Het klinkt haast bijbels. Zeven jaar van zijn leven wijdde Lev Tolstoj aan het schrijven van zijn grote epos, Oorlog en vrede. Zeven maal liet hij zijn vrouw dit hele werk overschrijven, hoewel: bij dit laatste is misschien de legendevorming enigszins op hol geslagen. In ieder geval, het was een gigantisch werk. Hoe kwam Tolstoj ertoe dit werk aan te vatten? Hoe kwam hij tot het schrijverschap?
In zijn jonge jaren zag Tolstoj voor zichzelf aanvankelijk een carrière als diplomaat in het verschiet. Met deze bedoeling schreef hij zich in aan de universiteit van de Tataarse hoofdstad Kazan, waar hij zich toelegde op Arabisch en Turks en vervolgens op rechten. De universitaire studie van de jonge Lev werd geen groot succes. In 1847 gaf hij zijn studie op en hij begaf zich naar het ouderlijk landgoed, dat na de vroege dood van zijn ouders en de verdeling van het familiebezit zijn eigendom was geworden. De negentienjarige verdiepte zich daar in filosofische essays, bewonderde de Franse filosoof Jean Jacques Rousseau en probeerde de levensomstandigheden van zijn 350 lijfeigenen te verbeteren. Deze pogingen leden schipbreuk op het diep gewortelde wantrouwen van de boeren jegens hem als exponent van de gehate adel: een zware teleurstelling voor de idealistische jongeling. Deze desillusies heeft hij later beschreven in de novelle De ochtend van een landeigenaar. Van 1848 tot 1851 woont Tolstoj afwisselend in Moskou en Petersburg, waar hij zich als een aristocratische dandy gedraagt. Hij slaat aan het gokken, maakt grote schulden, zit achter de vrouwen aan – vooral zigeunermeisjes vindt hij erg leuk – en schaamt zich bij vlagen diep over zijn eigen losbandigheid. In 1847 had Tolstoj zijn eerste schreden gezet op het schrijverspad, in dat jaar begon hij met het schrijven van een dagboek, iets wat hij zijn hele leven zou volhouden.
Zijn zelfbeeld – zo blijkt uit een passage uit dit dagboek – is in deze periode niet erg rooskleurig: ‘Ik ben lelijk, slordig en ik heb geen goede manieren,’ schrijft hij. ‘Ik ben prikkelbaar, lastig voor anderen, onbescheiden, onverdraagzaam en schuchter als een kleine jongen. Ik ben een onbenul. [..] Ik ben onkuis, besluiteloos, onstandvastig, op een domme manier ijdel en hartstochtelijk zoals allen die karakterloos zijn. Ik ben niet moedig, ik ben niet methodisch ten opzichte van het leven en ik ben zo traag dat mijn traagheid bijna een onoverwinbare gewoonte is geworden.’
Korte tijd later slaat Tolstoj serieuzer aan het schrijven. Al in een van zijn eerste verhalen, het onvoltooid gebleven Geschiedenis van de vorige dag (van januari 1851) vallen zijn grote waarnemingsvermogen op en zijn gevoel voor kenmerkende kleinigheden. ‘Er is iets in mij,’ schrijft hij in die periode in zijn dagboek, ‘dat mij doet geloven dat ik niet geboren ben om te zijn als alle anderen. Ik word steeds door dorst gekweld – geen dorst naar roem – roem wil ik niet en veracht ik: maar naar het hebben van grote invloed op het geluk en het nut van de mensen.’
Het schrijven is nog niet de hoofdzaak. In april 1851 wordt Tolstoj door zijn broer Nikolaj, die vindt dat hij te weinig van zijn leven maakt, ervan overtuigd dat hij mee moet reizen naar de Kaukasus, waar broer Nikolaj bij de artillerie dient. Hun reis naar de Kaukasus, over land en over zee, vormde later de inspiratie voor Tolstojs roman De kozakken. Ook Lev laat zich bij het leger inlijven en neemt dienst bij de veldartillerie. Drie jaar lang zal hij in de Kaukasus blijven. Beide broers Tolstoj hebben hun affiniteit met het leger overigens niet van een vreemde: hun vader Nikolaj Iljitsj nam in 1812 deel aan de veldtocht tegen Napoleon.
Tijdens zijn verblijf in de Kaukasus debuteert Tolstoj in 1852 met het verhaal Kinderjaren in het tijdschrift De tijdgenoot. In literaire kringen wordt hij direct als een groot talent erkend. Gearriveerde schrijvers, zoals Toergenjev, zijn van zijn schrijverschap onder de indruk. Tolstoj weet zijn militaire ervaringen aan te wenden voor zijn schrijverschap: gedurende een aantal jaren functioneert hij als een soort oorlogscorrespondent avant la lettre: zijn verhalen over zijn belevenissen op de Kaukasus worden door het lezerspubliek in de grote steden van Rusland gretig gelezen.
Als in 1853 de Krimoorlog uitbreekt, belandt het regiment van Tolstoj op de Krim, waar de oorlog in volle gang is. In april en mei 1855 bevindt hij zich op het vierde en meest beschoten bastion van Sebastopol. Hij schrijft in die periode veel en publiceert verscheidene reportages. Hier en daar klinkt al de antimilitaristische tendens door van de latere Tolstoj: ‘Honderden zojuist met bloed bedekte lichamen van mensen die twee uur geleden nog vol hoop en wensen, ofwel groots ofwel onbetekenend, waren geweest, lagen met verstijfde ledematen op de bedauwde, bloeiende weide tussen het bolwerk en de loopgraaf en op de gladde vloer van de dodenkapel in Sebastopol.’ De intensiteit van dit fragment lijkt verwant aan een passage uit Oorlog en vrede die voor mij tot de meest indrukwekkende uit het boek behoort: de scène waarin vorst Andrej op het slagveld gewond raakt.
Tolstoj leert de oorlog kennen, in zijn meest gewelddadige, bloederige vorm, maar bij vlagen leest men in zijn reportages ook de fascinatie voor het oorlogsgebeuren. In deze vroege novellen is al te zien hoe de schrijver zich concentreert op afzonderlijke individuen. Hij schildert een breed en veelzijdig tafereel van de verdediging van de vesting en van de verdedigers zelf door telkens afzonderlijke personen ten tonele te voeren, zoals hij ook later in Oorlog en vrede zal doen.
In november 1855 arriveert Tolstoj als koerier in Petersburg; teleurgesteld over zijn stagnerende militaire carrière neemt hij het daaropvolgende jaar ontslag uit dienst en blijft enige tijd in de hoofdstad. Hij beweegt zich in literaire kringen en oogst bewondering met zijn verhalen en met zijn sterke persoonlijkheid.
Dat jaar, 1855, markeert een belangrijke periode in de Russische geschiedenis. De nederlaag van de Russen in de Krimoorlog was in de Russische samenleving hard aangekomen. De harde voorwaarden van de Vrede van Parijs waren een zware slag, waarmee duidelijk was geworden dat Rusland niet werkelijk was opgewassen tegen de moderne vooruitgang in het Westen. Het einde van de Krimoorlog maakt een einde aan de expansionistische aspiraties van het tsarenrijk en markeert het begin van een tijdperk van ingrijpende hervormingen en sociale veranderingen. De jonge tsaar Aleksander II lijkt te beseffen dat veranderingen, zoals de afschaffing van de lijfeigenschap, noodzakelijk zijn. Bovendien wordt in augustus 1856 aan de dekabristen – adellijke officieren die in 1825 in opstand waren gekomen tegen tsaar Nikolaas I – gratie verleend.
Tolstojs interesse voor de vaderlandse geschiedenis neemt in deze periode sterk toe. De dekabristenopstand van 1825 is een episode uit de Russische geschiedenis die hem fascineert. Vijf van de aanvoerders van de dekabristen waren na het mislukken van de opstand ter dood veroordeeld en opgehangen, de anderen waren verbannen naar Siberie. Ook Tolstojs eigen familie telde enkele dekabristen. In 1856 keerde na de gratieverlening een aantal van de dekabristen terug. Op Tolstoj maken deze gebeurtenissen grote indruk en hij vat het plan op voor een verhaal over een dekabrist die na zijn verbanning met zijn familie terugkeert in Rusland: het is de kiem van wat uiteindelijk Oorlog en vrede zal worden.
In de herfst van 1860 begint Tolstoj te schrijven, maar hij komt al snel tot de overtuiging dat hij om de dekabristen, deze aristocratische samenzweerders, goed te beschrijven zal moeten teruggaan tot aan de inval van Napoleon in Rusland in 1812. Het merendeel van de opstandelingen behoorde immers tot de teleurgestelde idealisten van die generatie.
Drie samenhangende romans moeten het dus worden, besluit Tolstoj: de eerste over de invasie van Napoleon, de tweede over de opstand van de dekabristen, en een derde over de tijd na de oorlog op de Krim. In zeven jaar tijd, tussen 1863 en 1869, zal hij slechts de eerste van deze romans, die hij aanvankelijk Eind goed – al goed denkt te noemen, maar die uiteindelijk de titel Oorlog en vrede krijgt, voltooien.
Van sommige van de honderden personages die in Oorlog en vrede voorkomen is te zeggen welke personen uit Tolstojs leven er model voor hebben gestaan. Hij bouwt zijn roman op rond de lotgevallen van twee families: in de Rostovs hebben Tolstojs grootouders van vaders kant gestalte gekregen en in de Bolkonski’s zijn grootouders van moeders kant.
In Nikolaj Rostov, die aan de oorlog tegen Napoleon deelneemt en schulden erft van zijn vader, lijkt Tolstojs eigen vader geportretteerd. Pierre Bezoechov en vorst Andrej zijn bijzondere personages, die in een bijzondere relatie tot de schrijver zelf staan. Zowel aan Pierre, de wat onhandige, soms lompe kerel met een groot hart, de zoeker naar de wezenlijke dingen van het leven, als aan Andrej, de eerzuchtige, uiterlijk koele aristocraat, sceptisch steller van vragen, criticus meer dan zoeker, heeft hij karaktertrekken van zichzelf gegeven.
Bij de historische personages staan tsaar Aleksander I en Napoleon centraal. In zijn karakterisering van hen ontvouwt Tolstoj zijn bijzondere visie op de geschiedenis, en in het bijzonder die van de onbelangrijkheid van individuen, zoals Napoleon en Aleksander. De geschiedenis, zo meende Tolstoj, is een opeenvolging van toevalligheden, en wordt niet bepaald door veldheren of belangrijke politici. Bevelen hebben geen invloed op de werkelijkheid, zelfs al zijn ze afkomstig van Napoleon; bedoelingen leggen het altijd af tegen de omstandigheden. Napoleon komt er slecht af bij Tolstoj. ‘Napoleon die op ons de indruk maakt dat hij de leidende kracht was van deze hele beweging (zoals wilden het boegbeeld van een schip zien als de kracht die het schip leidt), Napoleon was gedurende deze hele periode als een kind dat binnen in een rijtuig een koordje in zijn handen houdt en zich verbeeldt dat hij het rijtuig stuurt.’ De geschiedenis ontrolt zich in Tolstojs zienswijze als vanzelf, volgens eigen wetten, zonder werkelijke inmenging van individuen. Zich verzetten tegen de richting die de geschiedenis uitgaat, is dan ook zinloos en onverstandig. Hij gaat in tegen de – ook onder Russische geschiedschrijvers – heersende tendens Napoleon als een groot man en een groot veldheer te zien. De Russische veldheer Koetoezov komt er bij hem beter af. ‘Hoe wonderlijk en vreselijk het ook is dit te zeggen, voor de Russische historici is Napoleon – dit allernietswaardigste werktuig van de geschiedenis – die nooit en nergens, zelfs niet tijdens zijn verbanning enige menselijke waardigheid heeft getoond, is dus Napoleon een voorwerp van verering en verrukking; hij is grand. Koetoezov echter, de man die vanaf de eerste dag dat hij actief was tot aan de laatste, in 1812, van Borodino tot Wilna, zichzelf, in woord en daad, nooit geweld heeft aangedaan, die in de geschiedenis een voorbeeld zonder weerga is van zelfverloochening en van het vermogen in het heden reeds de zin van de toekomst te herkennen, deze Koetoezov zien zij als een vage en beklagenswaardige figuur, en wanneer er van Koetoezov en het jaar 1812 sprake is, zijn ze altijd enigszins gegeneerd,’ schrijft Tolstoj. De Russische veldheer Koetoezov, deze ‘heel eenvoudige man’, die steeds ‘heel eenvoudige en gewone dingen’ zei, is voor hem dus een veel grotere figuur dan Napoleon, juist omdat hij er niet naar streeft in te grijpen in het verloop van de oorlog, maar zich voegt naar de loop die de geschiedenis zelf kiest. Een constante in de hele roman is ook Tolstojs bewondering voor de eenvoudige soldaten, die de moeilijkste en helfdhaftigste daden volbrengen zonder dat zij zich van iets als heldhaftigheid bewust zijn. Volgens de schrijver zijn het niet de veldheren en officieren, maar de massa’s van eenvoudige, onbekende soldaten die de uitslag van een veldtocht bepalen.
In zijn historische beschrijvingen is Tolstoj groots, minstens even groots is hij in zijn psychologische beschrijvingen. Hij is een uitmuntend waarnemer van de kleinste, kenmerkende details in menselijk gedrag en in menselijke verhoudingen. Thomas Mann, een groot bewonderaar van Tolstoj, heeft het over de ‘dierlijke scherpte van zijn blik, /.../ de eenvoudige en tegelijkertijd machtige greep waarmee hij taferelen tot leven wekt.’
Oorlog en vrede had meteen na het verschijnen in Rusland een enorm succes. Ook na het verschijnen van de nieuwe Nederlandse vertaling, in 2006 in de Russische bibliotheek van Van Oorschot bleek dat – gelukkig – nog veel mensen de grote waarde en rijkdom van het schrijverschap van deze ‘leeuw der literatuur’ (zo noemde zijn collega-schrijver Gontsjarov hem) inzien.