Willem G. Weststeijn



Gogol in Leskov




Anatoli Gavrilov is met zijn eenakter We spelen Gogol niet de enige die de schrijver Gogol als personage heeft opgevoerd in een literair werk. De eerste die dat deed is Nikolaj Leskov (1831-1895), een groot bewonderaar van Gogol en ook sterk door hem beïnvloed. Gogols skaz-techniek, fraai ontwikkeld in onder meer het verhaal De mantel, is rechtstreeks overgenomen door Leskov (De linkshandige, Een beroving1 en vele andere verhalen en novellen). Hij citeerde Gogol graag en vaak en was ook – Leskov heeft een aantal jaren doorgebracht in Kiev – geïnteresseerd in Gogols Oekraïense afkomst.

leskov

Nikolaj Leskov

Leskov introduceerde Gogol als personage in het verhaal De Poetimets, dat oorspronkelijk is gepubliceerd in 1883, in vier opeenvolgende afleveringen van een krant. De ondertitel van het verhaal luidt ‘Uit de apokriefe verhalen over Gogol’, waarmee de suggestie wordt gewekt dat Leskov De Poetimets niet zelf heeft verzonnen, maar navertelt wat min of meer bekend is. Leskov laat in het begin van een verhaal vaak een ik-verteller optreden die een verhaal vertelt dat hij van een ander heeft gehoord, of een andere verteller uitvoerig aan het woord laat, maar hier maakt hij het wel erg bont. In de inleiding bij Poetimets zegt de ik-verteller (Leskov zelf als we narratologisch niet al te strikt zijn) dat hij het verhaal over Gogol in de jaren vijftig, toen hij in Kiev woonde, hoorde van een Oekraïense vriend van hem. Deze had het op zijn beurt van een toentertijd bekend dichter en die had het weer van een verwant van hem die met Gogol bevriend geweest zou zijn tijdens diens studentenjaren. Of het ‘vierdehands vertelde’ verhaal dus ‘waar’ is kan de ik-verteller niet met zekerheid zeggen, maar dat is natuurlijk geen beletsel het met smaak op te dissen.

Het verhaal gaat als volgt: toen Gogol nog studeerde aan het gymnasium van Nezjin, reisde hij op een hete zomerdag in juni met een vriend naar een landgoed dat zo’n vijftig kilometer van de stad Nezjin af lag. Gogols vriend, de ‘verwant’ dus van wie het verhaal afkomstig is, kan de hitte maar moeilijk verdragen, maar Gogol zelf is heel vrolijk, zingt liedjes en schertst dat het heerlijk zou zijn met zulk weer bloot in de zon te liggen. Ze krijgen onderweg ruzie over de positieve en negatieve eigenschappen van de ‘katsapy’ (de Russen) en de ‘chochly’ (de Oekraïeners), waarbij de vriend de Russen beticht van leugenachtigheid, schaamteloosheid, bedelarij en grof taalgebruik, terwijl Gogol ze verdedigt: ze mogen dan wel ‘bedriegers en klaplopers’ zijn, maar ze kunnen ‘intellectueel en moreel sneller groeien dan wie ook op aarde. (…) Vandaag is hij [de Rus] hebzuchtig en een zondaar, morgen heeft hij iedereen alles dubbel en dwars teruggegeven en is hij ieders dienaar geworden; vandaag is hij een hoereerder en wellusteling, morgen vast hij en is hij rechtschapen’.

De ruzie is bedoeld als introductie op wat komen gaat. Halverwege de tocht naar het landgoed krijgen de twee reizigers een enorme dorst. In een (Oekraïens) dorp vragen ze om water, maar dat is zo smerig dat ze het niet durven drinken. Een dorpeling verwijst ze naar een ‘katsap’ verderop, die hen vast wel verse melk wil verkopen. De ‘katsap’ blijkt een oude, eerbiedwaardige Rus die, op de vraag waar hij vandaan komt, antwoordt dat hij een Poetimets is, dat wil zeggen iemand afkomstig uit de stad Poetivl. Gogol is verrast over deze naam, die hij in verband brengt met het word ‘poet’ (weg), maar die hij ook kent uit het Oudrussische epos Het Igorlied, waarin na de nederlaag van de Russen tegen de Polovtsen en de gevangenname van vorst Igor diens vrouw Jaroslavna ‘vroeg in de morgen klaagt op de muren van Poetivl’. De Rus ziet er weliswaar eerbiedwaardig uit, maar brengt onze reizigers wel een schandelijk hoog bedrag in rekening voor de geleverde melk. Gogols vriend is hoogst verontwaardigd, maar Gogol komt op het idee een grap met hem uit te halen. In plaats van te protesteren tegen deze afzetterij zegt hij tegen de oude man dat hij heel goedkoop is, aangezien ze in een naburig dorp een veel hogere prijs vragen. Aan zijn vriend legt hij uit waarom hij de oude man iets op de mouw heeft gespeld: hij zal nu zeker berouw krijgen.

Wie er berouw krijgt is echter niet de oude man, maar Gogol zelf. Wanneer ze op hun plaats van bestemming zijn aangekomen en de nacht is aangebroken, kan Gogol niet slapen. Tegen zijn vriend zegt hij dat hij iets verkeerds heeft gedaan door de oude man om de tuin te leiden, dat hij lichtzinnig is geweest en dat hij daar nu enorme spijt van heeft. Even later ziet zijn vriend, die was ingeslapen, maar weer wakker is geworden, Gogol op zijn knieën liggen op het balkon van hun kamer en hoort hij hem bidden: voor zichzelf, voor de Poetimets en voor Rusland.

Wanneer de vrienden een paar dagen later weer terugreizen naar Nezjin is er van Gogols zorgelijkheid niets meer te bespeuren. Ze besluiten weer langs de oude man te gaan om melk te kopen. Deze regelt de zaak deze keer niet zelf, maar laat de verkoop over aan zijn kleinzoon, die de vrienden nu een normale prijs in rekening brengt. In een dorp verderop horen ze dat de Poetimets een geduchte aframmeling heeft gekregen van twee passerende officieren toen hij hun zijn exorbitante prijs vroeg. Voor Gogol, op wie dit allemaal grote indruk heeft gemaakt, is dit een reden om te concluderen dat de oude man berouw zal krijgen en ‘goed zal eindigen’.

Vele jaren later, als Gogol al gestorven is (1852) komt zijn vriend weer in hetzelfde gebied waar zich de geschiedenis met de Poetimets heeft afgespeeld. Deze blijkt nog in leven te zijn. Hij woont echter niet meer op zijn boerderij, maar is, op een afgelegen eiland, in een klooster gegaan. Hij had natuurlijk veel dichterbij, in een van de vele kloosters van Kiev zijn intrek kunnen nemen, maar volgens zijn kleinzoon beviel het hem in dat verre klooster veel beter, aangezien de monniken daar veel ‘heiliger’ waren: om God welgevallig te zijn sliepen ze niet, maar ‘omhulden ze hun borst met scherpe haken’. Gogol had gelijk, besluit de verteller: de Poetimets is goed geëindigd. En: ‘Goed is niet altijd wat echt goed is, maar wat de mens geneigd is goed te vinden.’

De Poetimets is ruim dertig jaar na de dood van Gogol geschreven. De opwinding en verontwaardiging over Gogols religieuze draai, die nadrukkelijk tot uiting kwam in zijn Geselecteerde passages uit briefwisseling met vrienden (1847) was allang voorbij. In die Geselecteerde passages had Gogol, waarschijnlijk bang voor de dood – een paar jaar later zou hij, benauwd voor de duivels en het hellevuur, het tweede deel van zijn roman Dode zielen verbranden – in volle ernst en zonder enige humor Rusland opgeroepen tot geestelijke wedergeboorte en christelijke broederschap. Die boodschap lag wel erg ver af van het maatschappijkritische en satirische van zijn vroegere werk en werd daarom door velen als reactionair ervaren. In 1883 was Leskov vanzelfsprekend op de hoogte van Gogols laatste werk en laatste levensjaren en het is niet onmogelijk dat hij met De Poetimets wilde laten zien dat Gogol in zijn jonge jaren weliswaar een grappenmaker was, maar ook toen al een heel andere, serieuze kant had. Met andere woorden: die Geselecteerde passages kwamen niet uit de lucht vallen, maar waren nauw verbonden met de persoon die Gogol al van jongs af aan was. Het is een mooie ‘apocriefe’ verklaring voor een werk waarmee menig liefhebber en bewonderaar van Gogol nog steeds in zijn maag zit.





1 Onlangs verschenen als Slavisch Cahier, Pegasus, Amsterdam 2012.


<   

TSL 63

   >