Tomek Tryzna



Bleke Niko (fragment)





Niet ver van mij, tegen de muur, stond een lang meisje met een reusachtige kromme gok, in een wijde bloemetjesjurk, met verwarde haren en een lange hals waar drie keer een gele sjaal omheen was gewikkeld en een stel enorme uit haar waffel stekende tanden. En ze had ook nog eens rood haar. Toen ze me zag kwam ze naar me toe en vroeg op fluistertoon: ‘Ben jij die beroemde Bleke Niko?’

‘Want hoezo?’

‘Want hallo, ik ben Brygida. Ik ben van doctorandus Królikowski fantastische dingen over je te weten gekomen.’

‘Zoals?’

‘Dat je een filosofische film over vergeving hebt gemaakt. Dat je een prijs hebt gewonnen op een festival. Zou ik je een interview mogen afnemen voor de muurkrant in mijn lyceum?’

‘En op welk lyceum zit je?’

‘Op het Nowotka. Daar heb jij ook ooit op gezeten.’

‘Hoe weet je dat?’

‘Tot op de dag van vandaag ben je recordhouder op de zestig meter vlak.’

‘Geeft Tycjan nog steeds les?’

‘Ja.’

‘Kwelt hij de jongens nog steeds?’

Ze knikte en glimlachte daarbij.

‘Net goed.’

‘Hou je niet van jongens?’

‘Ik hou niet van onnozele halzen.’

‘Je mag opschrijven dat meester Tycjan mijn idool was.’

‘Heeft hij jou ook te grazen genomen?’

‘Mij nou net niet. Daar heb ik ook helemaal geen spijt van en tegelijk ook een beetje.’

‘Hoe moet ik dat opvatten?’

‘Dat weet ik zelf niet.’

‘Vertel in dat geval iets over je film.’

‘Die moet je eerst gaan zien.’

‘Al is het maar in een paar woorden.’

‘Kan het misschien wat zachter’, merkte een mevrouw in de laatste rij op. We verlieten de zaal en gingen bij de deur staan. Brygida hield de pen boven haar notitieboekje.

‘Wel, in een paar woorden gaat het erom dat niemand schuldig is hoewel hij schuldig is.’

‘Hoe dan?’

‘Nou, zoals ik het zeg. De rest vertel ik je als je de film hebt gezien.’

‘Wanneer laat je me hem zien?’

‘Geef me je adres, dan laat ik het je weten.’

‘Vertel me alleen nog: kun je tegelijk wijs, goed en vrolijk zijn?’

‘Volgens mij is een echte wijze iemand die goed is en van het leven geniet, hoe dat leven er ook uit mag zien.’

‘Hoe kun je genieten, hoe kun je lachen, als er zoveel leed is op de wereld?’ ‘Ook dat is waar.’

‘Wat denk je? Bestaat er een plek in de hersenen die in staat is alles met elkaar in overeenstemming te brengen?’

‘Ik heb eens over de steen der wijzen gedroomd. Dat ik hem had gevonden. Ik had hem al in mijn hand. Ik word wakker, ik kijk en wat ik vastheb is leegte.’

‘Hou je van Gombrowicz?’

Ik trok een wijs gezicht. Wat moest ik hierop zeggen? Ik had weleens van die knaap gehoord. Maar op de een of andere manier was ik nog niet aan hem toegekomen.

‘Nou, weet je, Gombrowicz is Gombrowicz’, zei ik geheimzinnig. ‘Wat heb je van hem gelezen?’

‘Eigenlijk… niets.’

‘In dat geval moet ik je iets lenen. Ik heb Ferdydurke, Bakakaj, Trans- Atlantyk en ik heb de Dagboeken, naast die uit drieënvijftig. Als je dat eenmaal hebt gelezen, zul je nooit meer dezelfde zijn. Laten we morgen afspreken, dan neem ik ze mee.’

‘In Casanowa om vijf uur?’

‘Nee zeg, ik kom niet in cafés. Weet je wat, als je me nu na de vergadering naar huis brengt kun je ze vandaag al lenen.’

Ik werd nieuwsgierig.

Ferdyrurke. Leuke titel.’

Ferdydurke,’ corrigeerde ze. Ondertussen was de voorzitter klaar met zijn betoog en had hij alle aanwezigen gevraagd om zich om beurten voor te stellen.

Als eerste stond Urbanek op, de assistent van redacteur Orski, hij bood vakkundige hulp aan bij het camerawerk en de belichting. Na hem stond een oudere dame op die zei dat ze ooit naaister was geweest in het theater van Świdnica, totdat het werd opgeheven, dat ze ouderwetse jurken kon maken en dat ze goedkoop was. Vervolgens vertelde professor Pytkowski de geschiedenis van het bier van Świdnicki en deed de aanwezigen de suggestie om de productie van die drank in onze stad nieuw leven in te blazen. Ik begon het langzamerhand benauwd te krijgen en stond al op het punt om de benen te nemen toen ik aan de andere kant van de zaal Andzia naar mij zag zitten gebaren. Op de een of andere manier had ik haar niet eerder gezien. Ik verontschuldigde mijn nieuwe vriendin en ging naar mijn verloofde. Ze maakte plaats voor me op haar stoel.

‘Je bent een rotzak’, fluisterde ze me in mijn oor.

‘Waarom?’

‘Ik heb een uur op je staan wachten. Ik had het hartstikke koud.’ O verdulleme. Ik was die ontmoeting helemaal vergeten.

‘Het spijt me. Ik was bij meneer pastoor om een camera te lenen voor morgen. Hij zat maar te kletsen, het zou niet netjes zijn geweest om hem te onderbreken.’

Ze trok een zuur gezicht.

‘Is die camera dan belangrijker dan ik?’

‘Natuurlijk is die belangrijker.’

‘Ik praat niet meer tegen jou.’

‘Tot ziens dan maar.’

En weg was ik. Er moet ergens hiërarchie zijn in deze zooi. Ik keerde terug naar Brygida die nog steeds bij de deur stond. Ze toonde me haar paardentanden en vroeg: ‘Is dat je meisje?’

‘Mijn enige bezit ben ikzelf. En zelfs dat niet helemaal.’

Ze werd ernstig.

‘Je hebt gelijk, ik praat onzin.’

‘Kom, laten we die Gombrowicz gaan halen.’

En ik liep de nacht in met een jongedame met een warrige bos haren en de charme van een kapotte paraplu. Toen ik erachter kwam dat ze aan het einde van ulica Śląska woonde kreeg ik slappe benen, maar ik dacht bij mezelf: na dat gezuip van de laatste tijd zal een lange wandeling me goed doen. We sloegen af naar de ulica Trybunalska. Ze bleef bij de poort tegenover de gevangenis staan.

‘Wacht je even?’

Ik was verbaasd.

‘Maar je woonde toch aan de ulica Śląska?’

‘Dat was een grapje. Ik wilde zien of je me zo ver zou willen wegbrengen. En nu we het er toch over hebben… ken je me niet meer?’

‘Nee.’

‘Weet je niet meer hoe je me een keer op “natte maandag”, tweede paasdag, een emmer water over me heen hebt gegooid?’

‘Nee…’

‘Dan weet je vast ook niet meer wat ik toen heb gedaan?’

‘Nee, dat weet ik niet meer.’

‘Het is ook maar goed dat je dat niet meer weet. Ik ben zo terug.’ Ze verdween in de poort. Ik wachtte een minuut of vijftien. Ik kon niet geloven dat ze een loopje met me nam voor het feit dat ik ooit een beetje water over haar heen had gegooid. En ik had gelijk, want uiteindelijk kwam ze naar buiten met een tas vol boeken.

‘Ik kon niet eerder, want ik kreeg ruzie met mijn moeder. Ik heb zo met haar te doen. Er is niets dat die muur nog eens zal slechten. Ze laat zich nergens van overtuigen. Zij weet alles al. Mijn pa is precies hetzelfde. We groeien op en veranderen in marionetten.’

Ik moest lachen.

‘Over mijn ouwelui kun je veel zeggen, maar in elk geval niet dat ze in marionetten zijn veranderd. Nu heb ik geen tijd, maar als je nog eens wilt praten, kom dan naar het Cultuurhuis en vraag naar het hokje van Mazurkiewicz.

We hebben daar een theaterwerkplaats. Misschien kun je ons helpen?’ ‘Heel graag.’

Ik pakte de tas met Gombrowicz van haar over, nam afscheid en liep weg. Na een paar stappen draaide ik me om. Ze keek me na. Ik liep verder, sloeg de hoek om en ineens wist ik het weer.

Ik was toen volgens mij negen en zat op het marktplein een zwerm meisjes achterna met een buikfles vol water. Allemaal wisten ze te ontkomen, op eentje na, ze was een jaar of zeven, droeg een grote bril en liet zich een doodlopende binnenplaats op drijven. Van dichtbij goot ik al het water uit de fles over haar uit en zij, drijfnat, spuugde me in mijn gezicht en ging er niet vandoor, maar bleef me woedend aan staan kijken. En toen voelde ik me ineens enorm opgelaten, als nooit tevoren.

Ik maakte rechtsomkeer, hoewel het twijfelachtig was of ik haar nog bij de poort zou aantreffen. Maar ze stond er nog, alsof ze wist dat ik zou terugkomen.

‘Ik weet het weer. Het spijt me heel erg van toen.’

mepris
‘In dat geval spijt het mij ook heel erg.’

‘Daar heb jij helemaal geen reden voor’, zei ik. ‘Ik wil je bedanken. Want dankzij jou heb ik toen begrepen dat meisjes ook eergevoel hebben.’

Er gebeurde iets met haar fysionomie. Het vervormde door een hele serie vreemde trekken. Ik schrok wel even, want ik heb een keer op het station een vrouw van dichtbij gezien die een erg vreemd gezicht trok en toen een epilepsieaanval kreeg.

Maar bij Brygida was het even later weer voorbij.

‘Dat heb ik nu altijd als ik ontroerd raak’, legde ze uit. ‘Dat is een tik van me. Ik kan het niet helpen. Het is net als met niezen. En wil je weten waarom ik ontroerd raakte?’

‘Nou?’

‘Voor het eerst van mijn leven ben ik een jongen tegengekomen die begreep dat meisjes ook eergevoel hebben.’

En ze begon te giechelen. Ook ik moest lachen. En Brygida wees met een vinger naar de tas met Gombrowicz in mijn hand.

‘Die moet je echt lezen. Dankzij hem ben ik begonnen met schrijven.’

‘Dat had ik ook met Godard. Door hem ben ik in de film beland. Heb je ooit iets van Godard gezien?’

‘Ik heb alleen iets over hem gelezen.’

‘Zaterdag draait bij ons in de filmclub zijn Le petit soldat.’

‘Hoe laat?’

‘Om zeven uur.’

‘Ik zal er zijn. En laat je me dan ook jouw film zien?’

‘Zeker.’

‘Ik ben erg blij dat ik je heb ontmoet. Tot ziens.’

Ik stak mijn arm omhoog in de Hitlergroet en sloeg mijn hakken tegen elkaar.

‘Keil ’n liter!’

Ze barstte in lachen uit, hield een grote kolenschop voor haar paardentanden en verdween in de poort.

Die groet was een grap van mijn ouweheer. Tijdens de bezetting had hij op een keer ergens zelfgestookte wodka zitten zuipen en was hij na het speruur terug naar huis gegaan. Hij kwam de hoek om en daar liep hij zo in de armen van een patrouille, drie Nazi’s. Er was geen gelegenheid meer om zich nog ergens te verstoppen, dus bleef hij staan, stak zijn arm omhoog en brulde:

‘Keil ’n liter!’ En zij antwoordden met: ‘Heil!’ En toen liepen ze door. Plotseling hoorde ik een schreeuw en daar sprong Brygida uit de poort tevoorschijn.

‘Wat is er gebeurd?’

‘Ineens ging het licht uit. Stroomstoring, denk ik.’

Ik liep de poort in. Drukte op de lichtknop. Die deed het niet.

‘Ik ben bang in het donker’, zei Brygida.

‘Net als ik dus.’

‘Heb je lucifers?’

‘Ik rook niet.’

‘Ik ben echt bang!’

‘Ik ook echt, maar niet overdreven. Op welke verdieping woon je?’

‘Op de hoogste.’

‘Het is niet anders. Ga jij maar voor.’

Ik stak een hand naar haar uit. Ze greep me krampachtig vast en we liepen de duisternis in. Ik struikelde al op de eerste trede en viel keihard op mijn knie.

‘Kut!’

Ik ging op de trap zitten en begon over de pijnlijke plek te wrijven. ‘Dat komt door mij’, zei ze. ‘Het spijt me verschrikkelijk.’

‘Het geeft niet.’

Ze raakte mijn hoofd aan in het donker. Ik week automatisch terug. ‘Vind je me afstotelijk?’

‘Hoe kom je daarbij?’

‘Vind je me heel lelijk?’

‘Criteria van het type lichamelijke schoonheid en lelijkheid interesseren mij absoluut niet.’

‘Welke dan wel?’

‘Die van de ziel.’

Zeg duizend keer ‘suiker’ en geef dan antwoord op de vraag of je nu een zoete smaak in je mond hebt. En toch loog ik niet door te zeggen dat de geest mijn belangrijkste criterium was. Want ook al wilde ik niets liever dan mooie meisjes versieren, die al mijn vrienden me zouden benijden, ik weet dat het dom is. De geest is mij. Hij moest kiezen tussen andere geesten. En niet tussen gezichten van toevallige lagen, niet tussen toevallige omhulsels van lichamen.

Wat is belangrijker? De hersenen of het foedraal?

Neem nu Charlotte. Toen we een keer aan het vrijen waren zag ik door een spleet in de sjaal voor mijn ogen de walgelijke, geile grimas die het gezicht van een oude vrouw vervormde. Dat beeld doemt herhaaldelijk op in mijn nachtmerries. En toch hield ik van haar. Ik hield van haar zoals ze zich in mijn verbeelding aftekende. En misschien is de verbeelding wel de enige echte waarheid en is de werkelijkheid voor haar slechts een gordijn? Het is door dit soort gedachten dat ik vaak in weerwil van mijzelf moet handelen. Maar is het wel mijzelf? Want hier dient zich de vraag aan: waar ben ik en waar is de imitatie van mijn echte ik?

Brygida en ik zaten in het donker aan de voet van de trap en niemand die iets zei. Iets werd vanzelf in stilte gezegd, iets werd vanzelf in stilte gedacht. Iets gebeurde vanzelf in het donker.

En toen floep! Daar schoot het licht aan.

Er kwam iemand de trap af. Brygida sprong op, ik kwam ook overeind. Het was een oud mannetje met een vliegenierskap op. Verbijsterd keken we naar hem.

‘Het is koud, nietwaar’, flapte ik eruit.

Er werd gezwegen. Het oude mannetje liep verder. Ik keek naar Brygida en zag haar zoals ze ook echt was. Ooit heb ik Motoren van Zegadłowicz uit de bibliotheek geleend, een uitgave van voor de oorlog met illustraties van Żechowski. In die tekeningen kwamen jonge vrouwen voor, oogverblindende schoonheden, reuzinnen met overtrokken gelaatstrekken. Brygida was een van hen.

Ze was een godin.

Op de weg terug naar huis koelde mijn hoofd wat af in de koude wind en raakte ik het een beetje kwijt. Er was ons iets vreemds overkomen in het donker. Maar nu was alles als een droom verwaaid. De goden hadden mij vergetelheid gezonden, opdat ik kon terugkeren naar mijn constante smaak en het volgende symmetrische schatje met haar kleine standaardneusje zou versieren.

Ik kwam langs Casanowa.

Achter de ruit zag ik drie bijeen geschoven tafeltjes en daaraan een illuster gezelschap in de samenstelling: voorzitter Oczko, Stanisław Gąsior, de superintelligente seminarist Krystian, Mazurkiewicz met Leszek Boski, Damian Gałganek – de knapste van alle schilders en tevens het in het geheim op hem verliefde hoofd van de cultuurafdeling die zelfs in zomerse hitte op sokken liep. Maar vooral zaten daar twee onbekende schatjes met kleine standaardneusjes. Een brunette en een blondine. Ze werden vermaakt door Kuba.

En ik wilde juist naar binnen gaan toen de mij ergens van bekende vogel Nietzo op mijn schouder kwam zitten en kraste: ‘Zeg makker, wie gaat nu vaders nylon pikeren?’

‘Ach makker, sodemieter op.’

Ik joeg het monster weg en stoomde de Casanowa binnen met mijn van Gombrowicz zwangere tas. Ik dronk snel een strafdronk in de vorm van een dubbel glas wijn. Kuba hield de brunette bezig en vanaf de andere kant van het tafeltje probeerde Stanisław Gąsior haar met zijn eruditie voor zich in te nemen. Het meisje begreep waarschijnlijk niets van zijn monoloog vol zelfspot, hoogstens dacht ze dat hij de draak met haar stak. Ik begon werk te maken van de blondine. Ze heette Joasia. Maar lang duurde dat niet, want er kwam een vrolijke, kalende kerel van rond de dertig op mij af gestiefeld die tot nu toe rechts van de voorzitter had gezeten.

‘Geef me de vijf, ik ben Mariusz Czerwoniak.’

Ik stond op, gaf hem de vijf en zei terug: ‘Bleke Niko.’

‘Kan ik je even spreken?’

Hij wees op een leeg tafeltje niet ver daarvandaan. We gingen zitten. Hij ging met zijn hand in een zak van zijn colbert en er kwam een fles brandy tevoorschijn. Uit de andere kwamen twee glaasjes.

‘Wat vind je, zullen we broederschap drinken?’ vroeg hij.

Ik had daar niets op tegen. Hij schonk de glaasjes vol, we dronken ze leeg, gaven elkaar een luchtzoen en gingen toen weer zitten.

‘Eustachy heeft me jouw Marionetten laten zien’, zei Czerwoniak en deed er vervolgens het zwijgen toe, waarbij hij me intens in de ogen keek. Welke Eustachy? Even later drong pas tot me door dat voorzitter Oczko immers zo heette.

Czerwoniak nam de fles ter hand en schonk nog eens in. Hij hief zijn glas en zei plechtig: ‘Geniale film, gozer, laten we drinken op jouw talent.’

Hoe kon ik daar niet op drinken?

We klonken met onze glazen en keilden de brandy achterover. Nog niet eerder in mijn leven had iemand zo de loftrompet over mij gestoken. Met een glimmend voorhoofd keek ik naar mijn nieuwe vriend.

En hij bleef maar doorgaan: ‘Regie om je vingers bij af te likken, honderd procent acteerspel, superopnames, muziek, stemming… ik kreeg het er benauwd van. Genoeg geouwehoerd, gozer, je bent een geboren regisseur. Nogmaals, geef me de vijf.’

We stonden op en opnieuw drukten we elkaar de hand. Czerwoniak ging zitten, hij versomberde en zei tamelijk zachtjes, gepijnigd als het ware: ‘Ik heb begrepen dat je De Świdnicki rapsodie maar niks vindt.’

Ik wilde hem niet kwetsen, maar ja, niks aan te doen, eerlijk duurt het langst, dus antwoordde ik zo delicaat mogelijk: ‘Weet je… Grabski is een uitstekend schrijver als hij het over hondjes heeft. En De Świdnicki rapsodie is ouderwets en oppervlakkig. Ik viel zowat in slaap tijdens het lezen, zo saai vond ik het.’

Czerwoniak toonde een brede glimlach.

‘Je hebt helemaal gelijk, gozer. Dat vind ik ook, als je het geheel bekijkt. Maar er is één uitzondering. Die scène in het kasteel in Bolków. Herinner je je die?’

‘Zo ongeveer, niet helemaal. Ging dat niet over een hofnar die het zoontje van de prins van het leven beroofde?’

Czerwoniak trok een moeilijk gezicht, hij maakte een wegwerpgebaar.

‘Die Boleś kan mijn rug op. Op zich ook wel interessant, want die nakomeling van de prins is een klootzak eersteklas, hij is met zijn zondebok naar Bolków gekomen en terroriseert iedereen. Maar opgelet, er is een beter fragment. Sta me toe dat ik je dat even in herinnering breng. Die schattige achttienjarige hofdame Paulina. Ik heb een meisje dat geknipt is voor die rol, ze zit in het tweede jaar van de toneelschool in Kraków, ze heet Magda Górecka, als je haar ziet, gozer, je wordt stapelgek. Dat wordt nog eens een ster in Hollywood. Marilyn Monroe valt bij haar helemaal in het niet. Te meer daar die al niet meer leeft. Ze wordt gevangengenomen tijdens het beleg van Świdnica, als ze vanaf de toren tekens staat te geven aan de inwoners van Wrocław. Ze zou onthoofd moeten worden, maar grootvorst Bolko van Świdnica, een bebaarde dwerg van één meter vijftig met baret, ook al staat hij op een gazet, heeft een oogje op haar. Dus geeft hij alleen bevel om haar op te sluiten in het kasteel van Bolków. Het meisje loopt officieel met aan haar been een kogel aan de ketting en slaapt in een kerker, maar in de toren heeft ze een appartement waarin de prins van plan is haar elke keer te bezoeken als hij vanuit Świdnica op dienstreis gaat. Ook Kuba Tau, de nar, is verliefd op haar. De kasteelheer is verliefd op haar. En Sambor, de oude beul die haar in de gaten moet houden, is verliefd op haar. En zij flirt met iedereen en zint op een manier om hem te peren. Kerel, stel je voor. Een maagd en vier hitsige mannetjes, ja zelfs vijf, want op het kasteel verschijnt op een gegeven moment ook nog de blinde ridder Konrad uit Rogozin. Voel je ’m, sodeju?’

‘Ik voel ’m sodeju’, zei ik oprecht, ik pakte de fles en schonk in voor de volgende ronde. En Czerwoniak ratelde verder.

Hij zette de visie voor me uiteen van een film die zowel de grijze massa als de intelligentsia zouden gaan zien. Voor elk wat wils. Ik raakte helemaal enthousiast over de ideeën van mijn nieuwe vriend, want hij legde de juiste verbanden en je zag dat hij verstand had van film. Langzamerhand begon ik jaloers te worden, dat niet ik maar de voorzitter dit meesterwerk ging maken.

Ik sloeg de brandy achterover. Czerwoniak dronk zijn glas ook leeg. Hij zette zijn glaasje weg, keek me diep in de ogen zoals in het begin van het gesprek, legde zijn hand op die van mij en zei: ‘Gozer, doe met ons mee. We hebben je nodig.’

Ik vloog op.

‘Ik deug niet als assistent. Ik werk alleen voor mijn eigen grootsheid. Dat is nu eenmaal mijn principe.’

‘En terecht. Wie heeft het hier over samenwerking? Jij wordt de regisseur.’

‘Maar dat wil Oczko toch zijn.’

‘Wie zegt dat?’

‘Oczko.’

Czerwoniak verbaasde zich voor de tweede keer.

‘Eustachy? Die heeft zelf jou voorgedragen als regisseur. Daarom heeft hij me jouw film laten zien.’

Nu verbaasde ook ik me. Czerwoniak keek vanuit de verte naar de voorzitter, schudde zijn hoofd.

‘De leperd. Hij lijkt steeds meer van lotje getikt. Nou ja, niks aan te doen, hij zal toch met iets beters voor de dag moeten komen. Hoogstens doen jullie het samen. Ergens verdient hij het ook wel, uiteindelijk heeft hij die hele zaak met Jakub Tau opgezet. Ik beloof het je, Eustachy gaat wat de artisticiteit betreft jou niet in de wielen rijden, daar zorg ik wel voor. Daar gaan wij tweeën over. En ik denk niet dat ik me vergis als ik zeg dat wij het hoe dan ook goed met elkaar kunnen vinden.’

‘Mijn idee.’

‘In dat geval gaan de sterren van de hemel. Het grootste probleem ga je krijgen met Wituś Wierszycki in de rol van hofnar, want hij overdrijft graag. De kerel moet voortdurend getemperd worden. Maar hij is een genie, echt een filmbeest, hij zingt, hij speelt, hij danst en hij jankt. Jij bent jong, misschien zal hij op je neerkijken, maar wees niet bang, gozer, ik bezorg je de tactiek om vat op hem te krijgen. Hij wordt verliefd op je en zal je als een hond gehoorzamen. En als Magda de hofdame voor je speelt word je gek van geluk. Gozer, wij gaan Hollywood veroveren. Liz Taylor gaat cocktails voor ons maken.’

Ik begreep ineens waar dat gloednieuwe charisma van de voorzitter vandaan kwam. Hij was besmet geraakt door het spetterende enthousiasme van Czerwoniak. Ik was er ook al dichtbij. Ik voelde me al bijna de regisseur van die film, ik begon al concreet te denken.

‘Die twee jongetjes zullen moeilijk te vinden zijn.’

‘Een heb ik er al’, zei Czerwoniak. ‘Het zoontje van mijn zus. Het meest onhandelbare wicht ter wereld. Hij speelt gewoon zichzelf, hij staat graag in het middelpunt van de belangstelling, die komt van pas. Precies…’

Czerwoniak stond op en haalde zijn portefeuille uit zijn achterzak. Hij pakte er een foto uit.

‘Dit is Magda Górecka. Kijk er maar eens rustig naar, dan ga ik even pissen.’

Ik bleef aan het tafeltje alleen achter met de foto van Magda Górecka.

Ik had een paar mooie meisjes gezien in mijn leven, maar zo’n schoonheid hadden mijn kijkers niet eerder aanschouwd. Iets tussen Beata Tyszkiewicz en Barbara Kwiatkowska uit hun eerste films.

En ik nam een besluit. Ik ga die film Jakub Tau regisseren.

Op dat moment begon er iets te klepperen en op het tafeltje naast ons kwam naast de voor de helft lege brandyfles de vogel Nietzo zitten.

Hij keek wat spottend naar me en kraste: ‘Zeg makker, sinds wanneer interesseer jij je voor Hollywoodfilms?’

Ik voelde het bloeien van enig schaamrood op mijn dronken facie. De eerste verleiding en Simon had de paal al verlaten. Nog even en hij zou amusementsprogramma’s voor de televisie gaan maken.

‘Dank je wel, makker’, antwoordde ik boetvaardig. Voorzichtig legde ik de foto van Magda Górecka op het tafeltje, pakte de tas met Gombrowicz en nam vanuit de kroeg de benenwagen naar huis om nylon te gaan pikeren.

Maar helaas had ik nog voor ik met pikeren begon ter controle even in Gombrowicz gekeken en was ik meegezogen. Om middernacht had ik Ferdydurke verslonden en was ik niet meer die ik was voor deze lectuur. Ik las nogmaals hoofdstuk vier oftewel Voorwoord bij Filidor met kind gevoerd en ik kreeg enorme zin om te schrijven. Om films te maken had ik voldoende aantekeningen en notities in klad, om ideeën niet te vergeten.

Maar nu had ik ineens enorme behoefte aan stijl.


Vertaling en inleiding Karol Lesman


<   

TSL 65

   >