Bertha Mohr-Ulmann1
‘Boerendichter Jessenin’, een lezing gehouden in
1926
Bertha Ulmann werd geboren in Jekaterinoslav
(Oekraïne). Van 1906 tot 1920 woonde zij in
Sint-Petersburg. Zij hield de lezing zes jaar
nadat zij haar vaderland had moeten verlaten.
Haar Nederlands is bepaald niet perfect, maar
toch wel te begrijpen.
Bertha Ulmann
De lezing begint zo:
Onder versen die ik hier en daar in tijdschriften uit Sowjet Rusland las, trokken
mijn aandacht de soms heel groffe en cynische, soms godslasterende, versen
die toch een eigenaardig talent toonden van een jongen poëet-boer Jessenin, die
ook in de buitenlandsche pers de opmerkzaamheid op zich heeft getrokken door
zijn reis naar Amerika in gezelschap van zijn veel oudere vrouw, de bekende
danseres Isydora Dunkan
2 en zijn schandelijke gedragen daar in een openlijk
gebouw. Er stond dat hij, nadat hij gereciteerd had en zij gedanst, haar in bijzijn
van het publiek heeft gescholden en mishandeld, geslagen terwijl zij op de knieën
voor hem lag. Een groffe ruwe dronkaard, dacht ik en interesserde mij verder
niet voor – totdat mij toevallig verleden jaar een gedicht onder oogen kwam zoo
fijnvoelend, zoo dieptreurig, dat ik er den wensch kreeg toch iets meer van hem
te lezen. Een maand later kwam het bericht uit Rusland, dat de jonge schrijver
Jessenin zelfmoord heeft gepleegd. Dat gaf mij de aanleiding om verder naar
alles te zoeken, wat mij de persoonlijkheid van dezen dichter uit het boerenvolk
zou leeren begrijpen.
Bertha Ulmann (1879-1961) was Russische,
geboren in Jekaterinoslav
(Oekraïne) in 1879.
Zij studeerde in Sint-Petersburg toen zij de
Nederlandse ingenieur Moritz Mohr ontmoette
(voor familie en vrienden Dick). Zij
trouwde met hem, gaf haar studie op en richtte
zich op Russische, Duitse en (na de nodige
studie) Nederlandse literatuur. Het echtpaar
kreeg drie kinderen. Tijdens de revolutie van
1905 woonden zij in Midden-Rusland, van
1906 tot 1920 in Sint Petersburg. De revolutie
van 1905 werd – evenals die van 1917 – door Bertha met vreugde verwelkomd. In de loop
van 1918 bleek echter dat het bolsjewistische
bewind het leven in Petrograd voor het gezin
Mohr onmogelijk maakte. Bezittingen werden
geconfisqueerd; Mohr (sinds 1911 voorzitter
van de Nederlandse Vereniging in Sint-
Petersburg) werd korte tijd gevangen gezet,
na de sluiting van het Nederlandse consulaat
ontbrak elke bescherming, de kinderen raakten
ondervoed, hun school werd gesloten. Een
van de weinige lichtpuntjes was dat Bertha
de kans kreeg om mee te doen aan het grote
vertaalproject dat Gorki, met goedkeuring van
Lenin, opzette om de gehele wereldliteratuur
in het Russisch te vertalen. Bertha had Gorki
enkele keren ontmoet en nam De stille kracht
van Couperus voor haar rekening. Begin
1920 kwam het gezin uitgeput en berooid in
Nederland aan. Ze waren uitgewisseld met
Russische krijgsgevangenen uit Nederland.
Toen het gezin Mohr wat was bijgekomen,
kocht Bertha schoolschriften bij papierhandel
Blommesteijn in Hilversum. Zij stelde
een lezingencyclus samen over Russische
literatuur. Zij kreeg een groep aandachtige
luisteraars om zich heen en na een eerste serie
voordrachten volgde een tweede. In ruim
twintig schriften staat op de rechterbladzijden
de Nederlandse tekst van de lezing. Bij
het verschijnen van het Slavisch Cahier 15
(Sergej Jesenin, Gedichten, 2012) realiseerden
wij (kleindochters) ons dat er opnieuw
belangstelling zou kunnen zijn voor de kennis
van zaken en compassie waarmee Bertha over
deze dichter vertelde.
De volledige tekst van de lezing is bewaard
gebleven. Dichtregels citeerde zij
meestal in het Duits. wij hebben ze tussen <
> geplaatst. Op de linkerbladzijden van de
schriften schreef Bertha aanvullende citaten
en opmerkingen. Deze hebben wij tussen [ ]
gezet. Bertha Ulmann noemde geen bronnen
bij de vertalingen, zoals zij bij sommige andere
lezingen wel deed. Misschien zijn ze van
eigen hand. Voetnoten gebruikte Bertha niet,
die hebben wij toegevoegd.
Sergej Jessenin werd in 1895 in een eenvoudig boerengezin geboren in Midden
Rusland. Hij leerde in de school van het dorp waar hij leeraar zou worden, maar
met 18 jaren ging hij, deze vroegrijpe en toch nog naar aarde en hooi ruikende
jongeling, die met zijn laag helemaal vergroeid was, naar Sint Petersburg om in
aanraking te komen met de litteraire wereld. Hij maakte daar kennis met een paar
dichters en kwam in de ongezonde perverse atmosfeer van een litteraire boheme
in de eerste jaren van den wereldoorlog.
In zijn eerste versen spreekt een groote liefde tot de natuur, wiers stemmen
zijn ziel opwekken. Hij gaat helemaal op in de natuur in de levende veelstemmige
schoonheid van de aarde:
< Ich bin verliebt in diesen Abend
Nah is dem Herzen der goldschlummende Abhang
Der Wind, der tolle Junge
Er blies den Birken das Gewand bis zu den Schultern hinauf.>
Verrassend is zijn beeldrijke taal en zijn origineele ideeën: De maan is voor hem
soms de kam die de groene vlechten van de berken streelt, een andermaal is hij
de wieg die de moeder Gods aan den hemel ophangt om haar kindje te wiegen en
soms ziet hij hem plat als een kikker op den vijver liggen. Hij ziet de moeder Gods
aan den horizont in een blauwe mantel de witte schaapjes uit het paradijs roepend.
De hemel likt zijn nieuw geboren kalfje – het avondrood. Dit vermogen beelden
te scheppen heeft hem aan het hoofd geplaatst van de imaginisten in Rusland.
[‘Ich war gekommen die Kühe zu küssen/ Mit dem Herzen das Knirschen
des Hafers zu hören/ Greift tiefer, tiefer/ Sicheln der Verse/ Bestreu mich mit
Faulbaumblüten /Du Sonnenstrauch.’]
En deze tedere idyllische zanger van stemmingen werd revolutionnaire dichter.
Hij kwam in een kring van boerendichters die een eigen ideologie
hadden – de boerenideologie: Rusland is een land der boeren, alles wat niet van den boer en voor
den boer is – is uit den booze (schuim) – dit moet worden weggewerkt. De boer is
de drager van de echt russische idee; hij is geknecht en wordt geëxploiteerd door
menschen uit alle klassen; allen ze zijn parasieten die het boerenbloed uitzuigen.
Alles moet weggeveegd worden opdat de boer een nieuw Rusland kan opbouwen
met een nieuwe waarheid, met nieuwe wetten en een nieuw geloof. Allen
zijn vijanden van den boer – en als onder deze anderen ruzie komt, kan dat voor
den boer alleen voordelig zijn – dan kan hij winnen en zijn woord zeggen. Maar
afwachten moet de boer, van welke kant het vuur komt – of de fabrieksarbeider
tegen den tzaar gaat – of de tzaar zijne soldaten tegen de proletariërs stuurt – van
rechts, of van links, van boven of van onder – als het stroo maar ontvlamt – En
dan met den sterkere meedoen. Daarom is Jessenin in de tijd van den oorlog een
trouwe anarchist, in de eerste tijd van de revolutie bij de sociaal-revolutionairen
en later wendt hij zich tot de bolsjewieken. In zijn ziel was hij niet een overlooper,
maar het was hem tenslotte heelemaal onverschillig van waar de revolutie zou
komen, als zij maar kwam, omdat zij de weg zou openen tot het rijk van den boer.
[‘De revolutie was de raaf die wij uit ons hoofd laten vliegen op verkenning uit.
De toekomst is meer.’]
Het verdere, het meer dat interesseerde hem. In deze tijd wordt zijn poëzie
grof en groffer: hij braveert met gemeene uitdrukkingen, in zijn lyriek komt iets
gejaagds, hij doet zich voor als Profeet van een rijk der toekomst, dat hij Inonia
noemt, hij voorspelt een nieuwe God en een nieuw Rusland en het is bepaald
akelijk deze vulgair cynische godslasterende versen te lezen, al zijn ze talentvol
geschreven: . Ik wil ze niet weergeven. Ook
schrijft hij de biecht van den Hooligan.
[‘O,wenn ihr begreifen könntet, dass euer Sohn in Rusland der allergrösste Dichter
ist. Eure Herzen ergriff keine eisige Furcht um sein Leben,wenn er seine nakten
Füsse in Herbstpfützen tackte – und jetzt geht er in Cylinder und Lackstiefeln.
Und doch lebt in ihm noch die alte Frechheit des Dorflümmels und jede Kuh auf
dem Schilde des Fleisherladens grüsst er von ferne und mochte den Schwanz
eines jeden Pferdes feierlich dahertragen wie die Schleppe eines Brautkleides’.3
Het lijkt, dat Jessenin in deze verzen een vertegenwoordiger is van dat ongezonde
groffe, van de fouten en verirringen, die toen in de eerste tijd van het bolsjewisme
in Rusland zoo opdringerig waren. Het gezelschap waarin hij verkeerde, was een
zeer immoreel-communisten die veel filosofeerden, maar ook veel dronken en een
immoreel leven voerden, zelfs had hij vrienden uit de tscheka, de rechtbank die tot dood veroordeelde. Maar de kommunisten vertrouwden hem niet, omdat hij
hardop zeide, dat hun wegen niet samen gaan. Hij schrijft in deze tijd veel – en
hoe langer hoe meer hoor je de wanhoopkreet van iemand, die zijn hoop voelt
verdwijnen – de revolutie had het vroegere vernield en het nieuwe niet gebracht.
Hij vlucht van zijn stemming naar het dorp - waar hij nieuwe krachten hoopt
te krijgen, hij klaagt de stadskultuur die het dorpsleven bederft. Verbittering en
hoopeloosheid roept in hem het aankomende gevaar van de stad.
[‘Habt Ihr gesehen/ wie über die Steppen/ in Seenebel eingehült/ mit eherner
Nüster schnaubend/ Auf eisernen Tatzen ein Zug rennt? /
Und hinter ihm her/ Durch das hohe Gras/ Wie bei einem festtäglichen/ verzweifelten
Rennen/ Die schlanken Beine bis am/ Kopf emporwerfend/ Ein rotmäniges
Fohlen daher sprengt? //
Lieber lieber einfältiger Tor/ Nun wohin, wohin jagt er denen so? Weiss er
nicht, dass so weit er auch rennen mag/
Auf lichtlosen Fluren/ Er nimmermehr jene Zeiten zuruckholen wird? Wo
der Petscheneg4 für ein Pferd /Ein Paar schöne russische Steppentöchter hergab?
Und für Tausende Pferde, Pferdefleisch und Haüte/ Schafft man heute eine
Lokomotive an.’]
Heelemaal neergedrukt komt hij naar Moscau, drinkt en zinkt laag en lager.
< Und das Haupt tief gesenkt
Blende ich meine Augen mit Wein
Um dem Verhängnis nicht ins Gesicht zu blicken
Um einen Augenblick lang an etwas anderes zu denken.>
Hij haat de bolsjewiki, veracht zij, toont het overal, hoont ze openlijk – maar de
regeering is bang met hem den boerendichter strenge maatregelen te nemen. In
deze tijd valt ook zijn ongelukkig huwelijk met Dunkan – , de huwelijksreis naar
Berlijn per vliegtuig, het schandaal in Amerika. Zij waren gauw genoeg weer gescheiden,
het extravagante avontuur was uit – en hij ging alleen terug naar Moscau.
Nu begint de laatste korte periode van zijn leven – dat zoo charakteristiek is
door de veranderingen van stemming. Het lijkt, alsof over hem een resignatie is
gekomen, alsof hij behoefte had aan rust en inkeer, zich bevrijden wilde van al
het vuil, wat aan hem kleefde.
< Ik was nog nooit zoo moe/ Als in deze grijze dagen.
Ik droom van den hemel in Ryazanj5/ En van mijn leven van fagebond.
En ook in mijn ziel wordt het stil.
Ik maak een diepe buiging voor de velden waar ik opgegroeid ben.
Ik groet de mussen en kraaien en de uilen die ‘s nachts schreeuwen. >
[‘Ich schäme mich, dass ich an Gott geglaubt/ Und schmerzlich ist’s mir/ dass
ich nicht mehr glaube.’]
Hij schrijft een ontroerende brief aan
zijn oude moeder. Hij gaat weer naar
het dorp om troost te zoeken en vrede te
vinden – maar hier beleeft hij de laatste
en ergste teleurstelling – nu is het niet
meer de stad die het dorp bederft dat
zichzelf is gebleven. Nee, nu vindt hij
het dorp veranderd, de zusters lezen in
Marx, in het dikke Kapital als vroeger
de grootvader in de bijbel – en redeneren
daarover. En de oude grootvader
klaagt hem, dat de kerken vernield zijn,
dat in plaats van ikonen Lenin’s portrait
aan de muur hangt en dat hij, de oude
man, in ‘t bosch gaat als hij bidden wil.
Hij voelt zich eenzaam, ontworteld, hij
voelt dat hij een droomer was, dat het
volk, dat hij idealiseerde niet bestaat.
[‘Was habe ich denn in meinen Versen gebrüllt/ Dass ich mit dem Volk gut
Freund bin?/ Meine Poesie ist hier überflüssig geworden/ Und ich selbst bin
auch überflüssig.’]
Hij voelt zich doodtreurig en schrijft prachtige gedichten, de beste van allen.
En hij maakt een einde aan zijn leven. Zijn daad is misschien de grootste aanklacht
tegen het bolsjewisme.
< Mijn vriend, mijn vriend
De ziend geworden oogen
Kan alleen de dood sluiten.>
In haar inleiding tot de lezingencyclus zei
Bertha Ulmann: ‘Ik beschouw het als mijn
werk een inleiding te geven tot de voor U
vreemde wereld der Russische letterkunde.
Toen ik op het idee gebracht werd over
Russische letterkunde te spreken kwamen er
eenige bezwaren in mij op. Ik ben niet in het
bezit van een geldig Hollandsch diploma en
zelfs mijn verschillende diplomas uit Rusland
bestaan niet meer; bovendien kan ik door mijn
eenigszins gebrekkig hollandsch, wat ik wil
zeggen, niet zo inkleeden, als mijn stof het
wel zou vereischen. Maar het idee ook anderen
met de literatuur van Rusland waarin zoo
veel moois en origineels ligt, bekend te maken
heeft mij moed gegeven.’ Bertha zorgde dat
zij door gedegen studie goed beslagen ten ijs
kwam.6
Aan bekendheid ontbreekt het de Russische
schrijvers in 2013 bepaald niet. De lezingen van
Bertha hebben echter iets heel fris en oorspronkelijks.
De schrijvers die zij behandelt zijn
voor haar nooit vreemden geweest. De ouderen:
Poesjkin, Lermontov, Gogol, Toergenjev,
Tolstoj, Dostojevski en Tsjechov, zijn haar met
de paplepel ingegoten. Met de jongeren, zoals
Gorki, Boenin, Andrejev, Sologoeb, Blok en
Majakowski deelt zij ervaringen. Het zijn generatiegenoten
die net als zij met ongeduld op
de revolutie hebben gewacht en geschrokken
zijn van de gevolgen. Zij geeft haar toehoorders
toegang tot een wereld die de hare is.
1 De toelichting bij de lezing is van M. Elshout-Mohr en Daria Mohr, kleindochters
van Bertha Mohr-Ulmann.
2 Bertha heeft de toen dertigjarige Isidora Duncan in december 1907 zien optreden in
Sint-Petersburg. Zij schreef aan haar schoonmoeder: ‘Ach, ja die Dunkan haben wir
gesehen, einfach prachtvoll war es. – und mit jedem Tanz wurden wir immer mehr
mitgerissen. Iphigenie tanzte sie, und dann noch Moschkowsky und Schubert. Ja,
das war sehr schön.’
3 Kees Jiskoot heeft het ‘akelijke’ (akelige) gedicht ‘Inonina’ niet in zijn bundel
opgenomen. De ‘Biecht van een hooligan’ staat er wel in. De regels die Bertha
aanhaalde, vertaalde Jiskoot als volgt: ‘O, snapten jullie nou eens,/Dat jullie
zoon in Rusland/ De beste dichter is!/ Verijsde jullie hart niet als hij in het najaar/
Blootsvoets sopte door de plassen daar? Heden loop hij met een hoge hoed op,/
Heeft hij fraaigelakte schoenen aan./ Maar hij is zijn dorpskwajongensstreken/ Nog
niet kwijt, alsook zijn overmoed./ Elke koe op ‘s slagers uithangteken/ Wordt door
hem van ver gegroet. (Ziet hij op een plein koetsiers met hun wagen,/ Dan denkt hij
aan de mestgeur op het veld,) / Dan is hij bereid de staart te dragen/ Als een bruidssleep,
van elk paard, daar opgesteld.’
4 Petschenegen (Petsjenegen) zijn Turkse nomaden die in de tiende eeuw leefden tussen
de Wolga en de Don.
5 Provinciestad aan de Oka, waar het geboortedorp Konstantinovo van Jesenin onder
valt.
6 Bertha Ulmann is altijd blijven leren en studeren. In een van de schriften staan
Russische vertalingen die zij in 1933 maakte van delen van het proefschrift van
Francisca de Graaff. Deze dissertatie is in het Frans geschreven: Serge Ésénine
(1895-1925), sa vie et son oeuvre. Uitgever was E.J. Brill, Leiden.