorp dacht men dat Danilo zijn verstand verloren had. ‘Meester,’ zei Danilo op een dag tegen Prokopytsj, ‘een schaal laat me niet met rust, de schaal uit mijn dromen. Ik wil een schaal maken van steen die er uitziet alsof-ie leeft.’ Hij was even stil en ging toen door: ‘Wat een mooie stenen hebben wij toch en wat doen we ermee? Snijden, klieven, polijsten. Allemaal zinloos. Ik wil graag een schaal maken zodat de magie van onze steen zichtbaar wordt in al haar luister. En weet je, ik heb al een voorbeeld gevonden, een duivelskruidbloem.’ Prokopytsj probeerde hem dit uit zijn hoofd te praten, maar Danilo wilde niet luisteren naar de wijze man.
Zonder ook maar eventjes te rusten was hij urenlang in de weer met zijn magische schaal. Drie dagen later had Danilo een foutje gemaakt in zijn werk en zei tegen zijn meester: ‘Nou goed, ik zal eerst de baas z’n schaal afmaken en pas dan begin ik aan mijn eigen schaal. Maar dan wens ik ook geen tegenspraak. Probeer me mijn plan niet uit mijn hoofd te praten want ik kan mijn droom toch niet vergeten.’ Prokopytsj antwoordde: ‘Afgesproken, ik zal je niet meer lastigvallen,’ maar ondertussen dacht hij: Die jongen moet afleiding hebben. Hij moet trouwen, dat zal hem goed doen! Hij moet een gezin stichten en dan verdwijnen al die gekke dromen van hem vanzelf.
De dagen gingen voorbij en Danilo ploeterde op de schaal van de heer. Er zat veel werk aan dat ding: na een jaar was hij nog niet af. Danilo werkte hard en ijverig en praatte niet over de bloem uit zijn dromen. Ondertussen begon Prokopytsj steeds vaker over trouwen: ‘Moet je Katja Letinina eens zien. Wat is zij knap, wat zal ze een mooie bruid zijn! Je kunt geen kwaad woord over haar zeggen.’ Prokopytsj zei dit niet voor niets. Het was hem al een tijdje opgevallen dat Danilo anders naar Katja keek dan naar alle andere meisjes uit het dorp. En ook Katja wendde haar blik niet af als ze Danilo zag lopen. Daarom begon Prokopytsj zo nu en dan over een huwelijk. En Danilo antwoordde hier steeds op: ‘Laat me eerst de schaal afmaken. Ik ben dat ding helemaal zat. Straks sla ik hem nog aan diggelen. En trouwens, ik heb al met Katja gesproken, ze zal op me wachten.’
Op een dag was de schaal eindelijk af. Danilo en Prokopytsj zeiden niets tegen de rentmeester en hielden een feestje om dit te vieren. Katja, de beoogde bruid, en haar ouders kwamen er, en ook nog oude malachietmeesters en steenhouwers. De meesters bekeken de schaal, vergeleken die met de schets en knikten goedkeurend: ‘Puik werkje, alles is perfect, precies volgens de tekening, niets op aan te merken. Als je zo doorgaat, kerel, ben je straks ons allemaal de baas!’ Danilo luisterde naar hen en zei toen plotseling: ‘Dat is nou net het probleem, dat het een perfecte schaal is, want hoe ragfijn het snijwerk ook is, zit geen leven in de steen. Waar is de schoonheid van de steen gebleven? Kijk eens naar dit bloempje,’ hij wees op een duivelskruidbloempje, ‘het stelt weinig voor, maar mijn hart loopt over van vreugde als ik het zie, want het leeft. Maar wie zal blij worden van deze schaal?’ ging hij door. ‘Net als Katja zal iedereen het scherpe oog en de vaste hand van de steenhouwer loven, en ook zijn geduld en meesterschap. Maar de schoonheid en perfectie van de steen is zoek! Kijk, hier loopt een adertje,’ hij wees naar de schaal, ‘en ik heb hier een gat door geboord en allerlei bloemetjes uitgesneden. Wat doen ze hier? Ze verpesten enkel de steen. Maar deze steen is uniek, zien jullie dat niet? Uniek!’
Danilo raakte opgewonden, kennelijk had hij een glaasje te veel op. Maar de gasten herhaalden de hele tijd wat Prokopytsj ook altijd zei: ‘Steen is gewoon steen!’ Onder de genodigden was ook een stokoud mannetje. Prokopytsj had van hem nog alle kneepjes van het vak geleerd, zo oud was die man: ‘Beste jongen,’ zei hij tegen Danilo, ‘loop niet langs dit weggetje. Zet het uit je hoofd! Anders word je een knecht van de Meesteres van de Koperberg en dan is het afgelopen met je!’ ‘Hoezo knecht?’ ‘Nou, een van degenen die als steenhouwers in de berg wonen. Niemand heeft deze mensen teruggezien. Wat de Meesteres ook eist, de steenhouwers moeten het maken. Ooit heb ik per toeval iets van hun werk onder ogen gekregen. Ja, zoiets zie je nooit! Bij ons wordt zoiets niet gehouwen. Blijkbaar hebben ze de Stenen Bloem gezien en de schoonheid van de steen begrepen.’ Zodra Danilo de woorden ‘Stenen Bloem’ hoorde, begon hij vragen te stellen. Maar de stokoude man wist niet veel: ‘Ik heb ooit gehoord dat onze mensen niet mochten kijken naar deze bloem. Wie haar aanschouwt, wil niet meer leven.’
De gasten vertrokken, maar Danilo bleef steeds terugdenken aan het gesprek. Hij begaf zich weer naar het bos om daar naar zijn duivelskruid te staren. Over de bruiloft werd met geen woord meer gerept. ‘Waar wacht je dan op?’ spoorde Prokopytsj hem aan: ‘Waarom maak je Katja zo te schande? Iedereen lacht haar uit als ze nog niet trouwt.’ Maar Danilo hield vol: ‘Wacht nog even. Als ik de juiste steen gevonden heb dan ga ik trouwen.’
Tijdens een van zijn wandelingen in het bos kwam hij bij een malachietgroeve. Danilo bekeek de stenen aandachtig, draaide ze stuk voor stuk om en… plotseling hoorde hij een stem achter zich: ‘Ga ergens anders zoeken, niet hier, bij de Slangenberg.’ Danilo keek om zich heen, er was niemand te zien. Zou iemand hem voor de gek willen houden? Nee, er was geen plek waar iemand zich kon verschuilen. Wie zou dat kunnen zijn? dacht hij. Hij stond op en ging naar huis. ‘Meester Danilo,’ hoorde hij weer dezelfde stem zeggen, ‘ga naar de Slangenberg.’
De Slangenberg kende Danilo als zijn broekzak. In onze tijd is het geen berg meer, maar vroeger lagen de stenen er gewoon voor het oprapen.
De volgende dag ging Danilo ernaartoe. Alle steenlagen waren goed zichtbaar, beter kon niet. Danilo keek en zag een flink stuk malachiet. Het was zwaar, in je eentje niet te tillen, en het leek wel op een boom. De jongen bekeek deze vondst: alles klopte aan de steen, kleuren, vormen en steenadertjes. Wat was Danilo blij! Hij rende naar het dorp, spande zijn paard in en bracht de steen naar huis. ‘Kijk eens, oude, wat ik heb gevonden! Alsof hij gemaakt is voor mijn droom!’ zei hij tegen Prokopytsj. ‘Nu zal het vlug gaan. En dan trouwen. Katja heeft al lang genoeg op me gewacht. Maar ook voor mij was het niet makkelijk. Mijn droom houdt me in zijn greep! Was het werk maar klaar!’
Meteen daarna ging Danilo aan de slag met die steen. Hij kende rust noch slaap. Prokopytsj zweeg en keek alleen toe: Misschien komt de jongen tot rust als hij gedaan heeft wat hij in z’n hoofd heeft, dacht hij. Het werk vlotte. Het onderste deel was al uitgesneden, het leek sprekend op een duivelskruidtakje: een waaier van blaadjes en nerfjes – alles deed denken aan een echt bloempje. Ook Prokopytsj moest bekennen: ‘Het lijkt alsof het bloempje leeft als je het aanraakt.’ Daarna werden het steeltje en onderblaadjes uitgesneden, maar voordat Danilo aan een kelkje was begonnen, verdween de schoonheid uit de bloem en veranderde de bloem weer in een steen. Danilo kon niet meer slapen en zat maar te peinzen hoe hij de bloem nieuw leven in kon blazen. In de tussentijd kwamen oude meesters en steenhouwers steeds langs om zijn bloem te bewonderen: ‘Wat wil de jongen nou? Niemand kan zo’n schaal maken! De jongen heeft het te hoog in z’n bol! Hij moet maar naar de kruidendokter!’ Katja werd steeds verdrietiger van al dat geroddel en gepraat, en haar tranen brachten Danilo weer bij zijn verstand: ‘Nou, goed, ik kap ermee, kennelijk ben ik niet in staat de kracht van de steen te vangen.’ En ze begonnen haast te maken met de trouwerij.
De dag werd vastgesteld, en de bruidsschat was klaar. Danilo werd wat vrolijker. Hij vertelde de rentmeester over de schaal van de heer. De rentmeester snelde naar het huis van Danilo en riep: ‘Wat een wonder! Wat een pracht van een schaal!’ En hij wilde de schaal meteen naar de heer brengen, maar Danilo zei: ‘Wacht nog even, ik moet nog een paar dingetjes afmaken.’
Toen het najaar was trouwden Danilo en Katja, rond de tijd van het Slangenfeest. Iemand zei nog: ‘Straks komen alle slangen bijeen.’ Vreemd genoeg knoopte Danilo deze woorden goed in zijn oren en begon hij weer te piekeren over de wonderbloem. O, wat verlangde hij weer naar zijn eigen stenen duivelskruidbloempje!
Op een dag ging Danilo naar de Slangenberg. De grond was licht bevroren en er lag een flinterdun laagje sneeuw. Danilo kwam bij de plek waar hij vorige keer dat brok malachiet gevonden had. Hij zag een kuil in de grond alsof iemand de steen eruit gehakt had. Ik ga hier even uit de wind zitten. Dit is wat warmer, dacht hij. Danilo ging op een brok grijze steen zitten en bleef maar denken aan de Stenen Bloem. Plotseling werd het warm alsof de zomer weer teruggekeerd was. Danilo tilde zijn hoofd op en zag aan de overkant van de kuil de Meesteres van de Koperberg. Danilo herkende haar meteen aan haar oogverblindende schoonheid en haar malachietjurk. Misschien verbeeld ik me alles alleen maar en is er niemand, dacht hij. Hij bleef zwijgend naar de plek staren waar de Meesteres stond, zij zweeg ook alsof ze moest nadenken en vroeg toen: ‘En, meester Danilo, is jouw duivelskruidschaal mislukt?’ ‘Wat je zegt,’ antwoordde Danilo. ‘Maar je moet de moed niet verliezen. Probeer het nog een keer. Je krijgt van mij een steen zoals je die in gedachten hebt!’ ‘Nee, ik heb er genoeg van, het zit me tot hier. Laat mij de Stenen Bloem zien!’ ‘De wonderbloem laten zien is niet moeilijk, maar later krijg je er spijt van.’ ‘Laat je me dan niet meer gaan?’ ‘Ik hou niemand gevangen, de weg is vrij. Maar ze komen altijd naar mij terug, die meesters van de Koperberg.’ ‘Laat mij die bloem zien!’ riep Danilo opgewonden. De Meesteres probeerde nog om hem dat dwaze idee uit zijn hoofd te praten: ‘Denk aan Prokopytsj, hij heeft voor je gezorgd, nu is het jouw beurt om je over hem te ontfermen. Denk aan Katja: het meisje is dol op je, en jij kijkt maar steeds de andere kant op…’ ‘Ik weet het allemaal,’ smeekte Danilo, ‘maar zonder deze bloem kan ik niet leven!’ ‘Goed, als je het zo graag wilt, loop dan maar mee naar mijn tuin,’ zei de Meesteres.
Ze stond op. Danilo hoorde een geluid alsof de grond afbrokkelde. Hij keek en zag geen wanden van de kuil meer maar hoge bomen, niet zoals in onze bossen, maar hoge uit marmer of serpentijn gehouwen bomen. Allerlei bomen en allemaal waren ze levend. Met knoestige takken stonden ze in de wind te wiegen, met hun blaadjes knisperden ze alsof iemand kleine kiezelsteentjes op een hoopje gooide. Op de grond zag Danilo rood en azuurblauw gras groeien en ook gras van allerlei andere kleuren. De zon was niet te zien en toch was het licht als vóór zonsondergang. Tussen de bomen kronkelden en wiegden vergulde slangetjes. Daardoor was het overal licht.
De Meesteres bracht Danilo naar een weide. De kleigrond was bedekt met zwarte struikjes, zo zwart en zacht alsof ze van fluweel waren. Aan de struikjes hingen grote groene kelkjes van malachiet met koolzwarte sterretjes. Vuurbijtjes schitterden boven de bloemetjes, en de sterretjes luidden heel zachtjes alsof ze zongen. ‘En, meester Danilo, hoe bevalt je dit wonder?’ vroeg de Meesteres van de Koperberg aan Danilo. ‘Er bestaat geen steen om dit wonder na te maken.’ ‘Had je het zelf bedacht, dan had ik jou zo’n steen gegeven. Nu kan het niet meer,’ zei de vrouw en zwaaide met haar hand. Weer hoorde Danilo allerlei geluiden en zag zichzelf in de kuil zitten als voorheen. Een krachtige wind woei om zijn oren. Het was immers herfst.
Danilo keerde naar huis terug. Op dezelfde dag had Katja een feestje. Eerst was Danilo vrolijk, hij ging zelfs dansen en liedjes zingen, maar naarmate de avond vorderde werd hij steeds droeviger. De bruid begreep er niets van: ‘Wat is er met jou aan de hand? Je kijkt alsof je je beste vriend vandaag begraven hebt.’ ‘Ik heb knallende koppijn,’ zei hij. ‘Ik zie zwarte en rode flitsen voor m’n ogen.’
Toen was het feestje voorbij. Naar oud gebruik begeleidden de bruid en haar vriendinnen de bruidegom naar huis… De nacht was stil, het sneeuwde een beetje. Het was lekker weer voor een wandeling. Misschien verjaagt een wandeling z’n sombere gedachten, dacht Katja. Bruid en bruidegom liepen voorop, achter hen liepen de vriendinnen met een paar vrijgezelle jongens, die ook op het feestje waren. De meisjes begonnen een liedje te zingen, een treurig en langzaam liedje dat gezongen wordt wanneer een meisje trouwt of iemand sterft. Katja zag dat Danilo er alleen maar verdrietiger van werd en probeerde hem op te vrolijken. Dat hielp eerst wel een beetje, maar al snel verzonk hij weer in gedachten en werd stil…
Prokopytsj sliep al hoog en breed. Danilo stak stilletjes een kaars aan, schoof zijn schalen naar het midden van de kamer en bekeek ze aandachtig. Juist op dat ogenblik begon Prokopytsj hevig te hoesten. Hij hoestte zijn longen bijna uit zijn lijf: Prokopytsj was toen al behoorlijk ziek. Deze hoest stak Danilo in zijn hart als een messteek. Hij zag zijn hele leven voorbijflitsen. Prokopytsj schraapte zijn keel en vroeg: ‘Wat moet je met die schalen?’ ‘Ik kijk of ze misschien klaar zijn.’ ‘Allang! Je moet ze naar de heer brengen. Hier staan ze alleen maar in de weg. En trouwens, betere kun je niet maken.’ Ze praatten nog eventjes en toen viel Prokopytsj weer in slaap. Ook Danilo ging liggen maar kon de slaap niet vatten. Hij lag te woelen en te draaien, stond op, deed het licht aan, bekeek de schalen nog eens, pakte een hamer en… bam!… de duivelskruidschaal lag aan diggelen. Danilo spuugde op de scherven en rende het huis uit.
Sindsdien was hij spoorloos. Sommigen in het dorp zeiden dat hij zijn verstand had verloren, anderen dat hij verdwaald was in het bos. Maar er waren ook mensen die beweerden dat hij steenhouwer was geworden bij de Meesteres van de Koperberg.
Wat er met hem echt gebeurd is, zullen jullie in een ander verhaal te weten komen.
Het verhaal eindigde met een cliffhanger. Ik was nieuwsgierig naar het vervolg. Leefde Danilo nog? Hoe ging het verder met zijn bruid Katja? Maar vooral wilde ik weten of hij verliefd werd op de prachtige Meesteres en zijn droom van een levende stenen bloem bleef najagen. Ik deed het boek dicht, draaide het om, bekeek de kaft nog een keer en ging naar het begin. In de inleiding van het boek las ik het volgende:
Ik stopte… Bazjov was dus geen oude man met een witte baard en hij leefde in dezelfde eeuw als ik. Wat een teleurstelling… Dat had ik niet verwacht! Ik heb niettemin zijn skaz over de Meesteres van de Koperberg uitgelezen want ik wilde heel graag weten hoe het met Danilo afliep. Maar andere sprookjes van de schrijver heb ik nooit gelezen. Ik hield toen immers niet van spookjes en kinderboeken. Ze waren stom.