De laatste jaren voor de dood van de in januari 2007 overleden Poolse schrijver-reporter Ryszard Kapuściński werd er gespeculeerd over zijn kandidatuur voor de Nobelprijs voor literatuur. Uit een recent interview met de Zweedse schrijver Per Wästberg, tevens lid van de Zweedse academie die de Nobelprijs toekent, is gebleken dat deze speculaties wel degelijk gegrond waren. Wästberg liet zich ontvallen dat de dood de Zweedse academie te slim af was geweest onder andere in het geval van Winfried Sebald, Italo Calvino en… Ryszard Kapuściński. (De Zweedse vertaler van Poolse literatuur Anders Bodegard voegde er nog een naam aan toe: die van Witold Gombrowicz. Hij zou de Nobelprijs in 1969 hebben gekregen, maar omdat hij in juli dat jaar was overleden, ging de prijs naar Samuel Beckett.)
Kapuściński zelf had het er nauwelijks over. Hij bekeek deze mogelijkheid niet door de bril van zijn persoonlijke ambitie, maar veeleer door de bril van een verdiende promotie van een nieuw literair genre, te weten de literaire reportage. De Poolse dichter en vertaler Jarosław Mikołajewski schreef in het boek Sentymentalny portret Ryszarda Kapuścińskiego dat zijn vriend met hem nooit over de Nobelprijs had gesproken. Tussen Kapuściński’s aantekeningen vond hij slechts één opmerking, daterende van 13 oktober 2006: ‘’s Ochtends belde professor Noszczyk: “Ik ben teleurgesteld dat u de Nobelprijs niet hebt gekregen”.’ Een andere vriend van Kapuściński, journalist en publicist Sławomir Popowski, sprak er even over met de schrijver in oktober 2006, aan de vooravond van de bekendmaking van de Nobelprijswinnaar. Op de vraag of hij het spannend vond, antwoordde Kapuściński: ‘Ja, natuurlijk. Maar, weet je, er waren zoveel anderen, veel beroemder dan ik, die deze prijs verdienden en niet kregen. En nog iets:
bijna niemand die met de Nobelprijs is geëerd, schreef daarna nog iets opzienbarends. Ze hadden er geen tijd meer voor.’ De volgende dag, nadat de naam van de laureaat, de Turkse schrijver Orhan Pamuk, bekend werd, belde Popowski zijn vriend opnieuw. Kapuściński’s reactie op het nieuws was: ‘Ik kan weer opgelucht ademhalen. Ik kan doorgaan met schrijven. Samen met Alicja (Kapuściński’s vrouw) trokken we een fles champagne open en dronken op Pamuks gezondheid.’
De veelgeprezen reporter Wojciech Jagielski, behorend tot de generatie voor wie Kapuściński het grote voorbeeld vormde, herinnerde zich het volgende: ‘Soms werd ik gebeld door iemand met de vraag of Kapuściński de Nobelprijs wel verdiende en of hij die zou krijgen. Voor mij was dat van geen enkel belang. Want mocht hij de Nobelprijs hebben gekregen, dan werd hij daarmee geen betere schrijver. En het feit, dat men te laat was hem deze prijs toe te kennen veranderde niets aan zijn grootheid.’
Hoe anders wordt deze kwestie belicht door Artur Domosławski in zijn boek Kapuściński Non-fiction dat in maart vorig jaar verscheen! In zijn beschouwing maakt Domosławski ook melding van Kapuściński’s notitie naar aanleiding van de telefoon van professor Noszczyk en geeft daarop zijn commentaar: ‘Maar geen enkel woord over zijn eigen reactie daarop, die dezelfde had kunnen zijn als het antwoord op mijn opmerking tijdens een telefonisch gesprek, maar dan een jaar eerder: “Gelukkig maar! Dat zou een nachtmerrie zijn geworden, ik zou geen leven meer hebben gehad.” De intonatie van zijn stem zei echter iets geheel anders. Welke schrijver zou geen Nobelprijs willen krijgen?’ Vervolgens citeert Domosławski Kapuściński’s goede vriend Jan Nowak: ‘Hij verlangde heel erg naar de Nobelprijs en tegelijk was hij er heel erg bang voor.’ Uit het voorafgaande trekt Domosławski de volgende conclusie: ‘Het telkens terugkerende motief van gesprekken over de Nobelprijs: een van de obsessies van zijn laatste levensjaren.’ Aldus Domosławski…
Zijn boek Kapuściński Non-fiction, aangekondigd als een uitvoerige, gedegen en eerlijke biografie, leidde zowel in Polen als in het buitenland tot veel discussies en controverses. Ook in de Nederlandse en de Vlaamse pers werd er aandacht aan besteed, waarbij de correspondenten en de recensenten zich voornamelijk baseerden op de informatie afkomstig uit promotiemateriaal van de Poolse uitgever van het boek, de promotie-interviews met de auteur en de eerste haastige reacties en recensies die waren verschenen in de Poolse en internationale media. Het leverde helaas een reeks zich herhalende en oppervlakkige besprekingen op, gelardeerd met behoorlijke missers. Enkele ervan heb ik reeds kort na het verschijnen van Domosławski’s boek nader toegelicht in bijdragen voor de Poolse krant Gazeta Wyborcza alsook NRC Handelsblad. Het was op dat moment echter ondoenlijk om aan de vele, laat staan álle controversiële kwesties en evidente fouten aandacht te schenken. Domosławski uitte diverse uiteenlopende beschuldigingen aan het adres van Kapuściński, onder meer dat de schrijver-reporter niet vies was van het confabuleren, overdrijven en verdraaien van feiten, dat hij zich achter zijn wereldfaam en een zelf gecreëerde legende verschool, dat zijn bescheidenheid en zijn warme glimlach niet meer waren dan een masker dat hij telkens weer opzette, dat hij veel episoden van zijn communistisch verleden liever wilde verzijgen, zoals zijn jarenlange samenwerking met de geheime dienst, dat hij er een verre van onberispelijk privéleven op na hield. De beschuldigingen waren zo talrijk en fors, dat Kapuściński’s weduwe, die Domosławski oorspronkelijk volop vertrouwde en hem toegang tot het privéarchief van haar man verleende, alsnog besloot een zaak tegen de biograaf aan te spannen, zowel vanwege de schending van haar recht op de goede naam van haar echtgenoot, als op grond van de auteursrechten (de citaten uit Kapuściński’s werk die een wezenlijk deel uitmaken van Domosławski’s boek waren zonder toestemming gebruikt). In de Poolse pers werd vervolgens abusievelijk vermeld dat de weduwe pressie had uitgeoefend op de buitenlandse uitgevers om geen vertaling van Kapuściński Non-fiction uit te brengen, omdat zij anders geen toestemming zou verlenen voor de herdruk van boeken van haar man. Nog voordat Kapuściński’s literaire agent in het buitenland de informatie kon corrigeren in een officiële verklaring, werd het bericht opgepikt door de buitenlandse media.
Een uitgebreide analyse van de inhoud van Domosławski’s boek en zijn manier van schrijven vereiste meer tijd en meer publicatieruimte. Een dergelijke beschouwing kon uiteraard niet uitblijven: ze verscheen eind vorig jaar van de hand van Urszula Glensk onder de titel ‘Siedem grzechów Domosławskiego’ (‘De zeven zonden van Domosławski’). Wat te verwachten was, geschiedde: de kritiek van Glensk op het werk van deze ‘biograaf’ is ongekend hard.
De door mij in het begin van dit artikel aangehaalde opmerkingen over de toekenning van de Nobelprijs voor literatuur aan Kapuściński geven goed de werkwijze van Domosławski weer. In zijn privédierentuin kon hij naar believen van een mug een olifant maken, jagen op lariekoek en apenkool was zijn ding. Welnu: Kapuściński praatte niet uit zichzelf over de Nobelprijs, hij reageerde slechts op een vragenstroom van zijn collega’s, vrienden en de media, die maar al te graag speculeerden over de zoveelste Poolse laureaat. De Nobelprijs was geen obsessie van Kapuściński, maar veeleer die van de vragenstellers zelf. De schrijver wist al te goed dat hem hetzelfde lot ten deel zou vallen als de Poolse dichteres Wisława Szymborska, die de Nobelprijs in 1996 ontving. Vanwege alle commotie die deze bekroning met zich meebracht verscheen haar nieuwe gedichtenbundel pas zes jaar later. Kapuściński had er inderdaad niet zo veel zin in, omdat zijn gezondheid hem steeds meer parten speelde en omdat hij nog enkele schrijfprojecten op het programma had staan. Hij bereidde zich onder meer voor op een reis in het voetspoor van zijn grote voorbeeld, de Poolse antropoloog Bronisław Malinowski, aan wie hij graag zijn volgende boek wilde wijden.
In zijn interviews, in zijn artikelen, in zijn blog en tijdens zijn publieke optredens tracht Artur Domosławski ons ervan te overtuigen dat hij een ‘eerlijke biografie’ van zijn mentor Ryszard Kapuściński heeft geschreven. Hij ‘nam het risico’ de waarheid op te schrijven, hij wilde ‘een waar boek over Rysiek’ schrijven. Maar is zo’n exercitie überhaupt wel mogelijk? Die vraag heeft Domosławski zichzelf niet gesteld.
Nee, het schrijven van ‘de enige ware biografie’ is per definitie een mission impossible. Ten eerste: elke biograaf is afhankelijk van het geheugen van een groot aantal mensen en het is inmiddels alom bekend dat ons geheugen niet te vertrouwen is. Ten tweede: alles wat een biograaf opschrijft wordt gefilterd door zijn eigen innerlijke wereld en kan zodoende nooit objectief zijn. Een biograaf die zijn vak goed beheerst weet dat hij slechts bezig is met een poging de waarheid te benaderen. De door het geheugen vervormde herinneringen ‘zijn altijd slechts ingestorte muren, schaduwvlakken’, aldus de wereldberoemde Franse schrijfster Marguerite Yourcenar. De auteur van Herinneringen van Hadrianus voegde eraan toe: ‘Ik weet minder van het leven van mijn vader dan van dat van Hadrianus.’ Domosławski’s ambitie om een ware biografie van de ‘Maestro’ te schrijven was tot mislukken gedoemd, ook omdat hij zichzelf als een vriend van de schrijver beschouwde en daardoor te weinig emotionele afstand kon bewaren tot zijn onderzoeksobject.
Wil een poging om een goede biografie te schrijven slagen, dan dient de biograaf een evenwichtige selectie toe te passen van de te onderzoeken bronnen en de te interviewen personen. Ook daarvan is in het geval van Domosławski’s boek geen sprake, al worden we bedolven onder een informatielawine. Deze informatie is immers soms afkomstig van anonieme lieden en van personen die zichzelf tot Kapuściński’s vrienden hebben gebombardeerd, en wordt al te vaak vergezeld door tendentieuze beweringen en conclusies, verdachtmakingen en dubieuze suggesties, insinuaties en platte roddels. Domosławski bedient zich van deze onderzoeksmethode en schrijfstijl met als doel zijn meester ‘te vermenselijken’. Maar gaandeweg verandert zijn missie in een poging de wereldberoemde Poolse schrijver van zijn voetstuk te halen, al tracht de biograaf ons herhaaldelijk te verzekeren van zijn goede bedoelingen, zijn empathie en respect voor Kapuściński. Het vermogen tot logisch nadenken laat Domosławski te vaak in de steek, wat zijn werk onverteerbaar maakt. Op een zeker moment, na een onsamenhangende bewijsvoering over een ‘literaire Kapuściński’ en een ‘reële Kapuściński’ laat Domosławski zich verleiden tot het opschrijven van de volgende formule: ‘Vergelijking: fiction + non-fiction = non-fiction.’ Voor iedereen die de logica een warm hart toedraagt, is dit een gruwel. Al op de basisschool zou Domosławski hiermee met een dikke onvoldoende naar huis zijn gestuurd. Kortom, van een journalist die zich aan tendentieuze interpretaties van feiten bezondigt, feiten die bovendien niet altijd te verifiëren zijn, kun je geen gedegen biografie verwachten. Dat zowel Domosławski’s redacteur als zijn uitgever deze aanpak hebben getolereerd, sterker nog, hem ertoe hebben aangemoedigd, is een teken aan de wand. Het zegt veel over de harde wetten waaraan tegenwoordig de boekenpromotie en –verkoop dienen te gehoorzamen.
Er is nog een aspect dat de aandacht verdient, namelijk de tijdsfactor. Domosławski’s boek verscheen drie jaar na de dood van Kapuściński. Voor een uitvoerige biografie van een schrijver van wereldformaat is dat in zijn algemeenheid te vroeg. Dat vond ook de Poolse schrijfster en journaliste Anna Bikont. Zij was degene die het plan had opgevat een biografie van Kapuściński te schrijven. Ze stelde aan Domosławski voor om dit samen te gaan doen. Bikont kreeg zelfs een beurs voor haar onderzoek in de Verenigde Staten. Uiteindelijk zag zij van haar voornemen af. Reden? Ze kwam tot de conclusie dat het nog te vroeg was voor de biografie die haar voor ogen stond. Domosławski besloot alleen door te gaan.
Al in 2008 verscheen trouwens bij uitgeverij Znak (dezelfde waar Domosławski zijn boek oorspronkelijk zou uitgeven, maar die na een jaar het contract met de auteur verbrak) een serieuze poging tot een biografie van Kapuściński, waarin de nadruk werd gelegd op zijn schrijverschap. De auteurs, Beata Nowacka en Zygmunt Ziątek, deden ruim tien jaar onderzoek naar Kapuściński’s werk. Het leverde uiteraard geen sensatieboek op, geen boek dat ‘als een trein leest’ of dat zich ‘als een roman laat lezen’. Gelukkig maar…
De promotiemachine van Domosławski’s uitgever heeft er alles aan gedaan om Kapuściński Non-fiction in het buitenland de hemel in te prijzen. Enkele uitgeverijen hapten snel toe en kochten de rechten. De vaste uitgeverijen van Kapuściński’s boeken zaten er echter niet tussen. Bovendien toonde geen enkele van Kapuściński’s vertalers belangstelling voor de vertaling van Domosławski’s ‘biografie’. Een veelzeggend signaal…
In november vorig jaar verscheen als eerste de Spaanse vertaling van Kapuściński Non-fiction bij Galaxia Gutenberg-Circularo de Lectores (de uitgeverij die net als de Poolse Świat Książki deel van DirectGroup-Bertelsmann uitmaakt). Tijdens een promotiebijeenkomst in Madrid werd Domosławski gevraagd of hij zich realiseerde dat hij in zijn boek het imago van de icoon van de journalistiek probeerde te vernietigen. Zijn antwoord luidde: ‘Ongelooflijk! Mijn boek wordt bekritiseerd door mensen die het niet hebben gelezen! De meeste beschuldigingen worden door de media geuit, terwijl de meeste historici, professoren en kennissen van Kapuściński juist positief waren gestemd en aan deze biografie hebben bijgedragen.’ Dat is de wereld op zijn kop!
Kapuściński Non-fiction van Artur Domosławski zegt meer over de leerling Domosławski zelf dan over zijn meester Kapuściński. De leerling wilde zo graag zijn mentor tot op het bot doorgronden, wat op een hopeloze onderneming is uitgelopen. Domosławski’s boek ademt de sfeer van homo homini lupus est. Is dat wat de leerling van zijn meester, de auteur van De Ander, heeft geleerd?
Een ding staat vast: er zullen in de toekomst nog vele boeken en beschouwingen aan Ryszard Kapuściński worden gewijd. Dankzij het universele karakter van zijn literaire oeuvre kan hij rekenen op veel belangstelling van de toekomstige generaties lezers en literatuuronderzoekers.
Literatuur:
Artur Domosławski, Kapuściński Non-fiction. Świat Książki, Warszawa 2010.
Beata Nowacka, Zygmunt Ziątek, Ryszard Kapuściński. Biografia pisarza. Znak, Kraków 2008.
Ewa van den Bergen-Makala, ‘Mission impossible Domosławskiego’, Gazeta Wyborcza on-line, 15-03-2010.
Ewa van den Bergen-Makala, ‘Sterke verhalen over Ryszard Kapuściński’, NRC Handelsblad, Boeken on-line, 26-03-2010.
Urszula Glensk, ‘Siedem grzechów Domosławskiego’, Czasopismo Znaczenia 4/2010.
Stéphane Alonso, ‘Verscholen achter faam en legendes’, NRC Handelsblad, 12-03-2010.
Gerdien Verschoor, ‘Hoe de propagandist poëet werd’, de Volkskrant, 19-03-2010.
Willem G. Weststeijn, ‘Kapuściński in Afrika’, Armada, nr 59, juni 2010.