Hoewel de term ‘zigeunerromance’ in de
Russische taal is ingeburgerd, is het eigenlijk
verkeerd om te spreken van ‘zigeunerromances’
of ‘zigeunermuziek’. De zigeuners hadden
namelijk de gewoonte om de volksmuziek
over te nemen van het land waar ze verbleven
en deze op geheel eigen wijze uit te voeren.
Hun wijze van interpreteren was echter zo
overweldigend, meeslepend en ‘anders’ dat
velen dachten dat ze te maken hadden met
originele muziek van zigeuners. Zelfs Liszt
verkeerde in de veronderstelling dat de muziek
die de zigeuners speelden, ook van zigeuneroorsprong
was.
De auteurs Lvov en Pratsj1 waarschuwden
al aan het eind van de achttiende eeuw voor
dit misverstand: ‘onder de dansliederen bevinden
zich enkele, die wij kennen onder de
naam zigeunerliederen; deze verdienen hun
naam eerder door de manier, waarop ze worden
gezongen dan vanwege hun vorm. Er is
geen twijfel over mogelijk, dat ook deze liederen
door Russen zijn gemaakt. Buiten Rusland
zingen en dansen de zigeuners heel anders.’
Het staat dus vast dat het overgrote deel
van het zigeunerrepertoire ontleend was aan
Russische liederen en romances op teksten
van grote en minder grote dichters. Zo kwam
het dat de ‘zigeunermuziek’ een wezenlijk
onderdeel is geworden van de Russische muziekcultuur.
Voordat men in Frankrijk in de eerste helft
van de achttiende eeuw het begrip romance
uit Spanje invoerde om liederen met een sentimentele
inslag aan te duiden, hanteerde men
termen als air tendre, brunette of vaudeville.
Het is echter niet eenvoudig om te achterhalen
wat men nu precies onder romance
‘als muzikaal genre’ verstond, omdat de meningen
van de achttiende-eeuwse tijdgenoten
hierover uiteenliepen. Een definitie van de
romance, die nogal langdurige invloed heeft
gehad is die, welke Jean-Jacques Rousseau
aan het genre heeft gegeven: ‘Air sur lequel
on chante un petit poème du même nom, divisé
par couplets, duquel le sujet est pour l’ordinaire
quelque histoire amoureuse et souvent
tragique… la romance doit être écrite d’un
style simple, touchant et d’un goût un peu
antique.’2 De definitie van Rousseau is zelfs
letterlijk doorgedrongen tot de tweede uitgave
van de Grote Sovjet Encyclopedie.
In de vijfde druk van de Dictionnaire de
l’Académie française (Parijs 1798) lezen we:
‘Mot tiré de l’espagnol et qui signifie une
petite pièce de vers faite pour être chantée et
dont le sujet est triste et élégiaque.’3
In Duitsland kwam voor de tweede helft
van de achttiende eeuw de term Romanze
niet voor, maar omstreeks het midden van de
achttiende eeuw werd door J.W.L. Gleim het
woord via het Frans uit het Spaans overgenomen
om een dichtvorm aan te duiden die je het
best zou kunnen omschrijven als een gestyleerd
straatlied ofwel een goed vormgegeven
smartlap.
De term romance (in het Russisch романс)
duikt in Rusland op aan het begin van de negentiende
eeuw. Waarschijnlijk had men toen
de behoefte om deze liederen in naam te onderscheiden
van de Russische liederen die al
sinds de achttiende eeuw werden gezongen.
Hoewel het fenomeen van het Russische romancelied
nauw verbonden was met de West-
Europese muziek, heeft het in Rusland toch
een geheel eigen ontwikkeling doorgemaakt.
Vanaf het eerste kwart van de negentiende
eeuw tot ver in de twintigste eeuw kan men in
Rusland twee soorten romances onderscheiden.
In de eerste plaats is er het romancelied,
dat door Russische klassieke componisten
werd getoonzet op verzen van dichters als
Poesjkin, Lermontov en Fet en dat werd uitgevoerd
door klassiek geschoolde zangers
en zangeressen. Op het gedicht ‘Ja vas ljoebil’
van Poesjkin zijn, bijvoorbeeld, bijna
veertig verschillende melodieën geschreven.
Deze klassieke Russische romance bereikte
een hoge mate van perfectie in het werk van
Glinka, Moessorgski, Tsjajkovski, Borodin,
Rachmaninov en anderen.
Daarnaast creëerden talloze professionele
en amateur-musici, zangers en zangeressen
romances van soms grote schoonheid die niet bestemd waren voor de concertzaal, maar
voor de huiselijke en vriendenkring en ook
wel voor kleine theaters en restaurants. Dit
creatieve élan heeft zich de hele negentiende
eeuw tot in de eerste decennia van de twintigste
eeuw voortgezet. In onze tijd hebben velen
van deze stadsromances nog niets van hun
uitdrukkingskracht verloren en zij worden tot
op de dag van vandaag gezongen, gespeeld en
door velen met genoegen beluisterd.
Deze stadsromances werden ook uiterst artistiek
uitgevoerd door de grote negentiendeeeuwse
zigeunerkoren en niet alleen enthousiast
ontvangen door de stamgasten van de
luxe restaurants waar zij optraden, maar ook
door schrijvers en kunstenaars als Poesjkin,
Toergenjev, Tolstoj, Leskov, Sjaljapin en in
het bijzonder door Russische dichters als Fet
en Grigorjev. Verscheidene gedichten van
deze auteurs verschenen op het repertoire van
de zigeunerkoren en verspreidden zich hierdoor
in brede kring onder de stadsbevolking.
De oorsprong van het woord ‘zigeuner’ is,
evenals de benamingen tsygan (Rusland), gitano
(Spanje), zingaro (Italië), gitan / tzigane
(Frankrijk) en anderen in nevelen gehuld.
Een van de vele verklaringen luidt, dat de
zigeuners zelf de mare hadden verspreid, dat
zij zich een tijdlang hadden opgehouden in
een gebied dat ‘Klein Egypte’ werd genoemd;
naar aanleiding van dat verhaal werden ze, in
het Latijn van de Middeleeuwen, ‘Aegyptanus’
genoemd, het woord, dat vervolgens andere
benamingen kan hebben gegenereerd als het
Engelse ‘gypsy’, het Spaanse ‘gitano’, enzovoorts.
Een andere gesuggereerde afleiding is
die van het Griekse ‘athinganos’ dat ‘onaanraakbare’
betekent.
De naam ‘tsygan’ verschijnt in de Russische
literatuur omstreeks het midden van de zestiende
eeuw. Een citaat uit een tekst van die tijd:
‘het oude Egypte is nu leeg, er wonen in het
land slechts enkele oude Egyptenaren en tsigan,
maar Turken en christenen wonen er niet.’
Zelf noemen de zigeuners zich Roma, een
woord dat zijn wortels heeft in het Sanskriet.
Hun taal noemen zij het Romaní of Romanés.
Deze taal genereerde veel afsplitsingen die onderling soms moeilijk of nauwelijks verstaanbaar
zijn. De generieke naam ‘Roma’
(meervoud van ‘Rom’ dat in het Hindi ‘mens’
betekent) omvat ook de groep Zigeuners die
zich ‘Sinte’4 noemen.
Het woord Roma staat weer aan de wieg
van een andere Franse benaming voor zigeuner:
‘romanichel’. In Frankrijk werden de zigeuners
ook nog ‘bohémiens’ genoemd naar
de streek Bohemen, waar bepaalde groepen
zigeuners vandaan kwamen.
Lingüistisch en historisch onderzoek heeft
vastgesteld, dat de zigeuners afkomstig zijn
uit het noordwestelijke deel van India en
vandaar – waarschijnlijk tussen de tiende en
de veertiende eeuw – ‘geëmigreerd’ zijn via
het tegenwoordige Pakistan, Afghanistan,
Iran, Irak, Syrië, Armenië, Turkije en de
Balkanstaten naar Midden-, West- en Oost-
Europa. Tijdens hun trektochten werden zij
vaak gevangen genomen en als slaaf verkocht.
Reeds in de vijftiende eeuw trokken zigeuners
langs de zuidelijke grens van Rusland, in het
gebied van Moldavië. Andere groepen kwamen
aan het eind van de zeventiende en het
begin van de achttiende eeuw via Duitsland en
Polen het territorium van Rusland binnen.
Zigeuners werden in heel Europa opgejaagd,
gevangengenomen en terechtgesteld.
Soms werden ze weer, om opportunistische redenen,
gedoogd, zoals in de tijd van de dertigjarige
oorlog, toen ze als soldaten konden dienen.
De situatie in Rusland omstreeks het midden
van de achttiende eeuw was niet veel
beter. Een oekaze uit 1759 decreteerde dat
zigeuners niet toegelaten mochten worden in
of in de nabijheid van Sint Petersburg. De zigeuners
hadden een bijzonder slechte naam en
vormden het voorwerp van spot in de literatuur
van die tijd. Een illustratie van dit laatste
vinden we in het libretto van de opera Mjelnik
(De molenaar) uit 1779:
Кто умеет жить обманом |
Wie kan leven van bedrog |
Het leven van de zigeuners spreekt bij uitstek
tot de verbeelding van hen die door gewoonten
en werk gebonden zijn aan vaste patronen
en hieraan in de geest proberen te ontsnappen
door zich via de muziek of anderszins te identificeren
met de vermeende vrijheid en romantiek
van het zigeunerleven.
Ook de grote Russische dichter en schrijver
Aleksander Poesjkin (1799-1837), zelf
een man met een onstuitbare vrijheidsdrang,
was gecharmeerd van de zigeuners en hun
muziek, waarvan hij een groot liefhebber was.
Poesjkin, die vanwege zijn kritische, tegen
de autocratische Russische regering gerichte
geschriften door tsaar Aleksander in 1820
naar het Zuiden van Rusland werd verbannen,
begon in Odessa te schrijven aan wat het dramatische
gedicht De zigeuners zou worden.
Het materiaal hiervoor had hij verzameld tijdens
zijn verblijf in Bessarabië.5 Van dit materiaal
heeft hij dankbaar gebruikgemaakt onder
andere in zijn beschrijvingen van taferelen uit
het zigeunerleven:
Alles zet zich tegelijkertijd in beweging;
de horde trekt de steppe in. Ezels
dragen spelende kinderen in de manden
aan hun flanken. Echtgenoten, broers,
vrouwen, meisjes, jong en oud volgt
de karavaan. Geschreeuw, gevloek,
zigeunerliedjes, het grommen van de
beer en het ongeduldig rinkelen van
zijn ketting, bontgekleurde versleten
kleren, kinderen, in lompen gehulde
oude mannen en vrouwen, jankende en
blaffende honden, het geluid van een
doedelzak, knarsen van wagenwielen,
alles is armzalig, kapot, primitief, maar
zó op drift, zó levend...
Toen Poesjkin begon aan het schrijven van
zijn gedicht, was hij zich er terdege van bewust,
dat de Bessarabische zigeuners lijfeigenen
waren, een status die nogal contrasteert
met het waas van dubieuze romantiek dat hen
meestal omgeeft in de hoofden van hun bewonderaars.
Hij merkte evenwel op, dat deze
sociale status hen ‘niet belette een primitief,
zwervend bestaan te leiden, dat vrij getrouw
in dit verhaal wordt beschreven.’
Poesjkin voltooide De zigeuners op zijn
landgoed Michajlovskoje en publiceerde het
in 1827. Het gedicht draagt de kenmerken
van de romantische literatuur van die tijd: nadruk
op het innerlijk leven van de mens, het
uiten van gevoelens en emoties en het zich
afzetten tegen de intellectualistische, van de
natuur vervreemde traditie van de verlichte
achttiende eeuw. Schrijvers ontdekten de
‘gewone’ mensen als bron van inspiratie en
als toonbeeld van ‘natuurlijke’ wijsheid. Dit
laatste wordt geïllustreerd door de levenshouding
van de oude zigeuner in het gedicht van
Poesjkin.
In De zigeuners heeft Poesjkin ook de
tekst van een romance geschreven, die geïnspireerd
was op een bestaand zigeunerlied:
Stary moezj, grozny moezj (oude echtgenoot,
verschrikkelijke echtgenoot). Deze door onder
anderen A. Verstovski op muziek gezette
romance kan nog steeds worden beluisterd in
hedendaagse uitvoeringen.
In De zigeuners wordt ook een lied gezongen
door de zigeunerin Zemfira. Dit Lied van
Zemfira is onlosmakelijk verbonden met de
geschiedenis van de romance. Het kan worden
beschouwd als een schakel tussen de amateurmuziekbeoefening
en de beroepsmuziek.
Zowel de liefhebbers als de beroepsmuzikanten
hoorden in het primitieve lied de echo van
onalledaagse hartstochten en de belichaming
van een trotse mythe: de mythe van de onafhankelijkheid.
De Franse schrijver Prosper Mérimée
(1803-1870) was zo enthousiast over De zigeuners dat hij het gedicht vertaalde en het –
tien jaar na de dood van Poesjkin – tegelijk
uitgaf met zijn beroemde novelle Carmen, die
zich afspeelt in het milieu van de Spaanse zigeuners
en waarvan het verhaal – vol hartstocht,
haat en drang naar volledige vrijheid –
eveneens een fatale afloop kent.
In de epiloog van De zigeuners vertelt
Poesjkin over zijn eigen ervaringen, laat ons
zien dat hij met beide benen op de grond staat
en zich ervan bewust is dat het romantische
beeld dat er om de zigeuners en hun leven
hangt uiterst bedrieglijk is:
Lev Tolstoj was, zoals velen van zijn tijdgenoten
en vrienden, een fervent bezoeker van
plaatsen waar zigeuners optraden en schreef
in zijn dagboek:
Niemand, die de zigeuners heeft leren
kennen, kan ooit stoppen met het – vals
of niet vals, maar altijd met genoegen
– neuriën van hun melodieën, omdat
ze zo scherp in het geheugen blijven
hangen.
In Een heilige nacht beschrijft hij de zigeunermuziek
als volgt:
Apollon Grigorjev (1822-1864), tijdgenoot
van Tolstoj, heeft verscheidene bundels gepubliceerd
waarin hij zigeunerthema’s heeft verwerkt.
Aleksander Blok (1880-1921), die sterk
was beïnvloed door de poëzie van Grigorjev en
behoorde tot de tweede generatie van Russische
symbolisten, laat in zijn werk ook zien dat hij
affiniteit heeft met de zigeunerromance, bijvoorbeeld
in het gedicht ‘Neznakomka’ (‘De
onbekende’). En er zijn reminiscenties aan de
zigeunercultuur in het werk van de dichters
Afanasi Fet (1820-1892) en Fjodor Tjoettsjev
(1803-1873). De dichter Fet zegt het volgende
in zijn gedicht ‘Aan een zigeunermeisje:’
Перестань, не пой, довольно! |
Hou op en zing niet meer, genoeg! |
Toen Dostojevski sprak tijdens een ceremonie
die plaatsvond in Moskou ter herdenking
van de dichter Poesjkin, refereerde hij in zijn
toespraak aan de figuur van Aleko in De zigeuners.
Toergenjev sprak bij die gelegenheid
over de eenvoud en de bevrijdende kracht van
dat werk van Poesjkin.
de zigeunerliedkunst tot de
revolutie van 1917
De liederen die door de uitvoerende zigeunermuzikanten
werden geïnterpreteerd waren,
zoals we hierboven hebben vermeld, gecomponeerd
door Russische componisten en hadden
hun wortels in de cultuur van de stedelingen.
Het waren dus beslist geen liedjes van het
platteland.6
Al aan het eind van de achttiende eeuw
waren de zigeuners bekend met het sentimentele
Russische romancelied en zongen zij
deze met hun koren tijdens uitstapjes van de
elite en in de paleizen van de adel. De mode
van het zigeunerkoor verbreidde zich niet alleen
in Moskou en Sint-Petersburg, maar ook
in de andere steden van Rusland. Het repertoire
van de eerste koren bestond aanvankelijk
uit bewerkingen van Russische liederen.
Later pas werden hier – vaak in het Romani
gezongen – zigeunerliederen aan toegevoegd,
in de eerste plaats dansliederen, omdat die
op het meeste succes konden rekenen bij het
Russische publiek.
De dansliederen hadden een structuur
die zich uitstekend leende voor dansimprovisaties.
De coupletten van de liederen waren
vaak twee- of vierregelig, konden eindeloos
worden uitgebreid en vertoonden onderling
– wat de inhoud ervan betreft – weinig of
geen verband. Ze werden vaak gekenmerkt
door het effect van de zogenaamde ‘zagon’,
het ‘opjagen’ van het ritme, dat naar het einde
van het lied toe hoe langer hoe opzwepender
werd. Voor het lyrisch repertoire gebruikten
de koren Russische liedjes en arrangeerden
deze naar eigen smaak en er werd zowel in het Russisch als in het Romani gezongen. Dit
Russische zigeunerrepertoire werd ook overgenomen
door andere groepen zigeuners, die
vanaf de negentiende eeuw naar Rusland kwamen,
zoals de Kelderari.
Het eerste zigeunerkoor dat in Rusland
verscheen, was dat van graaf A.G. Orlov.
Graaf Orlov was een echte ‘macho’ en hield
van grote feesten. Hij kon, naar verluidt, een
zilveren roebel dubbelvouwen, een knoop leggen
in een ijzeren pook en hij beoefende de
bokskunst. Hij had zulke goede herinneringen
aan de Lautari (nomadische zigeunermuzikanten
uit Moldavië), dat hij er in 1774 toe
besloot een eigen zigeunerkoor in het leven te
roepen. De leden van zijn koor waren lijfeigenen
uit het dorp Poesjkino en de leider van de
groep werd Ivan Trofimovitsj Sokolov (1740-
1807).7 Vanaf die tijd zou de dynastie van de
Sokolovs de scepter zwaaien in de koren van
Russische zigeuners.
Tijdens een tournee in Rusland van Franz Liszt
in 1843, nodigde tsaar Nikolaas I Sokolov en
het Orlovkoor uit om een voorstelling te geven
op een van de paleisconcerten die de tsaar
ter ere van Liszt organiseerde.
Nikolaas I wist dat Liszt een groot liefhebber
was van zigeunermuziek. Het concert
werd een groot succes en de geschiedenis
vertelt dat Liszt, een paar dagen later, te laat
op een van zijn eigen concerten in het Bolsjoj
Theater verscheen, omdat hij te lang naar zigeunermuzikanten
was blijven luisteren. Maar
hij stal onmiddellijk de harten van zijn publiek
door een briljante improvisatie te geven op
een bekende Russische zigeunermelodie.
Liszt, die Sokolov en zijn koor persoonlijk
uitnodigde om aanwezig te zijn op zijn
afscheidsconcert, was zo gefascineerd door
de Russische zigeuners, dat hij een heel
hoofdstuk wijdde aan ‘de zigeunerinnen van Moskou’ in zijn in 1859 verschenen boek over
de zigeuners van Hongarije en hun muziek.
Hij schreef onder andere:
De zigeunermuzikanten speelden vaak op avonden
die werden georganiseerd door favorieten
van Catharina de Grote zoals vorst Potjomkin.
De muzikanten inspireerden zich zowel op traditionele
Oekraïense en Russische liederen als
op de gedichten van Aleksander Soemarokov,
Ivan Dmitriëv en Gavrila Derzjavin.
Vladimir Bobri8 vertelt, een anonieme
bron citerend, dat, na de oorlog met Napoleon,
‘het een gewoonte werd onder de Moskovieten
om grote eetpartijen te houden in buiten de
stad gelegen restaurants, waar zigeuners zorgden
voor vermaak. Alle gerechten (en daar
waren er gewoonlijk minstens honderd van)
werden opgediend in Oudrussische stijl, geheel
in overeenstemming met de anti-Franse
houding van na de oorlog. Om het nationale
karakter van deze gelegenheden te onderstrepen,
was de gastvrouw van het restaurant
meestal gekleed in een Oudrussisch gewaad
van goudbrokaat met een torenhoog kapsel
en grote hoeveelheden parels en turkooizen.
Ze was ook meestal opgemaakt volgens de
achttiende-eeuwse mode, wat haar het uiterlijk
gaf van een zwaar rood-en-wit opgemaakte
pop. De gasten gebruikten de maaltijd
en vroegen daarna het zigeunerkoor om op te
treden. De zigeuners zagen er prachtig uit. De
meisjes waren gewoonlijk gehuld in rijk met gouddraad bestikte sjaals, die een gedeelte van de schouders bloot lieten. Hun oorringen,
armbanden en kettingen waren gemaakt van
gouden muntstukjes. Alle mannen hadden een
baard en droegen gele, rode of veelkleurige
hemden met opgerolde mouwen. Hun wilde
voordracht bereikte vaak de grens van de
waanzin. Hun woeste kreten deden een schok
door het publiek varen en soms was het moeilijk
om je voor te stellen dat het bewoners van
deze planeet waren.’
Het einde van de achttiende en het begin
van de negentiende eeuw was een tijd, waarin,
muzikaal gesproken, de Russische en de zigeunercultuur
elkaar zodanig beïnvloedden, dat er
een onuitwisbaar stempel van vermenging op
de Russische stadsromance kwam te staan.
Vele schrijvers wijdden lovende woorden
aan de muzikale prestaties en de onstuimige
danskunst van de zigeuners, zowel in losse
aantekeningen als in hun literaire werk. Zo
schreef Aleksander Poesjkin:
Ilja Sokolov was een koorleider, die zijn oom
Ivan na diens dood in 1802 was opgevolgd.
Hij was een uitstekend koorleider,
danser en gitarist en
maakte talrijke ‘zigeunerarrangementen’
van Russische
liederen, arrangementen, die
honderd jaar later nog werden
gespeeld. Ilja leidde het
Sokolovkoor tot het midden
van de negentiende eeuw en
verplaatste het vóór de Franse
invasie van 1812 van Sint-
Petersburg naar Moskou.
De zigeuners van Ilja – het
koor van Sokolov – zongen
en dansten in heel Rusland en
hadden beroemde schrijvers
onder hun toehoorders, zoals
Poesjkin, Tolstoj en Herzen.9
Hun optredens waren spectaculair
en werden ook door de Russische pers van
die tijd besproken.10
Een van de sterren van het koor van
Sokolov, Stesja, is door Tolstoj beschreven in
zijn verhaal Twee huzaren:
De zigeunerzangeres, over wie Tolstoj
spreekt, is de beroemde Stepanida Sidorovna,
‘Stesja,’11 voor wie de Italiaanse operazangeres
Angelica Catalini zo’n grote bewondering
had en over wie Aleksander Poesjkin spreekt
in een gedicht aan gravin Volkonskaja.12
Als Stesja op vijfendertigjarige leeftijd
sterft, wordt zij opgevolgd door Tatjana
Dmitriëvna, ‘Tanja.’ Deze Tanja heeft veel later
verteld, dat Poesjkin haar, op een avond in
het huis van zijn vriend Nasjokin in Moskou,
vroeg of ze iets voor hem wilde zingen:
Later vertelde Tanja, dat Poesjkin nadat zij
had gezongen een luide kreet slaakte en, met
zijn hoofd in zijn handen, als een kind begon
te snikken. Op de vraag van Pavel Vojnovitsj
wat er met hem aan de hand was, antwoordde
Poesjkin toen: ‘Ach, dat lied heeft me helemaal
van streek gebracht en het voorspelt me
geen vreugde, maar een groot verlies.’ Kort
daarop stond Poesjkin op en ging weg zonder
te groeten.
Na de revolutie van 1917 emigreerden zigeuners,
net als vele andere Russen, in groten getale
naar het buitenland en vestigden zich voor
een deel in Parijs, waar ze hun muzikale traditie
voortzetten en optraden in de Russische restaurants en cafés van Montmartre en
Montparnasse. Degenen, die het langst zijn
blijven optreden in Parijs waren Valentina
(Valja) en Aljosja Dimitriëvitsj en Vladimir
(Volodja) Poljakov, bekend om hun zigeunercaféliederen.
Een andere – uit de emigratie – bekende
zanger van zigeunerliederen was Pjotr
Lesjtsjenko, die in de zomer van 1930 in een
muziekclub in Riga op zijn zevensnarige gitaar
liedjes uit zijn jeugd begon te zingen.
Later werd zijn restaurant in Boekarest een
ontmoetingsplaats van Russische emigranten
die hij met zijn geliefde zigeunerliederen wat
dichter bij huis bracht.
Na de revolutie van 1917 was er geen plaats
meer voor de vrije zigeunerkunst en werd
deze doeltreffend gekanaliseerd in het variété-
theater Romen, dat volledig onder invloed
stond van de Sovjetautoriteiten.
Het begon in 1929 met het toevoegen van
twee zigeunergezelschappen van elk veertig
acteurs aan het Staatstheater van het etnografisch
departement van het Russisch Museum
in Leningrad. Na een jaar oefenen begonnen
deze gezelschappen met groot succes op te
treden. Dit succes zorgde ervoor dat zigeuneractivisten
als Ivan Rom-Lebedev de toenmalige
minister van Cultuur Anatoli Loenatsjarski
benaderde met het verzoek een zigeunertheater
te mogen openen. Loenatsjarski’s reactie
was er een van verbazing: of het woord
van Lenin ook de zigeuners had bereikt? Hij
stond positief tegenover het idee, maar kreeg
zijn ontslag, omdat hij zich verzette tegen de
cultuurpolitiek van de regering, die de klassenstrijd
niet alleen op het politieke, maar
ook op het culturele front wilde doorvoeren.
Ondanks die tegenslag konden er in Moskou
in 1930 twee zigeunergezelschappen worden
opgericht, waarvan er één – de Rode Ster –
een belangrijke rol speelde in de creatie van
het zigeunertheater Romen.
Uiteindelijk werd er in 1931 een
Staatstheater opgericht, waarin de zigeuners
hun zang-, dans- en toneelkunst officieel
mochten beoefenen. Het ministerie van Cultuur gaf het de naam Studio Indo-Romen,13
later afgekort tot Theater Romen.
In de tweede uitgave van de Grote Sovjet
Encyclopedie lezen we dat de stichters van het
Theater Romen grote moeite hadden gedaan
om échte zigeuners uit de tabor – zigeunerkamp
– voor het project te vinden. Het was
namelijk de bedoeling dat er theatervoorstellingen
kwamen die het leven van de zigeuners
van vroeger en van nu uitbeeldden.
Het Sovjetministerie van Cultuur bepaalde
dat het Theater Romen zes maanden per jaar
moest optreden in Moskou, zodat de zigeunerartiesten
in nauw contact zouden blijven met
de laatste literaire ontwikkelingen op toneelgebied
in de Sovjet-Unie. Bovendien zou de
aanwezigheid van een zigeunertheater op deze
wijze een aandeel leveren in de strijd tegen de
discriminatie van zigeuners. Verder zouden
de acteurs gedurende de zomer optreden als
opvoeders van hun eigen volk en hun kunst
vertonen aan de zigeuners in de kampen.
Een bijkomend voordeel van deze landelijke
voorstellingen was, dat er op die manier ook
nieuwe artiesten gerekruteerd zouden kunnen
worden. Omdat velen van de nieuw aangeworven
zigeuneracteurs analfabeet waren,
werd aanvankelijk getracht de toneelrollen
mondeling over te brengen, maar toen dit een
onmogelijke opgave bleek, werden er alfabetiseringscursussen
opgezet.
Ook de traditionele liederen en dansen van
de zigeuners kwamen in de voorstellingen aan
bod. Het betrof hier de eigenlijke zigeunerliederen,
gezongen in de taal van de zigeuners,
de zogeheten Taborliederen, dat wil zeggen:
liederen uit het zigeunerkamp.
Toen Stalin zijn ‘zuiveringen’ begon tegen het
midden van de jaren dertig om zijn greep op
het land te verstevigen en de collectivisering
door te zetten, werden er duizenden Roma naar Siberië gestuurd of doodgeschoten. De
politiek van de staat was erop gericht minderheden
te laten assimileren en te russificeren.
Zo werden er sommige collectieve ondernemingen,
die alleen uit zigeuners bestonden,
ontbonden en werden de leden ervan gedwongen
zich bij niet-zigeuner collectieve boerderijen
aan te sluiten.
Het Theater Romen bleef bestaan. Zo
behield de regering greep op de cultuur van
de zigeuners. Na afloop van de oorlog begon
Stalin met zijn campagne tegen lokale sentimenten
en buitenlandse, kosmopolitische invloeden.
Dit creëerde een sfeer van antisemitisme
en bracht onzekerheid voor de etnische
minderheden in de Sovjet-Unie. Alle zigeunercollectieven
werden nu opgeheven en de
leden ervan ondergebracht bij niet-zigeuner
collectieve ondernemingen.
Stalins dood in 1953 maakte een eind aan
deze politieke hetze. Men kon weer vrij ademhalen,
hoewel de staat, zonder veel succes overigens,
toch een zekere vorm van controle op de
levenswijze van de zigeuners wilde blijven uitoefenen.
Zo ging er in 1956 een decreet uit van
de Opperste Sovjet, dat tot doel had de zigeuners
van een nomadisch bestaan af te brengen
en hen ertoe te bewegen zich blijvend te vestigen.
Deze politiek klonk, op verhulde wijze,
ook door in de stukken van het Theater Romen.
In de jaren daarna werd de situatie voor de zigeuners
in de Sovjet-Unie steeds beter, vooral
toen, onder Gorbatsjov, de nieuwe politiek
van openheid (glasnost) en herstructurering
(perestrojka) zijn invloed deed gelden. Dat
wil niet zeggen dat er niet meer werd gediscrimineerd
in Rusland. Er was nu echter
meer sprake van een discriminerende houding
tegenover Centraal-Aziaten, Armeniërs en
Georgiërs, een houding die culmineerde in het
optreden van Zjirinovski, die in 1993 publiekelijk
verklaarde dat Joden, Centraal-Aziaten,
Armeniërs en Azerbeidzjani’s uit invloedrijke
posities in Rusland verdreven zouden moeten
worden.
Het Theater Romen werd – na de dood van
Stalin – ook bekend in het buitenland en, met het Theater, vele artiesten. Een bekende zanger,
gitarist en acteur was Nikolaj Slitsjenko,
die het lied ‘Milaja’ beroemd maakte.
Slitsjenko trad ook op in films, schreef toneelstukken
en was artistiek directeur van het
Theater Romen. Hij werd onderscheiden met
de eretitel volksartiest.
Het lied ‘Dve gitary’ (Twee gitaren) is afkomstig
uit twee bronnen: de ene is de wengerka
of Hongaarse dans, die behoorde tot
het repertoire van de zigeuners die optraden
als beroepsmuzikanten in de restaurants voor
de rijken in Moskou en Sint-Petersburg en
de andere wordt gevormd door de teksten die
Apollon Grigorjev bij deze dansmelodie heeft
gemaakt. Grigorjev, die een groot liefhebber
was van zigeunermuziek en uitstekend gitaar
speelde, geeft in zijn gedicht aan dat hij de melodie
ervan al uit zijn jeugd kende: s djetstva
pamjatnyj napev (de melodie, die ik mij uit
mijn kindertijd herinner). De dichtregels van
Grigorjev volgen de melodielijn van de wengerka
en het er naderhand aan toegevoegde
refrein ‘Eenmaal, andermaal…’ (Ech raz, jesjo
raz...). duidt op het grote aantal coupletten
waaruit zijn gedicht bestond.
Aleksander Blok noemde het gedicht van
Grigorjev een parel van Russische lyriek, enig
in zijn soort. Grigorjev zelf schreef erover:
‘het is een komeet van kroegdichterij en een
verklanking van uitzichtloze wanhoop.’
In een veelgehoorde versie van het lied
worden ook enkele regels uit een ander gedicht
van Grigorjev gezongen: ‘Praat even
tegen me, zevensnarige vriendin (Pogovori
zje ty so mnoj, podroega semistroennaja).’
Deze regels slaan op de zevensnarige gitaar,
de trouwe metgezellin van de zigeuner.
Deze gitaar had metalen snaren met een kenmerkend
vibrato. Enige tijd na de Tweede
Wereldoorlog zijn sommige gitaristen de
zessnarige Spaanse gitaar gaan bespelen. De
wengerkamelodieën en variaties volgen gedeeltelijk
de zogeheten zigeunertoonladder.14
In deze melodieën valt ook de zogeheten perebor
op, dat wil zeggen: de steeds doorklinkende
tonen van loopjes, arpeggio’s, bassen
en akkoorden.
De bekende poppenspeler Sergej Obraztsov
maakte in een televisieuitzending van 1981, die
als titel had Praat even tegen me, zevensnarige
vriendin, de volgende onsterfelijke opmerking:
‘...de gitaar is het enige instrument dat de stilte
niet verdrijft, maar deze bevestigt.’
In de Russische dichtkunst kom je zowel het
syllabische vers tegen (via Oekraïne uit Polen
geïmporteerd en in zwang van midden zeventiende
tot midden achttiende eeuw) als het syllabische
heffingsvers.15 De laatste soort paste
meer bij de eigenschappen van de Russische
taal en V. Trediakovski (1703-1769) komt de
eer toe als eerste te hebben gewezen op het belang
van de klemtoon als een wezenlijk kenmerk
van de Russische taal in verband met de
verskunst, een constatering waarvan de juistheid
op overtuigende wijze is geïllustreerd in
onder andere de poëzie van zijn tijdgenoot M.
Lomonosov.
In het Russische vers is dus niet het aantal
lettergrepen maar de plaats van de klemtoon
bepalend voor het karakter van de versregel.
In de Nederlandse vertalingen/bewerkingen
is geprobeerd een zo groot mogelijke
regelmaat in de klemtonen te handhaven
evenals, waar mogelijk, een vast aantal lettergrepen.
Om het verlies aan zeggingskracht,
dat onafwendbaar optreedt bij het vertalen
en bewerken, enigszins te compenseren, heb
ik soms een wat grotere verscheidenheid aan
rijmcombinaties gecreëerd.
две гитары17 Я вас любил безмолвно, безнадежно, |
Twee Gitaren Ik had je lief en zweeg, zonder verwachten, |
Vertaling Fred de Haas