Lev Tolstojs pedagogisch werk is in Nederland
lange tijd alleen bij enkelen bekend geweest.
Karel van het Reve heeft er iets over
geschreven1 en een de redacteuren van dit
tijdschrift, Willem G. Weststeijn, heeft er in
2000 een artikel aan gewijd2 waarin hij ook
enkele door hemzelf vertaalde gedeelten uit
Tolstojs eigen onderwijsverslagen opnam.
Andere slavisten toonden, voor zover ik weet,
weinig of geen belangstelling. In het grotendeels
aan Tolstoj gewijde decembernummer
(2010) van dit tijdschrift schrijft dezelfde
Weststeijn ‘de enige reden waarom we ons
voor Tolstoj als mens, als historische auteur,
interesseren is tenslotte dat hij belangrijke literatuur
heeft geschreven.’3 Deze stelling zou
men kunnen lezen als verklaring voor die geringe
belangstelling door slavisten-in-het-algemeen,
maar kan moeilijk op Weststeijn zelf
slaan. In hetzelfde decembernummer schreef
Yolande Bloemen dat Tolstoj in de herfst van
1860 aan zijn – door haar opnieuw vertaalde
– Oorlog en vrede begon te schrijven. Maar in
die tijd werd hij nog volledig in beslag genomen
door het werk aan zijn school op Jasnaja
Poljana en was hij onderweg in West-Europa
om daar de methoden van het lager onderwijs te bestuderen. Aan Oorlog en vrede begon hij
pas in 1863 te schrijven, na getrouwd te zijn
met Sonja Behrs.
Ter verontschuldiging moet gezegd dat
ook voor de Nederlandse pedagogen uit de
vorige eeuw Tolstojs rol in het Russisch lager
onderwijs grotendeels verborgen is gebleven.
Zijn pedagogisch werk was wel in zijn in het
Duits en Engels vertaalde verzamelde werken
opgenomen, maar Nederlandse pedagogen
verwachtten niet daarin iets uit hun vakgebied
te vinden. En toen er in 1906 in het Nederlands
iets over verscheen vond men dat waarschijnlijk
te excentriek om er serieus aandacht aan
te schenken. Dat was in de biografie van Tolstoj,
geschreven door zijn vriend en uitgever
Pavel Birjoekov, in de vertaling van Emma B.
van Wijk. In hoofdstuk vijftien van dat boek,
De praktijk in de scholen te Jasnaja Poljana,
staat een reeks uit Tolstojs eigen artikelen4 geselecteerde
passages waarmee Birjoekov een
algemene indruk wilde geven:
Wanneer wij de volgende kleine schetsjes
te zamen voegen dan verrijst de
reusachtige, geniale figuur van dezen
paedagoog in al zijn grootheid voor
ons geestesoog (…) eenige tafereeltjes
uit het schoolleven, waaraan hij
zich zoo met hart en ziel heeft gewijd,
niet als een pedante schoolmeester, die onderwerping verlangt, maar als een
groot kind, zich geheel gevende, meevoelende
met zijne schoolkameraden,
die hij tevens laat delen in zijne rijke
geestesgaven.5
Een vollediger Nederlandse vertaling van
Tolstojs verslaglegging van zijn schoolpraktijk
1859-1962 (gepubliceerd 1862-1863)
verscheen in 1976 bij uitgeverij Kosmos, in
de vertaling van Katja Vos.6 Dit niet aantrekkelijk
uitgegeven boekje kwam in sommige
boekhandels op de plank van de in die jaren
veelbesproken ‘antiautoritaire opvoeding’ te
staan.
Voor mijzelf werd deze tekst van Katja Vos
in 2010 de basis voor een nieuwe bewerking,
waarbij ik ook gebruikmaakte van vertalingen
in het Duits en Engels (Russisch kan ik helaas
niet lezen). Deze bewerkte praktijkartikelen
van Tolstoj staan sinds eind 2010 op het internet
en zijn door iedereen gratis te lezen en te
downloaden.7
Het is een algemeen verbreid misverstand dat
er in Tolstojs klassen ‘geen regels waren voor
gedrag’ en dat ‘alles was toegestaan’, zoals
Karel van het Reve schreef. Er was een klassenindeling
naar niveau. Keet trappen tijdens
de lessen mocht niet. Iets pikken van een ander
ook niet. En als je over wangedrag door
Tolstoj ondervraagd werd, mocht je niet liegen
of eromheen draaien. Tolstojs oud-leerling
Vasili Morozov heeft dat goed beschreven.
8 Wel waren de leerlingen vrij te komen
of weg te blijven, en mochten ze buiten de
klassikale lessen zelf bepalen waaraan ze wilden
werken. Tolstoj hielp behalve de school op zijn eigen landgoed nog eens dertien andere
lagere scholen op te richten in omringende
dorpen. Als onderwijzers trok hij daarvoor
studenten uit Petersburg aan die daar om
hun progressieve ideeën waren weggestuurd;
maar noodgedwongen ook wel onderwijzers
van het traditionele soort. Die hadden dan de
grootste moeite zich aan te passen aan Tolstojs
gedragsregels, zoals dat zij de kinderen niet
mochten slaan. De ouders van die kinderen
vonden dat trouwens maar een rare regel.
Welke biografen van Tolstoj hebben
zich behalve Birjoekov nog meer in Tolstojs
schoolpraktijk en pedagogische ideeën verdiept?
Ten eerste Aylmer Maude, ook met
Tolstoj bevriend geraakt, en – later ook samen
met zijn vrouw – vertaler van veel van zijn
werken. In Maudes The life of Tolstoy, Vol.
1, (1908/1930) is hoofdstuk acht gewijd aan
‘The School’ en in hoofdstuk tien, ‘Nearing
the crisis’ bespreekt Maude Tolstojs tweede onderwijsperiode, na diens voltooiing van
Oorlog en vrede en voorafgaand aan, deels
samenvallend met, het begin van het schrijven
van Anna Karenina.
De tweede grote biografie die ik geraadpleegd
heb is die van Ernest J. Simmons, Leo
Tolstoy, uit 1946.9 Ook in dat mooie boek is
hoofdstuk 8 geheel gewijd aan de school en
wordt in daaropvolgende hoofdstukken verslag
gedaan van Tolstojs tweede onderwijsperiode,
waarin ook zijn Azboeka’s verschenen.
Als Simmons in het begin van hoofdstuk 8
Tolstojs tijdschrift Jasnaja Poljana noemt,
voegt hij daar deze noot aan toe:
Twelve numbers of this monthly magazine
(the issues were often late) appeared
between February 1862 and
March 1863. Tolstoy’s contributions
consist of twelve extensive articles and
a series of notes. All this material, including
variants of published articles,
fragments of hitherto unpublished
ones, and the ‘Diary of the Yasno-Polyana
School’, has been brought together
for the first time in Vol. VIII of
the Jubilee Edition [van het verzameld
werk in 90 banden, USSR 1936, DK]
This volume is an impressive monument
to Tolstoy’s total accomplishment
in the whole field of educational
theory and practice.
Terzijde: Simmons’ biografie is de enige van
de grote biografieën die ik ken waarin uitvoerig
geciteerd wordt uit de herinneringen van
Tolstojs oud-leerling Vasili Morozov (zie noot
7). Toen Birjoekov zijn biografie schreef was
het boekje van Vasili Morozov nog niet verschenen.
Maude, Wilson en Bartlett hadden
het kunnen kennen maar deden dat klaarblijkelijk
niet, want ze verwezen er nergens naar
en gebruikten er ook geen informatie uit. (Alleen
van de laatste, Bartlett, weet ik dat absoluut
zeker, doordat zij me dat zelf vertelde.)
De biografie van A.N. Wilson, Tolstoy
(New York, 1988), bevat maar heel weinig informatie
over Tolstojs pedagogisch werk. Het
is duidelijk dat dat Wilson niet interesseerde.
Heel anders is dat in de meest recente biografie,
die van Rosamund Bartlett, Tolstoy, a
Russian life, (Oxford 2010). Een heerlijk boek
met in de hoofdstukken zes, ‘Literary duellist
and repentant nobleman’ en acht, ‘Student,
teacher, father’, uitvoerige, mooi geschreven
en goed gedocumenteerde informatie over de
twee belangrijkste perioden waarin Tolstoj
zich inzette voor de alfabetisering van het
Russische volkskind en daarmee – wat zijn
uiteindelijke doel was – van het Russische
volk.
Bartlett geeft ook enige informatie over
Tolstojs allereerste schooltje, opgericht op
zijn landgoed in 1849, nadat hij, eenentwintig
jaar oud, zijn rechtenstudie in Petersburg had
opgegeven. Twintig jongens, kinderen van
zijn lijfeigenen, kregen daar les in rekenen,
de Bijbelkennis, lezen en schrijven. De lessen
liet hij geven door een vroegere butler van de
familie en violist in het huisorkest van lijfeigenen,
Foka Demiditsj. Hoeveel maanden dit
schooltje heeft bestaan is onbekend. Bartlett:
It seems to have been a short-lived
experiment, about which there is next
to no documentation, but it is one of
the first signs of Tolstoy’s awakening
social conscience. Over the course of
the next two decades popular education
would become a cause very close
to his heart.
De latere twee onderwijsperioden kunnen
gevoeglijk de eerste en de tweede genoemd
worden, omdat deze allereerste start op niets
uitliep. Tien jaar later – na zijn wilde jaren in
het leger, aan speeltafels, in bed en bos vrijend
met zigeunerinnen en lijfeigen boerenmeisjes
– na beroemd geworden te zijn door zijn vele
gepubliceerde verhalen, begon hij opnieuw
een school. Bartlett over de betekenis hiervan
voor Tolstoj zelf:
Tolstoy’s main mission as an educator
was to introduce freedom into the learning
experience, so pupils were allowed
to come and go as they pleased,
and there was no corporal punishment.
There was a solid curriculum of twelve
subjects, but Tolstoy placed great importance
on the need for flexibility, to
suit the needs of his pupils rather than
those of the teacher. This was highly
innovative. It was the Yasnaya Polyana
school which gave Tolstoy an inkling of what he felt might be his
true calling, as it was only when he undertook
practical measures to redeem
Russia’s enormous debt towards its benighted
peasantry that the voice of his
conscience was stilled.
Tijdens deze eerste schoolperiode maakte Tolstoj
zijn lange reis naar West-Europa om daar
de gangbare onderwijsmethoden te bestuderen.
Over het algemeen was hij geschokt over
wat hij daarbij tegenkwam. Het autoritaire drilonderwijs,
de lijfstraffen, de saaie leermiddelen,
het lijdzaam ondergaan van dat alles door
de geknechte leerlingen. Maar ook werd hij
er geïnspireerd. Het ware onderwijs zag hij
in de Franse steden plaatsvinden op straat, in
de café’s en in de kranten. Net zoals hij van
mening was dat zijn eigen leerlingen – van
ongeveer acht tot vijftien jaar – naar school
kwamen met een schat aan kennis omtrent
het dagelijks leven op de akkers, in de hutten,
dorpen, werkplaatsen, veestallen en natuur.
Dáár vond hij dat het schoolse onderwijs
op zou moeten aansluiten. In Duitsland ging
hij de beroemde schrijver Berthold Auerbach
opzoeken. In diens volksverhalen zag hij een
prachtig middel voor het taalonderwijs aan de
Russische kinderen van het platte land. Tegen
de Amerikaanse consul in Moskou, de geleerde
Eugene Schuyler, de eerste Amerikaanse
vertaler van werken van Tolstoj zelf en van
Toergenjev (Vaders en zonen), die in 1868 een
week op Jasnaja Poljana kwam logeren, en die
uit de daar aanwezige boekenkast Auerbachs
roman Neues Leben (1852) pakte, zei Tolstoj,
dat hij het moest gaan lezen, omdat dát boek
hem indertijd op het idee had gebracht zijn
school te beginnen. In zijn dagboek uit die dagen
noteerde hij, nog volop bezig met Oorlog
en vrede, een idee voor een ‘Eerste leesboek
en Azboeka voor gezinnen en scholen, met instructies
voor onderwijzers, door graaf L.N.
Tolstoj’. Bartlett:
Tolstoy’s conversations with Schuyler
in 1868 had resuscitated his interest in
popular education, and when he came
to start the practical work of compiling
his ABC in the autumn of 1871, he
consulted a wide variety of textbooks
and theoretical works by foreign educationalists
such as Pestalozzi, as well
as several American primers that Schuyler
had produced for him.
Uitvoerig behandelt Bartlett Tolstojs tweede
onderwijsperiode, na de voltooiing van Oorlog
en vrede. Januari 1872 opende hij een tweede
school aan huis, voor vijfendertig kinderen.
Sonja Tolstaja kwam hem daarbij – zoals bij
alles – helpen, en ook zijn oudste kinderen liet
hij helpen bij het aanvangsleesonderwijs. Dit
keer was de school vooral bedoeld om het in
1872 gereed gekomen Azboeka uit te testen.
Bartlett:
Educating the people once again
loomed in Tolstoy’s field of vision,
and he regarded the ABC he published
in 1872 as the culmination of thirteen
years of working towards this goal.
Het eerste van de vier delen binnen één band
opende met de vijfendertig letters van het cyrillisch
alfabet in groot formaat. Toen zijn eigen
kinderen, de oudste, Sergej (7) en Tanja
(6) leerden lezen, had hij gezien hoe weinig
kindgericht de bestaande leermiddelen waren.
Te saai en niet aansluitend bij het dagelijks
leven van op het platteland levende kinderen.
Vergelijk het met hoe onze eigen onderwijshervormers
van veertig jaar later tot hun
leesplankjes kwamen en tot verhaaltjes over
Wim, Zus en Jet. Of met de langere verhalen
die onze grote Jan Ligthart bedacht en H.
Scheepstra schreef en de daarbij door Cornelis
Jetses en W.K. de Bruin getekende platen.
Ligtharts grote project Het volle leven (1911)
is qua doelstelling en idealen heel goed vergelijkbaar
met Tolstojs ABC. Maar Ligthart wist
hoogstwaarschijnlijk niets van Tolstojs Azboeka,
doordat dat buiten Rusland bij vrijwel
niemand bekend was, en zeker niet in Nederland.
Tolstoj is met zijn onderwijshervormende
ideeën en praktijk vooruitgelopen op wat
hier pas veertig jaar later in diezelfde geest tot
ontwikkeling kwam.
Van de vier delen, die opklommen in
moeilijkheidsgraad, werd de helft gevuld met
verhaaltjes, fabels en uitleg van natuurkundige
verschijnselen, allemaal door Tolstoj zelf geschreven of herschreven. De andere helft
bestond uit gedeelten uit de Bijbel, heiligenlevens
(in Oudkerkslavisch en modern Russisch)
enkele chronologische hoogtepunten
uit de Russische geschiedenis, en beginnend
rekenen. Alles gevolgd door didactische aanwijzingen
voor de onderwijzers.
Tolstoj wilde bij zijn jonge lezers de liefde
aanwakkeren voor Rusland – zijn landschappen,
geschiedenis, leefgewoonten en, uiteraard,
zijn taal. Een van de dingen waar hij
het meest plezier in kreeg was naar de grote
weg te lopen dicht bij Jasnaja Poljana om daar
spreekwoorden en gezegden te verzamelen uit
de monden van de vele pelgrims die daarlangs
liepen op weg naar het grote Holenklooster
van Kiev. Gezegden zoals ‘Een kraai kan geen
valk zijn’ stelden hem in staat om kinderen
de eigenaardigheden van de uitspraak van het
Russisch op eenvoudige en voor hen aantrekkelijke
wijze duidelijk te maken.
Ook wilde hij bij kinderen de deugden van
waarheidsliefde, eerlijkheid en ijver stimuleren,
en verwierp daarbij de vele buitenlandse
voorbeelden, die hem abstract en levensvreemd
voorkwamen. Hij koos daarvoor uit
de zeshonderd fabels en volksvertellingen die
hij verzameld had – vooral van Aesopus, maar
ook van Grimm, La Fontaine en anderen – en
herschreef er daarvan 372 voor opname in zijn
Azboeka. Toen het boek naar de drukker was,
in 1872, schreef hij aan zijn geliefde, tien jaar
oudere nicht Alexandra Tolstaja, hofdame in
St. Petersburg, dat als slechts twee generaties
van alle Russische kinderen, van de Romanovs
tot die uit de boerenbevolking, met zijn Azboeka zouden leren lezen, en er een eerste
gevoel voor kunst door zouden krijgen, hij als
een gelukkig man zou sterven. Hij was ervan
overtuigd dat het dít werk zou zijn waarmee
hij na zijn dood herinnerd zou worden en vond
het belangrijker dan Oorlog en vrede.
Groot was Tolstojs teleurstelling toen deze
eerste druk van zijn leerboek een flop werd.
Het ministerie van Onderwijs wilde er geen
officiële goedkeuring aan hechten voor gebruik
op de scholen en Tolstojs verkoopcondities
aan de boekhandel maakten de boekhandelaren
afkerig. Ook kwamen er slechte
kritieken in de pers. Ondanks zijn gekrenkte
trots zette Tolstoj zich aan een revisie, natuurlijk
opnieuw bijgestaan door Sonja als zijn
secretaresse. Zij dat dat weliswaar met grote
tegenzin, omdat zij liever zag dat hij aan Anna
Karenina zou doorwerken, waaraan hij in
1873 was begonnen. Dat zou tenminste ook
geld kunnen opleveren, terwijl het Azboeka
alleen maar geld gekost had. Bartlett citeert
in vertaling de arme Sonja uit Vladimir Zjdanovs
Ljoebov v zjizni Tolstogo (1928; Moskou
2005):
I teach, breast-feed like a machine,
from morning to night and from night
to morning. I was copying out the
ABC, but when I saw that it was not
going to come to an end soon, I got so
fed up with all those short words and
phrases such as ‘Masha ate kasha’ and
so on that I gave up – let some clerk
write it out. My work was copying out
the immortal War and Peace or Anna,
but that was boring.10
De revisie, Novaja Azboeka, begin 1875 gepubliceerd
– vrijwel gelijktijdig met de eerste,
lange, tijdschriftaflevering van Anna Karenina
– werd onverwachts een heel groot succes,
mede doordat Tolstoj de verkoopprijs laag
hield. Bovendien kreeg het werk meteen de
goedkeuring van het ministerie voor Onderwijs.
Vóór Tolstojs dood verschenen achtentwintig
opeenvolgende drukken, met oplagen
tot in de honderd duizend. In totaal raakten
in die decennia een miljoen exemplaren over
Rusland verspreid, meer dan van enig ander
leerboek. En ook nu nog is er een heel sterk
verkorte uitgave van in de handel, met moderne
en, althans in mijn ogen, minder mooie
illustraties dan in het origineel.11
Toch kwam met dit succes tevens een
eind aan Tolstojs praktische werk voor het
onderwijs. Wel probeerde hij nog een kweekschool
voor onderwijzers op te zetten maar er meldden zich daarvoor geen leerlingen aan.
Op latere leeftijd zou hij nog in een paar beschouwelijke
artikelen op het doel van volksontwikkeling
terugkomen, onder andere in het
bekende Wat is kunst?
Met grote tegenzin voltooide Tolstoj, in
1877, zijn Anna Karenina. Hij raakte geleidelijk
steeds meer verlamd door existentiële
twijfel aan de zin van zijn leven, in de biografieën
gewoonlijk zijn ‘crisis’ genoemd. Enkele
jaren later, in 1881, beschreef hij in zijn
Biecht hoe hij in die periode dacht over het
leven dat hij geleid had, en ook over wat hij
als onderwijsvernieuwer had kunnen doen:
Een jaar lang werkte ik als vrederechter,
als leraar en als redacteur van mijn
tijdschrift, en ik raakte volstrekt uitgeput,
vooral omdat ik geheel en al in de
war raakte. De strijd om het vrederechterschap
viel mij zo zwaar, mijn werk
op de scholen ging zo moeizaam, ik
begon zo te walgen van mijn gedraai
in het tijdschrift, dat steeds weer om
hetzelfde ging – om mijn wens iedereen
te onderrichten en het feit te verbergen
dat ik niet wist wat ik moest
onderrichten – dat ik meer geestelijk
dan lichamelijk ziek werd. Ik liet alles
in de steek en vertrok naar de steppe,
naar de Basjkieren – om frisse lucht te
ademen, koemys te drinken en te leven
als een dier.12
Hoe anders van toon en overtuiging zijn de
artikelen die hij in de jaren 1862-1863 in dat
tijdschrift publiceerde, en hoe anders zijn de
ooggetuigeverslagen van mensen die hem in
die jaren meemaakten. Wie bijvoorbeeld de
herinneringen van Vasili Morozov leest of die
van de onderwijzer Pjotr Morozov, kan door
het grote contrast met dit citaat begrijpen
waarom velen denken dat Tolstoj in de periode
die hij in zijn Biecht beschrijft in een zware
depressie verkeerde. Daartegenover zijn
er de cynici die menen dat Tolstoj toen een
rol speelde, zo van ‘kijk mij eens lijden aan het leven’, zoals hij ook de rol van boer kon
spelen, van schrijver, officier, edelman, vrederechter,
jager, grappenmaker, atleet, ruiter,
appelkweker, bijenhouder, pianist, timmerman,
vader, pelgrim, landbouwhervormer,
geldinzamelaar voor wie aan de hongersnood
leden, én van onderwijshervormer. Diezelfde
cynici menen ook dat Tolstoj in alles wat hij
en public deed dacht aan het effect dat hij
ermee oogsten kon, dat niets aan hem écht
was, authentiek, behalve dan zijn verslaafdheid
aan seks en het kaartspelen om geld. Dat
allerlei mensen door die vele gedaanteverwisselingen,
tot aan die in zijn laatste jaren
van internationaal vereerde christenanarchist,
geheelonthouder (inclusief seks) en pacifist,
op de gedachte gekomen zijn met een toneelspeler
te doen te hebben, of, erger, met een
charlatan, is volkomen begrijpelijk. Maar zelf
denk ik daar toch anders over.
Patricia de Martelaere heeft in haar buitengewoon
indrukwekkende ‘Nabetrachting’ bij
de Nederlandse vertaling van Tolstojs Biecht
háár indruk van Tolstojs school van 1959-
1862 gegeven:
Deze school, waarin het onderricht
door Lev Tolstoj zelf werd verzorgd,
was in alle opzichten ‘alternatief’ en
haast idyllisch in haar kindvriendelijkheid.
Gebaseerd als ze was op de principes
van de vrije, natuurlijke zelfontplooiing
zoals die door Jean-Jacques
Rousseau, Tolstojs grote voorbeeld,
waren verdedigd in diens Emile, steunde
ze in haar werking op het enthousiasme
en de spontane leergierigheid van
kinderen. Tolstoj – deze god en duivel
tegelijk – bezat als geen ander het vermogen
om dit enthousiasme op te wekken,
niet het minst door zijn verteltrant
en zijn grote persoonlijke charme,
waarmee hij er trouwens ook in andere
kringen in slaagde mensen voor zich te
winnen zonder zichzelf ooit gewonnen
te geven.13
Vergelijk ook dít citaat met wat Tolstoj er hierboven zelf over schreef in zijn Biecht en zie het contrast in perceptie en waardering. Tegen
het einde van zijn leven heeft hij overigens
juist weer met trots geschreven over wat hij
voor het volk en de volkskinderen had kunnen
doen.
Het is hier niet de plaats om in te gaan op het
belang van Tolstojs onderwijswerkzaamheden
in het licht van de geschiedenis van de
onderwijshervormingen in de negentiende en
twintigste eeuw in Rusland en West-Europa.
De Groningse oud-hoogleraar pedagogiek
Jan Dirk Imelman heeft dat op de in noot 2
genoemde website afdoende gedaan. De regering
van de Sovjet-Unie en ook het huidige
Rusland kon met Tolstojs vrijzinnige ideeën
over het onderwijs natuurlijk niet veel aan.
Wel worden vandaag de dag busladingen vol
schoolkinderen over het landgoed Jasnaja
Poljana gevoerd en bezoeken ze daarbij ook
het oude schoolgebouw, daarbij in de gaten
gehouden door de bekende norse Russische
matrones. Maar ik geloof niet dat zij daarbij te
horen krijgen hoe het er in Tolstojs klassen aan
toeging. De gids die ons rondleidde leek daar
ook weinig van te weten. Dat Tolstojs eigen
beschrijving van die radicaal kindvriendelijke
schoolpraktijk ooit nog eens voor een breed
Russisch publiek gepubliceerd zal worden
lijkt mij een illusie. Hetzelfde geldt voor de
herinneringen van de oud-onderwijzer Pjotr
Morozov en de oud-leerling Vasili Morozov14
(geen familie van elkaar). Beide staan op de
hierboven genoemde website15 en het laatste
is ook als papieren boekje te koop, maar niet
in Rusland en het Russisch.