Nu tussen ons en de levende Karel van het
Reve (1921-1999) een kloof gaapt van een
decennium en vorig jaar zijn privébibliotheek
onder de hamer ging, is de tijd meer dan rijp
om zijn nagedachtenis te eren met de uitgave
van de volledige verzameling van zijn werken.
Het doet eer aan de Nederlandse slavist
dat uitgeverij Van Oorschot, onder meer bekend
door de prestigieuze Russische Bibliotheek,
waarvoor ook Van het Reve vertaalde,
haar noeste schouders onder dit project zet.
Van de zeven voorziene delen zijn er tot nog
toe twee gepubliceerd. Behalve het jeugdwerk
en autobiografische stukken van Nederlands
meest geciteerde essayist bevatten deze begerenswaardige
boeken ook de handelseditie
van zijn proefschrift, tientallen ongebundelde
artikelen, lezingen en boekbesprekingen geschreven
tussen 1932 en 1968, twee romans,
de opstellenreeks Rusland voor beginners en
het reisverslag Siberisch dagboek.
Een gedetailleerd levensbericht van Karel
van het Reve werd na zijn overlijden in 1999
door zijn vriend Robert van Amerongen gepubliceerd
in het Jaarboek van de Nederlandse
Letterkunde. Uit deze biografische
karakterschets, ook opgenomen in zijn Verzameld
werk, en het proza van de auteur zelf
komt een fatsoenlijke, maar alles behalve
saaie man naar voren met een weinig praktisch,
maar scherp verstand en een onverzadigbare
belangstelling voor alles wat naar de Sovjetunie of Rusland ruikt – vooral dan
literatuur.
De kiemen voor deze hartstocht werden
gezaaid door zijn ouders, die hem en zijn
nog beroemder geworden broertje Gerard het
marxisme-leninisme met de paplepel ingaven.
Zijn vader, ook een Gerard, had zich van
textielarbeider opgewerkt tot redacteur bij de
communistische krant De Tribune, maar werd
na onkiese verdachtmakingen opzijgeschoven.
Sindsdien verdiende hij zijn brood met
vertaalwerk en het schrijven van romans en
kinderboeken. Zijn moeder was huisvrouw en
medewerkster van de kinderkrant van De Tribune.
Anders dan geconcludeerd zou kunnen
worden uit De avonden (1947) was het gezin
Van het Reve niet verstikkend. In elk geval genoten
de jongens veel vrijheid en kwamen ze
in aanraking met intellectuelen.
Zijn eerste stappen in het literaire veld
zette Karel als verslaggever van de op Sovjetleest
geschoeide Pioniers, en later als redacteur
van officiële en ‘illegale’ schoolkrantjes.
Ook vertaalde hij als scholier twee boeken van
Paustovski via het Duits. Aan de vooravond
van de Tweede Wereldoorlog raakte hij in de
ban van de colleges Russische geschiedenis
van de Russische emigrant Bruno Becker, die
hij later als een vaderfiguur van de Nederlandse
slavisten zou bestempelen. Tijdens de
oorlog bleef hij zich onder diens auspiciën
verdiepen in de Russische taal en klassieke literatuur,
wat hem ertoe bracht om in 1944 een
vertaling op rijm van Poesjkins drama Boris
Godoenov te maken. Het einde van de Tweede
Wereldoorlog was nodig om zijn studie slavistiek regulier af te ronden, wat hij deed als een
getrouwd man. Hij kreeg ook twee kinderen.
Drie jaar na het behalen van zijn doctorstitel in
1954 werd Van het Reve in Leiden benoemd
tot hoogleraar in de Slavische letterkunde, een
functie die hij tot zijn emeritaat in 1983 met
veel plezier zou vervullen. Met uitzondering
dan van de bestuurstaken.
De noodzakelijke afwisseling voor zijn
strikt wetenschappelijke arbeid vond Van het
Reve aanvankelijk in het maken van literaire
vertalingen – voor het vertalen van Toergenjev
werd hem in 1979 de Martinus Nijhoffprijs
toegekend – en in twee experimenten
met het romangenre. Gedurende zijn hoogleraarschap
en erna, tot zijn gezondheid het
echt niet meer toeliet, schreef hij bovendien
stukken over legio onderwerpen die weinig en
soms ook helemaal niets met zijn vakgebied
te maken hebben. Met even grote bezieling
als waarmee hij over Russische schrijvers of
over het Sovjetregime sprak, amuseerde hij
zijn lezers met maatschappijkritische variaties
op de uitspraak van de Franse publicist Pascal
‘entre nous-même et la mort il n’y a que la vie,
et rien n’est plus fragile’, of trapte hij hun op
de tenen door de Nederlandse demonstraties
tegen de oorlog in Vietnam te herleiden tot
het volgen van een Amerikaanse mode. Intelligent
entertainment en ontmaskering vormen
in zijn werk een doorvlochten rode draad.
Van Marx en Lenin, met wie hij in zijn jeugd
geïndoctrineerd was zoals vele anderen met
God en Jezus, heeft Van het Reve geleidelijk
en bewust afstand genomen. Deze verwijdering
– door zijn vriend, de historicus Jan
Willem Bezemer ‘de zegepraal van de rede’
genoemd – was een logisch gevolg van een
nadere kennismaking met het Sovjetregime,
zowel praktisch als theoretisch. De eerste
twijfel werd gezaaid in zijn jeugd, door zijn
ontdekking dat de leuze ‘wees gereed’ bij de
communistische jeugdbeweging dezelfde was
als bij de padvinders van de bourgeoisie. Ook
de partijlaster die zich uitstortte over zijn vader
speelde een rol in zijn ontmaskering van
de Sovjetunie als een kwalijke dictatuur. Die verliep echter ook via de literatuurstudie. Zo
kwam hij in zijn dissertatie Sovjet-annexatie
der klassieken (1954) na een analyse van de
criteria die Sovjetliteratuurhistorici hanteerden
voor het al dan niet prijzen van de Russische
klassieken tot de vaststelling dat om
opportunistische redenen zelfs de meest fundamentele
leerstellingen van het marxisme
met de voeten werden getreden. Waarmee
niet gezegd is dat hij daar op dat moment nog
bijzondere genegenheid voor koesterde. Erg
interessant is bijvoorbeeld ook het essay ‘De
brand in Moskou’, opgenomen in de bundel
Rusland voor beginners (1962), waarin Van
het Reve de idiotie van de Sovjetgeschiedschrijving
blootlegt. Dit doet hij aan de hand
van de voor de Russen belangwekkende
kwestie of de brand van Moskou in 1812 door
Napoleon dan wel door Russische patriotten
aangestoken was.
Van het Reve maakte in verschillende periodes
van zijn leven reizen naar en in de Sovjetunie:
in 1948 als schaakarbiter, in 1958 als spreker
op een slavistencongres, in 1965 maakte hij
een reis met de Transsiberische trein, het jaar
erop een kampeertocht, en gedurende 1967-
1968 verbleef hij in Moskou als correspondent
van Het Parool. Van deze laatste periode dateren
zijn bijzonder belangwekkende verslagen
van het proces achter gesloten deuren tegen
Galanskov en Ginzburg. Voor hun protest tegen
de eerdere veroordeling van hun collega’s
Daniel en Sinjavski werden deze schrijvers
veroordeeld tot straffen van respectievelijk
zeven en vijf jaar dwangarbeid. Van het Reve
spaarde stem noch papier om in het Westen
ruchtbaarheid aan deze affaire te geven. Vanzelfsprekend
kwam dit zijn relatie met de Sovjetautoriteiten
niet ten goede.
Van het Reve zette zich met kracht in
voor de zaak van de Sovjetdissidenten. Zijn
sympathie voor hun ongelijke strijd bracht
hem ertoe om in 1969 samen met Bezemer
en de Amerikaanse politicoloog Peter Reddaway
de Herzenstichting op te richten. Het
doel was het omzeilen van de Sovjetcensuur,
het middel was tamizdat (uitgaven in het buitenland, die eventueel de Sovjetunie werden
binnengesmokkeld). Tot de schrijvers die de
Herzenstichting in het Westen gepromoot heeft
behoren beroemdheden als Andrej Sacharov en
Andrej Amalrik. In 1998 werd de stichting opgeheven.
Enigszins voorbarig misschien, want
in onze eeuw is de censuur in Rusland de facto niet helemaal afgeschaft, maar geprivatiseerd:
weinig uitgevers wagen het de Kremlinbewoners
het vuur na aan de schenen te leggen.
Van het Reve had bepaald geen hoge dunk van
de literatuurwetenschap. In zijn lezing Het
raadsel der onleesbaarheid (1979) legde hij
deze onder meer onnodig gebruik van moeilijk
verstaanbare taal ten laste. Toch genoot
hij als onderzoeker en zeker als spreker een
goede reputatie. Niet bij iedereen echter, want
hij was niet vies van een goed beargumenteerde
aanval wanneer hij het met een collega
oneens was. Nooit ad hominem, maar het
noemen van namen of het gebruik van krachttermen
als ‘literaire kwakzalver’ schuwde hij
niet. Dit laatste kan in verband gebracht worden
met zijn lovenswaardige eigenschap om
zich uitstekend te kunnen ergeren aan platitudes,
gemeenplaatsen en als zinvol gepresenteerde
onzin. Van het Reve zul je dan ook niet
licht kunnen betrappen op een bijdrage tot het
romantische discours over de zogenaamde
Russische ziel, die sinds de negentiende eeuw
als pseudoverklaring moet dienen voor wat in
Rusland moeilijk te verklaren is.
Wat zijn vakgebied betreft herinnert men
zich Van het Reve vooral als uitermate bedreven
in het populariseren van zijn kennis over
de Russische literatuur. Vooral die van vóór
‘de staatsgreep van 1917’. Hij was verslingerd
aan Poesjkin, Toergenjev en Tsjechov.
Voor Tolstoj had hij groot respect, maar hij
wees wel op het opdringerig karakter van zijn
proza. Van Dostojevski was hij een bewonderaar
sui generis: de boevenstreken van zijn
helden vond hij weinig interessant, de deugden
van zijn min of meer heilige figuren niet
opwindend, de intrige van zijn boeken uiterst
banaal, melodramatisch en onwaarschijnlijk,
hij was evenmin onder de indruk van de passages met abstract gefilosofeer, maar over de
combinatie van dit alles was hij dan weer wel
(matig) enthousiast.
Dat zijn vakgebonden publicaties nog
steeds graag gelezen worden heeft veel te maken
met het feit dat hij ook hierin liever dan
kille objectiviteit na te streven zijn ongezouten
mening gaf, en deze steeds begrijpelijk en
gevat verwoordde. Hiervan getuigt zijn onderhoudende
Geschiedenis van de Russische
literatuur. Van Vladimir de Heilige tot Anton
Tsjechov (1985), die ondanks of dankzij zijn
anekdotisch karakter tot op de dag van vandaag
slavisten en leken aanspreekt. Dat Van
het Reve zelfs in een strikt wetenschappelijke
tekst grappig uit de hoek durft te komen bleek
eerder uit zijn proefschrift, waarin hij bijvoorbeeld
betoogt dat met de redeneringen van de
stalinistische taalwetenschap zelfs bewezen
kan worden dat de mens geen blinde darm
heeft.
Een andere verdienste van Karel van het
Reve als slavist is dat hij zich inzette om de
kwaliteit van de literaire vertalingen uit het
Russisch te verbeteren. Niet enkel door zelf
het goede voorbeeld te geven en in zijn essays
en recensies ruimschoots aandacht te besteden
aan de door critici in de regel verwaarloosde
vertaalproblematiek, maar ook door veel met
zijn studenten te vertalen. Bijzonder inspirerend
was het vertaalcollege dat hij na zijn
emeritaat inrichtte.
Behalve tal van artikelen, essays, recensies,
columns en tv-kritieken schreef Van het Reve
ook twee romans: Twee minuten stilte (1959)
en Nacht op de kale berg (1961). Beide zijn
verdienstelijk, maar de eerste meer dan de
tweede. Het is een academische sleutel-detectiveroman
over het ontrafelen van de moord
op een hoogleraar in de fictieve Slobodische
letteren, waarvoor Becker model stond. Over
zijn dood merkt het hoofdpersonage op: ‘Het
sterven van een superieur, hoe bemind ook,
brengt echter welhaast onvermijdelijk een
zekere vreugde met zich mee, een gevoel van
bevrijding, dat zich laat veroordelen, maar
niet ontkennen.’ Behalve uit ironische knipoogjes, pijnlijke elleboogstoten en een absurde
intrige put deze roman zijn charme uit
prachtzinnen als ‘Dora was nogal dik, en eerst
meende ik dat het die dikte was die aan haar
afwezigheid iets noodlottigs verleende.’ Van
het Reves tweede roman, over de oprichting
van een sekte, heeft eveneens een detectiveachtige
inslag, maar is net iets te gekunsteld
om geheel te ontsnappen aan saaiheid. Het is
niet in fictie dat het talent van de auteur zich
het best openbaart.
Uiteraard is de volledige verzameling van
werken niet alleen nuttig als naslagwerk, eerbetoon
aan de auteur en keurig opvulsel voor
boekenkasten, maar heeft ook de onnavolgbare
verdienste een niet gemanipuleerd totaalbeeld
van de auteur op te leveren. Tenminste
als het werk ook gelezen wordt van a tot z. Er
zijn echter ook schaduwzijden aan verbonden,
en ook al zijn die bij Van het Reve beperkt,
toch ontsnapt hij er niet aan. De idee dat alles
wat een man geschreven heeft bijeengebracht
en gepubliceerd moet worden, zorgt er
namelijk voor dat een aantal zaken het licht
zien die misschien beter achterwege gelaten
hadden kunnen worden. Het gaat niet zozeer
om zijn jeugdschrijfsels, want zelfs die hebben
enige literaire waarde en zijn bovendien
van belang om de ideologische evolutie van
de kindcommunist naar de vrijdenkende intellectueel
te kunnen volgen. Maar er zijn
ook minder belangwekkende passages, zoals
de voorgekauwde grappen die Van het Reve
gehoord heeft en navertelt. Het zijn moppen
van het type ‘er waren eens drie…’, en ook al
hebben ze in de regel een maatschappijkritische
boodschap, ze ontgoochelen. Het is aan
de eeuwige zweem van ironie van de auteur
te danken dat de haren die bij dit soort proza
de neiging hebben rechtop te gaan staan toch
blijven liggen.
Een tweede neveneffect van het verzameld
werk is dat de aandachtige lezer af en toe
geconfronteerd wordt met een Karel van het
Reve die oude gedachten en formules recycleert,
of botter gesteld, in herhaling valt. Dit
ondanks zijn eigen principe om over de Sovjetunie nooit iets mee te delen wat hij als bekend
beschouwt. Daar staat tegenover dat juist
de herhaling een, zij het oppervlakkig, inzicht
verschaft in de auteur. Hierin openbaren zich
namelijk zijn stokpaardjes en lievelingsformules.
Zo meldt hij in delen 1 en 2 meermaals
dat vazen in de Sovjetunie moeilijk te vinden
zijn, dat het niet netjes is om je in een gesprek
lovend uit te laten over je eigen land, dat ironie
niet als geveinsdheid, maar als geveinsde geveinsdheid
gedefinieerd moet worden en dat
Stalin zichzelf ‘het grootste genie der mensheid’
liet noemen. Ook blijkt zijn voorliefde
voor het leenwoord ‘highbrow’, waarmee hij
zelfingenomen intellectuelen aanduidt.
Hoewel de eerste twee delen van Karel van
het Reves Verzameld werk bijzonder waardevolle
bladzijden bevatten, moet het beste nog
komen. (Het verschijningsprogramma van de
vijf volgende delen loopt tot het voorjaar van
2011). Behalve zijn magnum opus Geschiedenis
van de Russische literatuur en een schat
aan artikelen geschreven tussen 1969 en 1999
zullen deze beroemde essaybundels bevatten
als Het geloof der kameraden (1969) en De
ongelooflijke slechtheid van het opperwezen (1987). In het eerste werk zet hij de communisten,
in het tweede de christenen in hun
blootje.
Dat deze veelzijdige literator het anno
2009 verdient om herlezen te worden door wie
hem dreigt te vergeten, maar ook om ontdekt
te worden door nieuwe generaties lezers, staat
buiten kijf. Er is niets dat hem achterhaald
maakt. Tussen onszelf en Karel van het Reve
ligt enkel maar tijd, en die vergeet je bij het
lezen van zijn werk.