Het was een prachtige, stralende zomerdag. Een waar feest van bloemen.
Wat waren de helderblauwe hemel, de warme zonnestralen en al die luid
kwetterende vogels in de weelderige bomen en bloeiende struiken mooi en
vrolijk! En wat beeldschoon weerspiegelde het diepblauwe meer in de verte
de hemel en de veelkleurige en gevarieerde flora langs de oevers.
De twee jonge meisjes, die vanaf het meer over een paadje naar het
grote, witte stenen huis renden, zagen er net zo feestelijk en stralend uit. Ze
liepen allebei blootsvoets en ze droegen hun schoenen in de hand. Ze hadden
natte handdoeken over hun schouders geslagen en droegen hun haar los.
Aangezien ze niet gewend waren op blote voeten te lopen, stapten ze heel
voorzichtig en licht over het met dauw bedekte gras. Het leek wel of ze bang
waren het gras aan te raken en ze lachten uitbundig.
‘Pas op, straks ziet iemand ons nog,’ zei de een.
‘Je hoeft je toch nergens voor te schamen?’ merkte de ander met grote
ogen van verbazing op. ‘Boerenvrouwen lopen toch ook op blote voeten.’
‘Maar het prikt en het doet zo’n zeer.’
‘Wat hindert dat, als je sneller loopt doet het minder pijn!’
Het slanke meisje met de zwarte ogen haastte zich zo snel naar huis dat
ze helemaal buiten adem, rood en opgewonden op de veranda aankwam. Ze
keek om zich heen, realiseerde zich plotseling dat er bezoek was en bleef
heel verlegen als aan de grond genageld staan.
‘Wat is er met je aan de hand, Anna?’ vroeg haar moeder verbaasd en
streng, terwijl ze haar verlegen dochter van top tot teen opnam.
‘Natasja en ik waren gaan zwemmen en… en… we wilden weten hoe
het was om op blote voeten te lopen. We wisten niet dat…’ zei Anna, terwijl
ze haar voeten probeerde te verbergen.
Ze keek zijdelings naar de naar haar uitgestoken hand, daarna keek ze
de man die van de theetafel was opgestaan aan en stak hem schuldbewust
glimlachend haar hand toe.
‘Ik wist niet, dat u er was. Goedendag, vorst… Ik kom zo terug.’
En het meisje verdween. Vlak na haar schoot het andere meisje ook
voorbij, zonder haar pas in te houden.
De man die Anna een hand had gegeven, was vorst Prozorski, een oude
kennis van haar moeder. Hij was een jaar of vijfendertig en kwam af en toe op doorreis van zijn afgelegen landgoed bij de familie Ilmenev langs. Hij kende
de kinderen van jongs af aan, hield erg veel van het eenvoudige en opgewekte
gezinsleven in dit huis en had vaak genoten van de opgroeiende meisjes.
Toen de meisjes na elkaar door de deur waren verdwenen, bleef hij nog
lang blij glimlachen. Hij had de Ilmenevs geruime tijd niet bezocht en zoals
dat nou eenmaal gaat, waren de meisjes veranderd tijdens zijn verblijf in het
buitenland. Ze waren nu jonge vrouwen geworden.
Hij had dit wel geregistreerd, maar het was nog niet echt tot hem doorgedrongen
en in gedachten zag hij weer Anna’s slanke, blote benen, haar
hoofdje met de wapperende haren en haar lenige gestalte onder haar ruimvallende
witte ochtendjapon.
‘Mijn God, wat is het hier heerlijk!’ zei hij, terwijl hij naar de deur keek
waardoor de meisjes verdwenen waren. Hij voelde zich jeugdig en opgewekt.
‘Wat heerlijk en mooi! Ach, die jeugd!’ voegde hij er met een zucht aan toe.
‘Onze jeugd is voorbij, Olga Pavlovna, maar je kunt niemand beletten om
ervan te genieten.’
‘Ja, maar als de jeugd eeuwig zou duren, zou je hem niet meer waarderen…’
‘Wat denkt u, zijn ze zich van hun jeugd bewust en genieten ze ervan?’
‘Absoluut niet,’ was het rustige oordeel van Olga Pavlovna.
Ze praatte nog even met de vorst, waarna ze vertrok met het excuus dat
ze zich nu echt met het beheer van het landgoed moest gaan bezighouden,
maar dat ze elkaar aan het ontbijt weer zouden zien.
‘Daar liggen de kranten, u kunt ze lezen, er staan interessante artikelen
in over de ongeregeldheden in Frankrijk.’
Olga Pavlovna ging weg en de zusjes kwamen snel terug. Ze zagen er
nu erg stijfjes uit in hun strenge, donkere jurken en met hun keurig gekamde
haar.
‘Jammer, dat jullie je hebben verkleed,’ zei de vorst. ‘Jullie zijn nu nette
jongedames geworden, daarnet zagen jullie er leuker en natuurlijker uit.’
‘Maar dit is beschaafder,’ zei Natasja, terwijl ze voor zichzelf koffie
inschonk.
‘Het zijn allemaal vooroordelen,’ zei Anna kort. ‘Dat waar je aan gewend
bent, vind je beschaafd,’ voegde ze eraan toe, terwijl ze als een vogel één
voor één besjes van een schoteltje oppikte.
‘Bent u gelukkig?’ vroeg de vorst.
‘O, ja, heel erg!’ antwoordde Anna. ‘Natasja en ik hebben zulke interessante
bezigheden. Ik lees nu filosofie en schrijf een verhaal. Natasja zegt, dat
het mooi is: ik lees haar elke avond voor wat ik ’s morgens heb geschreven.’
‘Welke filosofen leest u op het ogenblik?’
‘Dmitri Ivanovitsj heeft me nu Büchner en Feuerbach1 gegeven. Hij zegt dat die geschikt zijn als introductie op mijn opvoeding. En alles is me zo duidelijk geworden! Ik begrijp dat je ook materialist kunt worden na zulke heldere bewijzen.’
‘Hoe oud bent u?’
‘Bijna achttien.’
‘Laat u die Büchner en Feuerbach toch schieten, u moet uw zuivere ziel
niet bederven. U kunt hen toch niet begrijpen en u raakt er alleen maar van
in de war.’
‘Door filosofie te lezen? Geen sprake van! Integendeel, je ontleedt jezelf
en je twijfels. Ik heb uw artikelen ook gelezen, maar die zijn te moeilijk voor
me, ik kan ze nog niet zo goed begrijpen.’
‘Waar gaat uw verhaal over?’
‘Over hoe je moet liefhebben. Dat begrijpt u niet. Maar Natasja begrijpt
het heel goed.’
‘Het is niet moeilijk, maar Anna is heel erg sentimenteel,’ zei Natasja.
‘Ze droomt over een liefde die puur en ideaal moet zijn, bijna als een gebed.’
‘Maar hoe valt dat te rijmen met het materialisme, Anna Alexandrovna?
Nu zit u wel met een dilemma …’
‘Ach, daar heb je de vlinder, die Misja zocht voor zijn verzameling,’ riep
Anna plotseling uit en met een paar grote passen was ze bij de balustrade
van de veranda in een poging de grote, donkere vlinder te vangen.
De vorst bloosde toen hij Anna’s gracieuze figuurtje zag, dat langs hem
heen flitste toen ze met de vlinder in de hand van de balustrade af sprong.
‘Laten we een flinke wandeling gaan maken, dan nemen we Misja ook
mee,’ stelde Natasja voor.
Ze stemden er allemaal mee in: ze haalden hun hoeden, riepen de kleine
Misja en besloten bij zijn oude voedster, die in een naburig dorp woonde,
op bezoek te gaan.
De weg voerde door een veld en het was stoffig en warm: ze liepen allemaal
langzaam en het gesprek kwam maar niet op gang. Anna liep voorop,
de vorst haalde haar in en zei glimlachend tegen haar: ‘Wat is alles in uw
leven toch transparant en eenvoudig! En hoezeer u zichzelf ook probeert
vragen te stellen, voor u zijn er geen vragen en die kunnen er ook niet zijn.
U bent zelf – met uw jeugd, uw transparantie en geloof – het antwoord op
alle twijfels. Mijn God, wat benijd ik u!’
‘Nee, u moet me niet benijden. Ik ben zelf een en al twijfel en… Ik weet
zo weinig,’ voegde ze er droevig aan toe. ‘Sinds ik heb begrepen dat de wereld
alleen maar bestaat uit atomen, die ten opzichte van elkaar bewegen, weet
ik niet of God bestaat. Neem nou Dmitri Ivanovitsj – u kent hem, hij is een
student uit Sosnovka, die vaak bij ons komt. Hij zegt dat God fantasie is,
dat de wil Gods niet bestaat en dat alles berust op de wetten van de natuur.
Dat zijn natuurlijk alleen maar de woorden van een mens die niet gelooft.
Misschien heeft hij gelijk, maar ik kan nog niet alles begrijpen. Soms heb
ik zo’n behoefte om te bidden, maar tot wie?’
‘U moet naar niemand luisteren. Dmitri Ivanovitsj brengt u in de war
en dat is niet goed,’ zei de vorst, terwijl hij naar de doorzichtige huid van
Anna’s slapen keek, waar hij de dunne blauwe aderen zag kloppen.
Anna kreeg een kleur.
‘Dat hij me in de war maakt, is waar. Maar hij doet zo zijn best om me
te ontwikkelen! Misja, Misja, waar ben je?’
Maar het was al te laat. Ze waren Misja helemaal vergeten en hij was niet
zoals iedereen over de brug gegaan, maar via een omweg recht het moeras
in gelopen en zat daar tot aan zijn knieën in vast. De vorst reikte hem een
stok aan en trok hem eruit. Misja was kletsnat. Natasja was een eindje verderop bloemen aan het plukken om te drogen, maar ze kwam al aanrennen
en begon mopperend Misja met gras en zakdoeken droog te wrijven. Anna
lachte. Maar nu konden ze echt niet verder: ze moesten terug naar huis.
Dmitri Ivanovitsj, die op een naburig landgoed woonde, kwam ’s avonds
ook. Hij was een bleke student met blonde krullen en droeg een bril. Hij
gedroeg zich ongedwongen, geneerde zich voor niemand en week de hele
avond niet van Anna’s zijde. Ze zaten samen op het trapje naar de veranda
een boek te lezen en tussendoor legde hij Anna geestdriftig de ideeën van
Darwin uit.
Aangezien Natasja niet in de stemming was om met de vorst te praten
(dat was ze om de een of andere reden trouwens nooit) was de laatste overgeleverd
aan Olga Pavlovna, die ook thee kwam drinken. Olga Pavlovna kon
niet nalaten voortdurend met een scheef oog naar Anna en Dmitri te kijken.
Toen de vorst ’s avonds laat vertrok, zei hij dat hij op de terugweg uit
Petersburg beslist weer langs zou komen. Bij het afscheid keek hij Dmitri
Ivanovitsj kwaad aan en deed net of hij hem per ongeluk geen hand gaf.
Ja, de jeugd ligt aan zijn voeten, dacht de vorst toen hij het huis van de
Ilmenevs verliet. Hij keek naar de donkere sterrenhemel en het donkere meer
met zijn geheimzinnige verten en had het gevoel dat alles in de wereld was
uitgedoofd, dat ieder geluk ergens daarginds was achtergebleven en in deze
geheimzinnige nacht ten onder was gegaan, en hij rilde.
Dit meisje, dat zo kort geleden nog een kind was, dat ik vaak op de arm
heb gehad en ik – nee, dat kan niet! Hij hapte naar adem.
Het kan niet waar zijn! Wat is dit? Weer datzelfde gevoel en hoe vaak
heb ik al niet precies hetzelfde gevoel ervaren! Maar dit is niet hetzelfde,
dit is iets nieuws! En hij zag Anna weer voor zich en in gedachten kleedde
hij haar uit en zag hij haar slanke benen en soepele meisjeslichaam.
En die ogen! Zwart als de nacht, helder en eerlijk... Wat is ze voor iemand?
Iets heel bijzonders. En wanneer is dat toch gebeurd? Waarom lijkt het ineens
of ik niet zonder die heldere ogen en die frisse, vrolijke en lieve blik kan
leven?... Ja, het is nog maar zo kort geleden dat ik rustig en blij naar deze
meisjes kon kijken… Maar nu? Nu heb ik gezien dat zij een vrouw is, dat er
niemand is zoals zij. Ik moet, ja ik kan niet anders dan dit kind veroveren…’
Het bloed steeg hem naar het hoofd. Hij deed zijn ogen dicht om Anna
nog duidelijker in gedachten voor zich te zien. De calèche hobbelde voort
over de landweg, hij viel in slaap van de cadans en dit versterkte een gevoel
van genot in hem en de behoefte om van deze prachtige zomernacht
te genieten…
De volgende dag zaten de twee zusjes in een ruime en lichte kamer op de
bovenverdieping aan tafel. Natasja zat te naaien en Anna las met bewogen
stem een verhaal voor dat ze zelf geschreven had. Het grote Italiaanse raam
stond wagenwijd open. Buiten was het lawaaierig en onrustig: er kwaakten
kikkers in het meer, er zongen nachtegalen in de tuin en vanuit het dorp klonk
het gezang van mannenstemmen. Anna’s stem trilde licht tijdens het lezen.
‘In een armoedig ingericht kamertje zat een jonge vrouw ijverig iets
groots en wits te naaien. Nu en dan keek ze door het raam naar buiten en
zuchtte. Boven haar hoofd hing een kooitje met een vogeltje en ze probeerde door het gezang van het vogeltje heen voetstappen op straat te horen. De
jonge vrouw was niet lang geleden getrouwd en wachtte op haar man, die
les had gegeven. Ze waren allebei arm en ze werkten allebei, maar…’
‘Zijn dat je idealen, Anna? Nou, je moet je niet vergissen! Het leven is
niet alleen maar rozengeur en maneschijn, zeker niet als je arm bent! Het
leven bestaat ook uit alledaagse beslommeringen: ziektes, de maaltijden
voorbereiden, allerlei ellende en ruzies… Daar zwijg jij bewust over in je
eigen leven en in je verhaal.’
‘Maar zo hoeft het in werkelijkheid helemaal niet te zijn en daarom is het
niet nodig daarover te schrijven. Alleen het geestelijk leven is van belang en
al het andere is bijzaak. Ik voel trouwens dat ik mezelf geestelijk tot zo’n
hoogte kan brengen, dat ik ook niet meer hoef te eten. Een stukje brood is
toch genoeg om op te leven? Denk je ook niet? Nu, daar is altijd wel aan te
komen. Weet je, Natasja, soms denk ik dat ik kan vliegen als ik ren en me
met mijn voeten stevig afzet. En zo is het ook met mijn ziel, voor de ziel
geldt dat nog veel meer, die moet altijd bereid zijn om weg te vliegen, ver
weg, naar het oneindige… Ik voel en weet het! Waarom begrijpt niemand
me toch!
‘Maar hoe kun je op aarde een onaards leven leiden?’ vroeg Natasja.
‘Gisteren zei je nog dat het absoluut noodzakelijk is om te trouwen. Maar als
je getrouwd bent en kinderen hebt met alle zorgen van dien, dan kun je niet
leven van een stukje brood dat je krijgt en dan kun je nergens heen vliegen.’
Anna dacht na.
‘Ja, als je het huwelijk zo opvat als jullie allemaal, dan kun je beter
helemaal niet trouwen. Het gaat in de eerste plaats om de liefde en je moet
ervoor zorgen dat die boven al het aardse uitstijgt en utopisch is… Ik kan
het niet uitleggen, ik voel het alleen maar…’
‘Zo is het wel genoeg, Anna. Laten we nu naar beneden gaan. Dmitri
Ivanovitsj is er al. Zeg, Anna, houd je van hem?’
‘Ik weet het niet. Ik vind het prettig om met hem te praten, maar als ik
hem ’s avonds een hand geef en hij die op een speciale manier drukt en als
zijn hand zweterig is dan staat hij me zo tegen! Maar hij begrijpt wel waar
het echt om gaat in het leven, denk ik. Hij weet veel, is slim en heeft zijn
eigen idealen.’
De zusjes gingen naar beneden. Er was niemand op de veranda behalve
Dmitri Ivanovitsj en Misja’s leraar. Ze spraken over de regels op de universiteit
en dronken thee. Anna vroeg Dmitri Ivanovitsj of hij iets moois om te
lezen had meegebracht.
‘Wat noemt u mooi?’ zei hij en hij haalde de verzen van Tjoettsjev uit
zijn zak. ‘Kijk, dit heb ik toevallig bij me,’ zei hij.
Anna opende de bundel en bladerde erin.
‘Ik ken dit boekje. O, ik ben dol op zijn gedichten! “Menselijke tranen”,’
las ze. ‘Ik ken ze uit mijn hoofd. “U laat ze onzichtbaar, zonder einde stromen.”
Ja, dat zijn de pijnlijkste tranen, ik zal nog heel wat tranen moeten
vergieten in mijn leven.’
‘Maar ik heb juist altijd de indruk dat u ze niet hoeft te vergieten. U bent
altijd zo stralend en blij. U bent alleen wat te dromerig, Anna Aleksandrovna.
Daar kom je niet ver mee in het leven.’
‘Maar hoe moet ik dan leven?’
‘U moet meer maatschappelijke en aardse interesses ontwikkelen, u moet
meer betrokkenheid tonen bij zaken die de hele mensheid betreffen en u moet zich niet met uw innerlijke zwakheid bezighouden.’
‘Maar hoe moet ik dat doen?’
‘U moet in ieder geval niet op een wolkje blijven zitten, maar in actie
komen. Anna Aleksandrovna, probeert u wat gezonder te leven, zonder vooroordelen
en… dat is nog het belangrijkste, zonder die huilerige, religieuze
onoprechtheid.’
‘Dat kan ik natuurlijk proberen,’zei Anna droevig. ‘Maar wat is dat voor
uitdrukking “huilerige religieuze onoprechtheid”? Heeft u dan geen religie?
Kunt u dan zonder leven? Zegt u eens, gelooft u in God?’
Dmitri Ivanovitsj glimlachte spottend en neerbuigend.
‘Waarom houdt u toch zo van het woord “God”?’
‘Niet het woord, maar het Goddelijke idee is voor mij noodzakelijk. En
van dat idee kunt u mij niet afbrengen, begrijpt u?’ voegde Anna er plotseling
opgewonden aan toe. ‘Als God niet bestaat, dan besta ik ook niet, dan
bestaat niets, helemaal niets… Dan is er geen leven!’
Anna werd helemaal rood, haar ogen schitterden, haar door tranen verstikte
stem trilde, ze draaide zich om en zweeg. Dmitri Ivanovitsj wilde
weer ironisch glimlachen, maar toen hij haar gezicht zag, voelde hij zich
ongemakkelijk en sloeg hij zijn ogen neer.
Het was al nacht. De maan stond allang aan de hemel en verlichtte niet
ver van het huis een open plek in het bos bij het meer. De contouren van het
donkere groen van de bomen rondom de open plek tekenden zich nog donkerder
af tegen de achtergrond van de heldere hemel. Dit licht van achter de
duisternis was heel aantrekkelijk en toen iedereen al was gaan slapen, bleef
Anna nog lang op de veranda naar deze open plek staan kijken en de hele
warboel van gedachten, die haar de laatste tijd door het lezen van filosofische
werken en door de gesprekken met Dmitri Ivanovitsj hadden beziggehouden,
begon zich zachtjes te ontrafelen en uit haar hoofd te verdwijnen.
Er klonk geschuifel in de tuin en ze huiverde. Uit het donker kwam Dmitri
Ivanovitsj tevoorschijn. Hij kwam uit het bijgebouw, waar Misja’s leraar
woonde en hij was van plan om via de tuin naar huis te gaan, maar toen hij
Anna zag, betrad hij de veranda en liep op haar toe. Het ergerde haar dat hij
haar stoorde en zonder hem aan te kijken bleef ze zwijgend naar de open
plek en het meer in de verte staren.
‘Wat keek u verrukt toen u het over God had, Anna Aleksandrovna!’
Anna zweeg boos.
‘Anna Aleksandrovna, wat heeft u veel vuur en energie! Er zou een actieve,
schitterende vrouw uit u kunnen groeien, als u vertrouwen had in een ontwikkeld
mens, als u zich overgaf aan zijn invloed en als u van hem hield…’
Dmitri Ivanovitsj sloop zachtjes naderbij, pakte haar hand en kuste die
onverwachts.
Wat er toen met Anna gebeurde, had hij helemaal niet verwacht. Dit
fragiele, zachte meisje veranderde plotseling in een furie. Haar zwarte ogen
spuwden zoveel vuur, dat hij verstijfde van schrik. Ze rukte haar hand los,
veegde die vol walging aan haar jurk af en schreeuwde:
‘Hoe durft u! Bah, wat een gemene streek! Ik, ik hááááat u!’
Schaamte, wanhoop en woede vanwege het verstoren van haar religieuscontemplatieve
stemming, afkeer en trots, al die gevoelens kwamen bij haar
boven. Ze vluchtte rechtstreeks naar de slaapkamer van haar moeder, wierp
zich op de divan en barstte in snikken uit.
Olga Pavlovna was al bijna in slaap en schrok zich een ongeluk.
‘Wat is er gebeurd? Wat is er met je?’
‘Mama, hoe durfde hij! Dmitri Ivanovitsj heeft daarnet op de veranda
mijn hand gekust! Wat een gemene streek!’
Anna pakte een flesje eau de cologne van de toilettafel en begon al snikkend
de kus van Dmitri Ivanovitsj van haar hand te vegen.
‘Ja, maar waar heb je hem dan gezien?’
‘Hij… nee, ik was op de veranda en keek naar de maan, toen kwam hij
en ik ergerde me dat hij iets zei, want ik wilde alleen zijn en plotseling pakte
hij mijn hand en kuste die.’ Anna beefde en wreef met haar fijne handje over
haar jurk.
‘Dat is je verdiende loon. Wat zijn dat voor manieren om alleen op
de veranda achter te blijven, als het hele huis al slaapt,’ mopperde Olga
Pavlovna. ‘Nou, rustig maar,’ vervolgde ze op vriendelijker toon, ‘ik zal
Dmitri Ivanovitsj een briefje schrijven en hem vragen om niet meer op bezoek
te komen.’
‘Heel graag, mama!’
‘Stil maar, ga nu maar slapen. Ik vond jullie gesprekken toch al niet zo
prettig. Welterusten, Natasja is allang naar bed.’
Anna kon lange tijd niet tot rust komen. Boven bleef ze nog lang zwijgend
aan tafel zitten en probeerde haar opgewonden gemoed tot bedaren te
brengen. Ten slotte pakte ze haar dagboek en begon te schrijven:
Anna gooide het dagboek op tafel, knielde en bleef een hele tijd bidden. Ze
had dat lang niet gedaan. Bij groot verdriet of bij grote morele groei krijgen
mensen de neiging om te bidden. En dat was bij Anna het geval.
Toen ze vermoeid en verslagen opstond, voelde ze dat er iets met haar gebeurd
was en dat van nu af aan alles anders zou zijn.
Ze kroop in bed, maakte de roze linten van het witte mousselinen bedgordijn
los en drapeerde het gordijn om haar bed.
Alles werd stil: er drong geen enkel geluid binnen. De bleke zomerhemel
oogde droef met aan de ene kant het licht van de maan die net was ondergegaan
en aan de andere kant het licht van de zon die nog niet was opgekomen.
Anna keek naar het raam, rilde zenuwachtig en viel in een onrustige slaap.
Voor Anna brak ongemerkt een geheel nieuwe periode aan in haar meisjesleven.
Het was net of ze al het zoeken, alle twijfels, al die vragen en
vooroordelen waarmee ze haar leven ingewikkeld had gemaakt, van zich
af had geworpen. Ze was immers nog zo jong. De onbezorgde en vrolijke
Anna begon de Goddelijke wereld met zo’n gedurfde helderheid onder ogen
te zien, dat het wel leek of er in die wereld nieuwe, blije vergezichten waren
geopend, die daarvoor op de een of andere manier voor haar verborgen
waren geweest.
‘Natasja, ik ga nu voor mezelf orde op zaken stellen,’ zei ze een keer
tegen haar zusje, toen ze haar schildersspullen aan het verzamelen was.
‘Zolang het nog niet al te donker is, ga ik beslist iedere dag tijdens de hele
herfst met olieverf schilderen. Na het middageten maak ik dan een wandeling,
daarna ga ik wat lezen en in mijn dagboek schrijven. Als jij op school
les gaat geven, zal ik je helpen.’
‘Nou, daar geloof ik niets van. Ik weet wat jij onder helpen verstaat: je
komt vijf minuutjes binnenrennen, babbelt wat, leest wat onzin voor en dat
is het dan.’
‘Ach, Natasja, volgens jou hoef je alleen maar te kunnen rekenen. Maar
volgens mij is karaktervorming veel nuttiger.’
‘Nou, dat krijgen we in een paar weken toch niet voor elkaar. We werken
immers nog maar een kleine twee maanden op school voordat we naar
Moskou gaan. We mogen blij zijn als we met lezen en schrijven kunnen
beginnen, laat die karaktervorming nou maar schieten.’
‘Maar wat moeten we als we de hele winter hier blijven!’
‘Dat gebeurt niet! Dat kan niet. Mama verveelt zich verschrikkelijk en
Misja moet naar het gymnasium.’
‘Maar wanneer geef je dan les op school?’ vroeg Anna.
‘Morgenavond komen de jonge boerenmeiden, ik heb beloofd ze voor
te lezen. Maar maandag start ik echt met school. Ik moet alles zelf in gang
zetten, dan kan ik de rest aan de onderwijzer overlaten.’
‘Dan ga ik nu, anders wordt het te laat.’Anna pakte een kleine linnen
doek, een kistje met tubes verf en een parasol en liep vervolgens door de tuin
naar het meer. Ze koos een plekje dat ze al een tijdje geleden had uitgezocht.
Ze prikte haar parasol in de grond en ging aan het werk. Ze schilderde licht
en vrolijk: de blauwe lucht tussen de boomtakken lukte zo goed, dat ze zelf
verrukt was van haar schilderijtje. Geconcentreerd bewoog ze haar hand
heen en weer tussen het palet en het doek en ze ging zo op in haar werk, dat
ze niet merkte dat vorst Prozorski haar van achteren was genaderd. Hij was
terug uit Petersburg en kwam nu weer op bezoek bij de familie Ilmenev.
‘Wat een toeval dat ik u hier tref,’ waren de woorden waarmee hij haar
begroette. ‘Zo, zo, wat kunt u goed schilderen! Ik wist niet dat u zo veel talent
had.’
‘Meent u dat? Ik ben van plan hard te werken. En des te meer nu ú dit
zegt. U heeft immers overal verstand van,’ voegde Anna eraan toe, terwijl
ze hem vol vertrouwen en teder in de ogen keek. Ze was van jongs af aan
gewend zich zo tegen hem te gedragen, zonder zich ooit af te vragen waarom.
Waarschijnlijk omdat het voor iedereen in huis, van de oude kinderjuffrouw
en Olga Pavlovna tot aan Misja toe, de normaalste zaak van de wereld was
om de vorst, een oude vriend en trouwe gast van de familie, een warm hart
toe te dragen. Hij had Olga Pavlovna van kinds af aan meegemaakt, want ze
waren buren. Toen Olga Pavlovna getrouwd was en ditzelfde landgoed, waar
ze vanaf haar kindertijd had gewoond, als bruidschat had gekregen, bleef de
vorst haar af en toe bezoeken. Daarna was ze weduwe geworden en kon ze
lange tijd niet besluiten om vanuit de grote stad naar haar landgoed terug te
keren. De vorst zag haar pas weer na een aantal jaren toen de meisjes groter
waren en Olga Pavlovna al een dagje ouder was.
Vorst Prozorski was niet alleen knap, maar ook op een verfijnde manier
elegant. Zijn brede ontwikkeling en ruime middelen openden overal deuren
voor hem. Hij had veel gereisd en er in zijn jeugd vrolijk op los geleefd. Nu
was hij van dat alles moe geworden en had hij zich op het platteland gevestigd,
waar hij zich bezighield met filosofie. Hij beschouwde zich als een groot
denker. Dat was zijn zwakte. Hij schreef artikelen en veel mensen dachten
dat hij inderdaad heel slim was. Alleen intelligente mensen die er iets van
afwisten zagen in, dat de filosofie van de vorst in wezen niets voorstelde en
lachwekkend was. Hij publiceerde artikelen in tijdschriften, die absoluut niet
origineel waren en die in feite een samenraapsel waren van oude artikelen,
afgezaagde thema’s en opinies van een hele reeks denkers uit de oude en
moderne tijd. Dit samenraapsel was zo handig samengesteld, dat de meeste
mensen het zelfs met enig enthousiasme lazen en dit kleine succes maakte
de vorst buitengewoon blij.
Maar dat was niet de reden waarom Anna de vorst zo vol vertrouwen
en teder tegemoet trad. Anna hield van de liefdevolle manier waarop hij
met vrouwen omging. Hij had zich die in de beau monde met veel succes
eigen gemaakt en dat vonden alle vrouwen aantrekkelijk. Natasja en Anna
bezweken ook voor deze charme en de bezoeken van de vorst waren voor de
hele familie een feest. Hij kon, zoals ze dat gekscherend zeiden, interessante
vraagstukken opwerpen en uiterst boeiende gesprekken voeren. Maar op zijn
tijd kon hij ook Olga Pavlovna helpen bij een spelletje patience, Misja leren
een verzameling vlinders en kevers aan te leggen, met de oude kinderverzorgster
grappen maken en royale fooien aan de bedienden geven.
‘Bent u al bij ons thuis geweest, vorst?’ vroeg Anna.
‘Ja, ik heb iedereen gezien en naar u gezocht. Ze zeiden dat u hier was.
U weet immers dat het huis, als u er niet bent voor mij als een lamp zonder
licht is, want dan is alles donker en saai.’
‘Meent u dat? Wat ziet u toch in mij?’ vroeg ze, terwijl ze een hoofd als
vuur kreeg. Ze voelde zo’n onverwacht geluk door zich heen stromen, dat
deze aantrekkelijke vorst, die door iedereen aardig werd gevonden, zo sprak
over haar, een onbeduidend meisje, dat hij al vanaf haar kindertijd kende.
Bovendien herinnerde ze zich wat een slecht, ondeugend, lui en tactloos kind
ze was geweest. En ze wist ook nog dat de vorst haar dan soms voorzichtig
en tactvol afremde als ze weer eens op haar bekende enthousiaste en al te
drammerige manier sprak of gewoon eigenwijs haar gang ging. Anna had
altijd gedacht dat hij haar minachtte en Natasja’s gedrag goedkeurde en nu
zei hij vandaag plotseling dat hij haar schilderij mooi vond en dat het zonder
haar aanwezigheid saai was. Ze werd overvallen door een onverwacht en
totaal onberedeneerd gevoel van geluk.
Anna ging door met schilderen. Ze kon haar ogen niet afhouden van de
prachtige treurberk die zich over het meer boog, de stam kreeg ze niet op een
natuurlijke manier op het doek, maar desondanks kwam de boom buitengewoon
mooi uit tegen de achtergrond van de veelkleurige herfstbladeren. Ze
voelde dat de vorst naar haar keek, haar hand trilde en haar hart klopte haar
in de keel.
‘Zo is het genoeg, ik kan niet meer,’ zei ze. Wat is er toch met me, waarom
wind ik me zo op? Kennelijk omdat hij zo lovend over me sprak! dacht Anna.
Het begon donker en fris te worden. Ze klapte de parasol in en pakte haar
schildersspullen in, die de vorst meteen van haar overnam, waarop ze samen
naar huis gingen.
De vorst liep achter haar aan en keek aandachtig en met een kennersblik
naar haar lichte en krachtige tred, die altijd duidt op een gezond gestel, hij
genoot van de bijzondere manier waarop ze haar hoofd hield, van de elegante
en charmante manier waarop ze haar hals draaide, van haar slanke figuurtje
met een lint om de taille. Het lint en haar jurkje wapperden in de wind: haar
zwarte, fijne haar met de subtiele gouden glans maakte haar gezicht en hals
nog blanker en mooier.
Toen ze op weg naar huis omkeek, raakte ze in verwarring door zijn
blik. Wat is er met hem? dacht ze, daarnet heeft hij zich nog zo teder over
me uitgelaten, maar nu is de blik in zijn ogen een beetje eigenaardig en zelfs
bestiaal… Waar komt dat vandaan?
Ja, waar kwam dat vandaan? Haar enige zonde was dat deze oude vrijgezel
enorm opgewonden raakte van haar jonge figuurtje, haar mooie haar,
haar nauwsluitende jurk en slanke benen, kortom: van haar hele verleidelijke
charme, waarvan ze zich in haar kinderlijke onschuld totaal niet bewust was.
Hij herkende in dit meisje de zeldzame soort vrouw, die onder dit onschuldige,
half kinderlijke uiterlijk de eigenschappen van een vurige, complexe,
kunstzinnige en hartstochtelijke natuur verborg. En hoewel in de ziel van
dit meisje als tegenwicht tegen haar natuur onbewust de hoogste idealen van
religie en fatsoen stevig verankerd waren, waardeerde of zag hij die laatste eigenschappen
niet, maar de eerste voelde hij des te sterker en daarom verslond
hij haar met de blik van een wild dier, en die blik verwarde en beangstigde
haar.
Vertaling Eva van Santen