POËZIE VAN OBERIOE


17 en 18 februari van dit jaar hebben studenten en oud-studenten van het Slavisch Seminarium van de Universiteit van Amsterdam onder leiding van Jenny Stelleman weer een prachtige toneelvoorstelling op de planken gebracht. Ditmaal ging het om een moderne reconstructie van een voorstelling van de Russische avant-gardistische groepering OBERIOE (afkorting voor Vereniging van Reële Kunst), die op 12 januari 1928 plaatsvond. Tijdens die voorstelling werd onder andere het bekende toneelstuk Elizabeta Bam van Daniil Charms opgevoerd.

De Oberioeten, met als voornaamste vertegenwoordigers Daniil Charms, Aleksander Vvedenski, Nikolaj Olejnikov en Nikolaj Zabolotski, vormden de allerlaatste avantgardistische groep in de Sovjet-Unie. Na hen maakte Stalin een definitief einde aan al het geëxperimenteer in de literatuur (spoedig zou hij het socialistisch realisme als enig zaligmakende manier van schrijven afkondigen). Met OBERIOE zelf maakte hij ook korte metten. Publicatie van het werk van de groep werd niet toegestaan en zowel Charms als Vvedenski werden begin jaren veertig gearresteerd en stierven in gevangenschap; Olejnikov werd doodgeschoten tijdens de zuiveringen van 1937, Zabolotski werd in 1938 tot vijf jaar strafkamp veroordeeld.

Tijdens de recente voorstelling in februari is natuurlijk Elizaveta Bam opgevoerd. Maar ook is een aantal gedichten van de Oberioeten voorgedragen en in voordracht uitgebeeld. De gedichten zijn vertaald door de studenten en volgen hier zowel in het origineel als in vertaling. Charms is aangevuld met twee gedichten in de vertaling van oud-studente Marijke de Raadt.

Voor het programma en foto’s van de voorstelling, zie: http://hetslavischtoneel.blogspot.com/

oberioeten

Vlnr: Igor Bachterev, Nikolaj Zabolotski, Aleksander Vvedenski, Nikolaj Olejnikov en Daniil Charms








Daniil Charms



Aan Viktor Vladimirovitsj Chlebnikov

Het ene been over het andere geslagen,
daar zit Velimir. Hij leeft en hij is hier


1926


Vertaling Jacqueline Korevaar


droom van twee zwartgemaakte dames


Twee dames slapen, maar toch niet,
ze zijn nog wakker, maar toch niet,
ze slapen vast en dromen van
Een binnenkomende Ivan
en achter hem de klusjesman
met in zijn hand Tolstojs roman
Oorlog en Vrede, tweede deel...
Maar nee, toch niet, niet in ’t geheel,
Tolstoj kwam zelf, ontdeed zich van
zijn mantel, laars en overschoen,
Och Vanja help mij! riep hij toen.
Ivan greep snel een bijl, en – bom –
Sloeg hij Tolstoj al op zijn kop.
Wat een schandaal! Tolstoj viel om.
En de hele Russische literatuur kon de plaspot op.


***


Akersloot liep op de hei,
Liep en liep, en weg was hij.
‘Da’s toch kras’ – zei Overtoom ‘Droom ik? Nee het is geen droom’. Daar zag hij een droge sloot,
En daarin zat Akersloot
Overtoom sloop naderbij.
Sloop en sloop, en weg was hij. ‘Sakkerloot’, zei Akersloot
‘Dat is nou toch idioot.
Waar is nou die Overtoom?
Droom ik? Nee, het is geen droom.’


1936-37


Vertaling Marijke de Raadt



Aleksander Vvedenski



De wind schuurt ’s nachts tegen de ramen,
Doe open, doe open, toch,
Ik moest er diep over nadenken,
Maar wachtte u tot de ochtend nog.

Ik hield van u, was onwetend,
Op de vierde verdieping, o nee.
En nu dwaal ik door de kamers, Eenzaam in mijn negligee.
Ach, waarom kreunt de stilte
Op deze winterse dag van Kerst,
En blaast u van uw handpalm
De as van mijn hart het verst.
Laat mijn deuren gesloten zijn,
Onder mijn ogen blijft het azuurblauw.
De pijn van het verlies overviel me
En het duizelen van mijn hoofd begon gauw.


1920


Vertaling Anna-Alexandra Marhold


ta-ra-ra-...


Ta-ra-ra-boembija
Ik zit op een kastje, ja!
Mijn handen zijn uitgestrekt
Naar de vervelende verveling,
Mijn uitgestoken hand,
Aait een sterretje,
En de dode zon,
Ligt op een stokje,
Met haar smalle taille
En in de handen een witte handdoek;
Mijn ogen zijn in Australië
Donkerder dan de inboorlingen van aldaar. Ta-ra-ra-boembija
Ik zit op een kastje, ja!


1920


Vertaling Thomas de Ridder

Nikolaj Olejnikov



de vlieg


Ik hield veel van een vlieg, waanzinnig!
Lang geleden was dit, oh vrienden toch,
Ik was indertijd erg levendig,
En wat jong was ik toen nog.

Het ging vaak zo: een microscoop zet je neer,
Die richt je precies op de vlieg, en hoe!
Op haar wangetjes, oogjes, voorhoofd en meer,
En daarna keer je hem naar jezelf toe.
En je ziet, dat ik en zij,
Dat wij elkaar aanvullen in elke zin,
Dat zij ook verliefd is op mij,
Deze allerliefste vriendin.

Boven mij cirkelde zij vroeger vaak,
Zij klopte aan, tegen het raam fladderde zij,
Ik kuste een poos met haar raak,
En de tijd vloog ons onmerkbaar voorbij.
Maar de jaren schreden voort, en ook bij mij
Vielen de ziektes in hordes aan
In de knieën, oren, rug en dij,
Schieten ze één voor één ergens vandaan.

En ik ben nu niet meer diezelfde man,
En mijn vlieg is allang verdwenen,
Zodat dat zij ook niet zoemen en zingen kan,
Nimmer meer is zij kloppend aan het raam verschenen.

Op de borst drukken vergeten gevoelens mij zwaar,
Er zit een slang, aan mijn hart knaagt hij.
En de toekomst heeft niets in het verschiet, dat is waar,
O vlieg, o lief vogeltje van mij!

1934


Vertaling Anna-Alexandra Marhold

Nikolaj Zabolotski



afscheid van de vrienden



Met brede hoeden en lange jassen aan,
Met jullie schriften vol gedichten,
Zijn jullie lang geleden tot stof vergaan,
Zoals de kale takken van seringen.

Jullie zijn in het land waar vaste vormen niet bestaan,
Waar alles is gescheiden, gebroken, verwrongen,
De hemel door een grafheuvel verdrongen,
Er rest alleen de roerloze baan van de maan.

En in een vreemde, niet te begrijpen taal zingt daar
Een vergadering insecten haar geluidloze gezangen,
En de kever-mens staat met een lichtje klaar
Om zijn kennissen te ontvangen.

Hebben jullie nu rust, mijn kameraden?
Zijn jullie vergeten hoe het ooit was?
Nu zijn jullie broeders: de wortels en de maden,
De zuchten, de stofzuiltjes, de sprietjes gras.

Nu zijn jullie zusters: de anjerbloemenpracht,
De splinters en kuikens, en de tepels van seringen,
En jullie taal heeft niet langer de kracht
Zich de achtergelaten broeder te herinneren.

Voor hem is er nog geen plaats daar heen te gaan,
Waar jullie, licht als schaduwen zijn verdwenen,
Met brede hoeden en lange jassen aan,
Met jullie schriften vol gedichten.

1952

Vertaling Sara Crombach


   <

TSL 58

   >