Met de roman Blady Niko (‘Bleke Niko’,
2010) besluit Tomek Tryzna (1948) zijn
‘Neder-Silezische trilogie over het volwassen
worden’, althans dat wil zijn Poolse uitgever
Czarna Owca ons doen geloven. Tot dit drieluik
behoren verder nog Panna Nikt (Meisje
Niemand), Tryzna’s opzienbarende en succesvolle
debuut uit 1993, en het vervolg of liever
gezegd de toevoeging daarop, Idź, kochaj (Ga,
heb lief) uit 2003.
Net als Meisje Niemand en Ga, heb lief is
Bleke Niko dus een ontwikkelingsroman die,
hoewel tot het genoemde drieluik behorend, net
als de andere delen zonder moeite afzonderlijk
gelezen kan worden. Naast een vergelijkbare
thematiek tussen deze werken bestaat er nog
een duidelijke overeenkomst: de drie romans
spelen alle drie tijdens de grauwe dagen van
de (communistische) Poolse Volksrepubliek in
het (provinciale) zuidwesten van Polen (dus
ver weg van het ‘traditioneel-literaire centrum’
Kraków-Gdańsk-Warschau.) Meisje Niemand
aan het einde van het communisme, Ga, heb
lief in de vroege jaren vijftig tijdens het stalinisme
en Bleke Niko eind jaren zestig tijdens
‘de onbehouwen werkelijkheid’ van de Poolse
Volksrepubliek, in een tijd ‘dat het volgen van
Franse les een politieke daad was en van waaruit
je alleen kon vluchten in de kunst.’ Als zodanig
geeft dit drieluik ook een raak tijdsbeeld
van deze nogal trieste episode uit de Poolse
naoorlogse geschiedenis.
Van de drie hoofdpersonen van deze trilogie
is de bijna achttienjarige Roman alias
Bleke Niko het verst gevorderd in zijn ‘volwassen
worden’. Niet alleen in jaren (Romek
Stratos uit Ga, heb lief is aanvankelijk vijf, later
elf jaar oud en Marysia Kawczak uit Meisje
Niemand vijftien), maar hij is dan ook minder
naïef, hanteert een volwassener taalgebruik,
heeft een sterker ontwikkeld gevoel voor humor
en weet in tegenstelling tot zijn jongere
‘alter-ego’s’ binnen de trilogie precies wat hij
wil. Een opvallend verschil met zijn eerdere
werk is ook het ontbreken in Bleke Niko van in
beide andere romans veelvuldig voorkomende
dromen.
Aanvankelijk wil Roman nog via krachtsport
atleet worden. Zo traint hij stiekem
op zijn kamer op een stapel donsbedden het
hoogspringen, ontwikkelt hij bij toeval een
nieuwe, nog door niemand in de wereld gebruikte
techniek en is hij vast van plan om de
wereld binnenkort versteld te doen staan met
een nieuw wereldrecord.
Maar dan is daar het moment van illuminatie:
tijdens het zien van de film Le mépris van
Jean-Luc Godard in de plaatselijke bioscoop
raakt hij, terwijl zijn vrienden in de schemer
van de filmzaal bij de beelden van Brigitte
Bardot ‘met de handkar gaan’, onder de indruk
van de kunstzinnigheid van de manier
waarop het getoonde in beeld is gebracht (‘Bij
Godard volgt de camera de acteur in plaats
van de acteur de camera’.) Vanaf dat moment
is Roman verkocht. Hij wil nog maar één ding
en dat is filmregisseur worden. Met de meest
primitieve middelen begint hij film(pjes) te
maken. Het belangrijkste inzicht dat hij al filmend
en scenario’s bedenkend verwerft is dat je ‘met een klein beetje moeite’ de grens tussen
werkelijkheid en verzonnen wereld kunt
opheffen. Dat is ook, zo ontdekt hij, de zin van
elke kunst. Roman wordt in zijn ambitie om
filmer te worden niet gehinderd door het primitieve
materiaal waartoe hij in het communistische
Polen veroordeeld is en hij wil zelfs
koste wat het kost een film insturen naar het
filmfestival van Pesaro.
De kans dat hij een volwaardig product
zal afleveren wordt plotseling vergroot als
hem het bericht bereikt dat de geheimzinnige
professor Wunde, een Duitse bewonderaar
van het in een filmdocumentaire door hem
aanschouwde landschap van Świdnica, de
woonplaats van Roman, de plaatselijke filmclub
(waarvan Roman inmiddels ook lid is)
een hoogwaardige camera wil schenken. Maar
groeiende twijfel over het bestaan van de gulle
gever en dus de onzekerheid over de uiteindelijke
komst van de Arriflex BL nemen allengs
toe. Voor wie duidelijk is dat Roman nooit een
typische Hollywood-regisseur zal worden zal
het geen verrassing zijn dat de ontknoping, het
einde van het boek, geen happy end kent.
De bijnaam Bleke Niko (een anagram van
het Poolse kino dat ‘bioscoop’ betekent) dankt
de verteller aan de bleekheid van diens gelaat,
maar verwijst ook naar de vrolijke bandiet
uit het bekende Poolse vooroorlogse volks/
cabaretliedje met de gelijknamige titel. Zoals
gezegd is zijn eigenlijke voornaam Roman,
de ‘volwassen’ vormvariant van het verkleinwoord
Romek, en in feite ís Roman ook de
respectievelijk vijf en elf jaar oudere Romek
uit Ga, heb lief. Maar je mag je afvragen of de
schrijver met de keuze van de voornaam voor
zijn held niet ook een knipoog heeft willen
maken naar die andere bekende Poolse cineast
met dezelfde voornaam.
Van de drie genoemde romans van Tomek
Tryzna is Bleke Niko de meest autobiografische
en wie weet daardoor wel de meest overtuigende
of in elk geval met de grootste gedrevenheid
geschreven. Niet alleen omdat Roman
net als de schrijver in 1948 is geboren en, net
als in Ga, heb lief, de plaats van handeling het
provinciale Świdnica is, de geboortestad van
de auteur. Tryzna beschouwt zich namelijk in
de eerste plaats als filmer. Je merkt als lezer
dan ook dat de schrijver in deze roman in zijn
element is en misschien lijkt daardoor Bleke
Niko wel de roman die hij altijd al heeft willen
schrijven.
De roman Bleke Niko van Tomek Tryzna verscheen
in het najaar van 2013 bij Uitgeverij
De Geus in de vertaling van Karol Lesman.