Van de Russische futuristische dichter Velimir
Chlebnikov (1885-1922) zijn in totaal 116 brieven
bewaard gebleven.1 Van die brieven zijn
er ruim veertig gericht aan familieleden: zijn
vader, moeder, broer Sjoera en zusters Vera
en Katja. Aan zijn moeder heeft Chlebnikov
het vaakst geschreven, meestal aan haar alleen,
soms aan zijn moeder en vader of aan
zijn moeder en zuster Vera tegelijk, soms ook
aan het hele gezin. Omdat zowel een van zijn
allereerste brieven (uit 1903) aan haar (en zijn
vader) is gericht en ook de een na laatste, die
hij schreef vlak voor zijn dood, heb ik een selectie
gemaakt uit de brieven die Chlebnikov
gedurende zijn leven aan zijn moeder stuurde.
De gaten in de tijd tussen de verschillende brieven
worden opgevuld met korte notities over
Chlebnikovs leven.
In september 1903 schreef Chlebnikov zich in
bij de wiskundefaculteit van de Universiteit
van Kazan. In november van dat jaar nam hij
deel aan een antiregeringsdemonstratie naar
aanleiding van de opsluiting van een jeugdige
sociaaldemocraat in een psychiatrische kliniek.
Samen met een dertigtal andere studenten werd
hij gearresteerd en tot een maand gevangenisstraf
veroordeeld.
Kazan. Doorgangsgevangenis, 3.XII.03
Moskou, augustus 1904
Lieve mama en papa!
Ik kus jullie allemaal; u wacht waarschijnlijk met ongeduld op een brief van
mij, ik schrijf de tweede dag dat ik hier ben. De reis met de trein was betrekkelijk
voorspoedig, maar gedurende twee etmalen heb ik niet meer dan twee
of drie uur geslapen; gedurende al die tijd heb ik een paar pasteitjes gegeten
en maar twee glazen thee gedronken, zodat ik, toen ik in Moskou aankwam,
erg moe was en mijn benen behoorlijk pijn deden, omdat ik het grootste deel
van de tijd staande had geslapen.
Ik heb niet mijn intrek genomen in een hotel, maar heb mijn spullen rechtstreeks
naar de portier gebracht en een kamer gevonden voor 6 roebel; na
mijn spullen daar gebracht te hebben heb ik diezelfde dag bijna heel Moskou
doorkruist, ik heb de Tretjakovki Galerij bezocht, het Historisch Museum en
ben in de Toergenjevleeszaal geweest. Aangezien ik bijna twee etmalen op de
been was en in Moskou om 6 uur in de ochtend aankwam en tot 8 uur ’s avonds
door de straten heb gelopen, was ik erg moe en moest ik een paar keer stoppen
om mijn voeten te laten uitrusten. Maar vandaag zijn alle problemen voorbij,
ik ben helemaal uitgerust. En gisteren zag ik er zo (misschien wel uitgeput) uit
dat mensen zich naar me omdraaiden.
Vandaag ben ik weer gaan rondkijken en heb het Roemjantsevmuseum en
het Historisch museum bezocht. Vandaag heb ik ook uitgeprobeerd wat het
leven in Moskou ongeveer kost: het blijkt dat een vegetariër zonder meer van
tien kopeken per dag kan bestaan.
Dit is het uitgebreide verslag over wat ik allemaal doe. In de Tretjakovski
Galerij bevielen me de schilderijen van Veresjtsjagin het best, sommige dingen
stelden me teleur. In het Roemjanstevmuseum was een heel goed beeld van
Kanov, De overwinning, en bustes van Poesjkin, Gogol.
Later zal ik uitvoeriger schrijven, ik kus iedereen: papa, mama, Katja,
Sjoera, Vera.
Vitja
Moskou, augustus 1904
Lieve papa en lieve mama!
Ik schrijf op de derde dag van mijn verblijf in Moskou. Ik ben nu zo aan
Moskou gewend geraakt dat ik me nergens anders kan voorstellen dan in
Moskou. Gisteren heb ik het verkeerde adres gegeven: het is het huis van
Glazoenova, Domnikovskistraat, Mesjtsjanskiwijk. Dus niet de Oelanskistraat,
maar de Domnikovski. Vandaag heb ik opnieuw rondgelopen en heb ik voor de
tweede keer het Moskous Historisch Museum en het Igoemnovhuis bezocht.
Het Igoemnovhuis is gebouwd in de stijl van een bojarenpaleis en is een echt
kunstwerk: met buikige zuilen, siertegels, een geschubd dak. Ik vroeg een
koetsier waar dat huis zich bevond; hij antwoordde en voegde eraan toe: ‘een
heel mooi huis’. Omdat gewone mensen architectuur meestal niet waarderen,
is deze stijl blijkbaar het vertrouwdst en begrijpelijkst voor de Russische mens,
anders zou de koetsier dat wel niet hebben gezegd. En als dat zo is, dan betekent
dat dat alleen deze stijl een echt Russische nationale stijl genoemd kan worden.
Ik zou in de seminaries les laten geven in architectuur, want de plaatselijke
geestelijkheid heeft er geen idee van hoe ze de monumenten van vroeger in
stand moet houden. Er zijn hier heel veel oude kerken, eens waren ze heel
mooi en apart, nu zijn het, dankzij de achteloosheid van de geestelijkheid,
gewone, geel geschilderde en met groen ijzer beslagen kerken. Soms kun je
zelfs oude muurversieringen zien waarover grof stucwerk is aangebracht. Ik
heb bijvoorbeeld in het Historisch Museum op een oude icoon een afbeelding
gezien van de Oespenskikathedraal. Blijkbaar leek de architectuur ervan sterk
op de architectuur van de kathedraal van de Heilige Vasili; nu is er geen enkele
overeenkomst.
Na een aantal jaren in Kazan te hebben gestudeerd
vertrok Chlebnikov naar Petersburg,
waar hij zich eveneens inschreef aan de universiteit.
Hij had inmiddels literaire aspiraties en
wilde aansluiting zoeken bij de literaire wereld
van Petersburg, de toenmalige hoofdstad van
Rusland.
Moskou, 28 december 1908
Door de verenigde krachten van het kwade lot, dat van mij en van anderen, ben
ik niet naar Odessa gegaan. Aangezien het een innerlijke noodzaak was bij u
te zijn, verheel ik niet dat ik in een impasse belandde, waaruit ik geen uitweg
kon vinden. Ik kwam in een roes op het station aan, en waande me al op weg
naar Odessa. Het was niet in mijn hoofd opgekomen de koetsier tot spoed te
manen. De koetsier reed bij de ingang voor precies op het ogenblik dat het
drie uur sloeg. Ik rende naar het perron precies op het moment dat de sleutel
van de baanwachter in het slot klikte. Zo ervoer ik aan mezelf de macht van de
vergelding, een soort spot, maar waarom dat was weet ik niet.
Nu ben ik in Moskou. Vandaag heb ik het Kremlin bezichtigd. Morgen de
Tretjakovski Galerij en nog veel meer. Ze hebben ons gratis onderdak gegeven,
een bed (in het derde studentenhuis) en treden ons sowieso met de gebruikelijke
Moskouse gastvrijheid tegemoet. Ik was verbaasd in de algemene Moskouse
omgangsvormen een bepaalde distinctie en waardigheid aan te treffen. Moskou
is de eerste stad die mij heeft overwonnen en veroverd. Hij is ten gunste veranderd
sinds ik daar geweest ben.
Gelukkig Nieuwjaar!
Petersburg, 22 mei 1909
Ik ben nog niets te weten gekomen over al mijn besognes. Ik heb al vier nachten
helemaal niet geslapen, en ik merk dat dat prima is voor de gezondheid zolang
als je maar goed eet.
Aangezien ik incognito in Petersburg ben, heb ik niemand een bezoek
gebracht en zal dat ook niet doen. Ik ben een zoon van de straat geworden,
maar zoek overigens in wat ik schrijf geen overeenkomst met de waarheid.
Bij ons op de Universiteit waaruit ik om bepaalde redenen nog niet ben
verwijderd) wordt een excursie naar de Kaukasus georganiseerd – jagers, filologen,
te voet door Svanetia. Zou Sjoera zich daar in Tsaritsyn niet bij willen
aansluiten?
Vandaag is het prachtig zonnig weer.
Petersburg, 16 oktober 1909
Ik schrijf u al voor de tweede keer: het boek is niet thuis blijven liggen, het
was een fout van de bibliothecaris.
Ik heb met bijna alle jonge literatoren van Petersburg kennis gemaakt:
Goemiljov, Auslender, Koezmin, Gofman, graaf Tolstoj, Günther en anderen.
Mijn gedicht8 zal waarschijnlijk worden geplaatst in Apollo, een nieuw
literair tijdschrift dat uitkomt in Petersburg.
Het gedoe met de Universiteit vermoeit me erg en kost veel tijd.
Ik ben een leerling en mijn leraar is Koezmin (de auteur van ‘Aleksander
van Macedonië’ en andere). Goemiljov is van plan naar Afrika te gaan. Günther
(de hoop van de Duitse literatuur) is van plan Koezmin te laten trouwen met
zijn nicht. Graaf Tolstoj is van plan een roman te schrijven en zich te bevrijden
van vreemde invloeden. Goemiljov heeft vreemde, blauwe ogen met zwarte
pupillen. Tolstoj ziet eruit als een tijdgenoot van Poesjkin.
Sommigen voorspellen me heel veel succes. Maar ik ben erg moe geworden
en oud.
Ik kus en omhels allen in Loebna en Odessa.
Nu ben ik in Astrachan. Ik heb Boris en Zinaida Semjonovna gezien.9 Van
de boot ben ik rechtstreeks naar de paardenrennen gegaan. Boris en Zinaida
Semjonovna sturen kussen en groeten, ieder apart, met een opsomming van de
geadresseerden, en gezamenlijk. Ze hebben me op de meest hartelijke manier
ontvangen en ruimen voor mij, als verwant, een plekje in.
Details komen in een brief.
De Kalmukken laten hun paarden prima draven, met veel gevoel.
De volgende brieven zijn van een flink aantal jaren
later. Chlebnikov heeft zich inmiddels aangesloten
bij de Russische futuristen en speelt
een belangrijke rol in de groepering, als dichter
zowel als theoreticus. Hij heeft zich laten uitroepen
tot ‘Koning van de Wereldbol’. In 1916 werd hij opgeroepen voor militaire dienst, wat
volstrekt niet bij hem paste. ‘Ik ben een derwisj,
een yogi, een Marsbewoner, of wat dan ook,
maar geen soldaat van een infanterieregiment
van de reservetroepen’, schreef hij in een brief
aan een bevriend dichter
Tsaritsyn, 17 mei 1916
Ik ben bij een commissie geweest en zal naar Kazan worden gestuurd, naar
het lazaret of het ziekenhuis. Om voor een nieuwe commissie te verschijnen.
Bovendien heb ik van de compagnie twintig roebel gekregen. Dat is al het nieuws. Van Tsaritsyn neem ik voor een tijd afscheid, ik reis per boot derde
klasse, op kosten van de regering, wanneer weet ik niet.
Tsaritsyn, 4 juni 1916
Mijn groet en oprechte bewondering over de snelheid en de pressie van de
brieven die zo’n gunstige invloed op mijn lot hebben gehad. Stetsenko11 sprak
over de brief aan hem. Ik ben twee weken + twee weken afgenomen van het
kruis van de krijgsdienst en mijn situatie als koning de eerste op de wereldbol
van het rijk van de tijd heeft zich ten zeerste verbeterd.
Ik ben in milde gevangenschap bij de wilden van voorbije eeuwen.
Brieven krijg ik al een hele tijd niet. Ik heb 1 pakje ontvangen en 20 roebel.
Verder niets.
15 mei was er een commissie en ze hebben mij, dank zij de welwillendheid
van kapitein Soeprotivny, voor onderzoek naar Kazan verordonneerd, het militaire
hospitaal van Kazan. Maar tot op heden ben ik daar niet heen gestuurd.
Ik stel vele keren de vraag: zal de moord op de dichter (eerder de koning
van de dichters) door de Araktsjejevsjtsjina12 plaatsvinden of niet? Heel vervelend
en stom. Over Kazan gaan over het algemeen de somberste geruchten.
Ik weet absoluut niet wat er verder zal gebeuren. Op 25 mei is een recruut, uit
Astrachan, terwijl hij in het gelid stond overleden.
Stuurt u me alstublieft per omgaande telegrafisch 10 roebel. Per adres
Silvia Tatlin, hoek Predtetsjenskaja- en Petrovskajastraat 7, voor mij. Ik heb
geen geld, in het regiment houden ze het vast.
Saratov, 19 december 1917
Dag! Ik stuur u mijn haastige gebrabbel (!).
De uiterlijke gebeurtenissen: ik ben overgeplaatst naar een opleidingseenheid
en wacht op uw brieven; de laatste heb ik twee weken geleden bij Gorski
gekregen, net als de postwissel. Ik heb u ‘De leeuw’13 gestuurd en Japanse
gedichten. Ik weet niet hoe het er bij u toegaat. Wat doet Sjoera? Ik wacht
op brieven per adres Gorski (de postwissel) en op het adres 90e regiment,
Opleidingseenheid, Saratov.
Misschien loopt alles af zonder grote tegenslagen en schokken. Het is hier
voorgekomen dat brieven uit Saratov naar het regiment er elf dagen over deden
(3 dagen per werst). Uit ons regiment is een luitenant-kolonel overgeplaatst
naar Astrachan. Dombrovski. Vandaag was de lente in de lucht, de eerste dag
van de omslag. Maar er is veel sneeuw en het is nog winter. De tijd verloopt
saai en brengt afwisseling door de problemen met mijn nieuwe plaats. Ik stuur
u mijn meest oprechte goede wensen. Ik zal schrijven. Ik ben er niet zeker van
dat mijn brief zal aankomen.
Er zitten weer verschillende jaren tussen deze
en de volgende brief. Chlebnikov is al lang
ontslagen uit de militaire dienst, maar volgt
nu het Sovjetleger, dat op weg is naar Perzië
om daar een revolutie te ontketenen en het land te winnen voor het communisme. De tijd die
Chlebnikov in de Kaukasus en later in Perzië
doorbrengt is een van gelukkigste en tevens
vruchtbaarste perioden in zijn leven.
Aan zijn moeder en zuster Vera
Enzeli, mei 1921
Lieve mama!
Lieve Vera!
Ik stuur bladeren van een kinineboom, ik heb ze geplukt in een tuin in
Enzeli.
Waar ben ik? Ik ben in Perzië. Ik heb de blauwe spoken van de bergen van
Perzië gezien, de gele bedding van de Iran, op de oevers waarvan, als lansen
van een in slaap gevallen leger, pluimen zegge heen en weer wiegen.
Ik heb met een geweer op kuitschietende snoekbaarzen geschoten, ’s avonds
vluchten witte reigers opgeschrikt, die met hun S van sneeuw een dicht prieel
van in water ondergelopen bomen vormden. De oever van de Iran was bezaaid
met rottende snoeken en meervallen.
Mijn handen zitten vol snijwonden door een grote meerval, ik wilde die
vanaf de oever in bedwang houden.
Enzeli bestaat uit een groot aantal huisjes met dakpannen die bedekt zijn
met tapijten groen mos, met lieflijke rode bloemetjes. Gouden sinaasappels en
potochalary14 overdekken de takken van de bomen. Derwisjen met knoestige
staven (die lijken op kronkelende slangen) met de strenge gezichten van priesters
vullen de straten met hun gezang.
De als bij doden uitgedroogde gezichten van Perzische vrouwen achter een
zwarte sluier, de weke gezichten van de handelaren, heel Perzië wordt aangetrokken
door Frankrijk: ze hebben twee hoofdsteden, Parijs en Teheran; en het
betoverende gezang van de jakhalzen, die nu eens huilen als een kind, dan weer
brutaal en grof lachen om de mensen – ze noemen ze de ‘roodharigen’ – met
duizend stemmen, als mensen die in vossenzakken zijn vastgebonden, en die
alle scherpe kanten van het menselijke hart weghalen; de fazant, die als een
paal rechtuit omhoogvliegt naar de hemel, glanzend met zijn verentooi van vuil
water. Dit zijn mijn indrukken.
Ik omhels Borja,15 Katja, papa.
Kom hierheen, Vera. Hier is het heel goed.
Enzeli. Het Politbureau van de Kaspische Vloot van de Iraanse Communistische
Partij (Adalet).
Komen jullie allemaal naar Perzië of Dagestan (maar niet naar Bakoe, waar
het slecht is).
Schrijf me. Kom naar me toe. Er is hier plaats en alles wat nodig is.
Perzië is prachtig, in het bijzonder de besneeuwde bergen, alleen het volk
zelf is nogal afgetakeld.
Sinaasappels zijn portochalary. ‘Maand’ in het Perzisch is Aj.
In juli bloeien hier lotussen, we zullen ze samen plukken!
Ze hebben mij hier vanwege mijn lange haar derwisj gedoopt.
Resjt, zomer 1921
Lieve mama!
Ik leef en ben gezond.
Ik woon in Resjt, een beetje saai, ik luister naar de jakhalzen, bekijk de
derwisjen. Er zal spoedig vrede zijn, en dan vertrekken de troepen uit Perzië.
V.Ch.
Ik zal waarschijnlijk gauw naar het noorden gaan naar Vladikavkaz en in
de Kaukasus gaan wonen.
Misschien ga ik naar Astrachan.
Na zijn reis naar Perzië ging Chlebnikov inderdaad
weer terug naar Europees Rusland,
niet naar Vladikavkaz, maar verder naar het
noorden, naar Moskou. Daar probeerde hij
weer aansluiting te vinden bij de literaire kringen
en werk van hem gepubliceerd te krijgen.
Hij was echter ernstig verzwakt door perioden
van ondervoeding en aanvallen van tyfus. Twee
maanden voor zijn dood schreef hij zijn moeder
een van zijn allerlaatste brieven.
28 juni 1922 stierf Chlebnikov in het dorpje Santalovo, niet ver van Novgorod.