Willem G. Weststeijn



Wraak bij Gogol






Nikolaj Gogol

Tweehonderd jaar geleden werd Nikolaj Gogol (1809-1852) geboren en er zijn, zoals dat dan gaat bij beroemde schrijvers, overal ter wereld, en in de eerste plaats natuurlijk in Rusland, talloze conferenties georganiseerd om dit gedenkjaar niet zomaar voorbij te laten gaan. Zo’n gedenkjaar is altijd een uitstekende aanleiding om weer eens uitvoerig bij de schrijver stil te staan. Er zijn weliswaar al vele honderden boeken en artikelen over Gogol gepubliceerd, maar er blijkt toch altijd weer iets nieuws over hem te melden: de een vindt typisch gogoliaanse elementen bij een schrijver van deze tijd, de ander komt met een nieuwe interpretatie van een verhaal of een bepaald aspect van een verhaal, een derde probeert de argumentatie van een eerdere onderzoeker te ontkrachten. Het is heel moeilijk vast te stellen waarom precies een schrijver een werkelijk groot schrijver is, maar een belangrijk en strikt objectief criterium voor zijn grootheid is in elk geval de hoeveelheid kritiek die er in de loop van de tijd aan hem is en wordt gewijd. Bij reuzen als Homerus, Shakespeare en Dostojevski is die kritiek nagenoeg onoverzienbaar. Ook Gogol blijft de critici uitdagen: ook zijn werk is blijkbaar relevant voor steeds nieuwe generaties lezers, die er steeds weer iets van hun gading vinden. Grote literatuur is onuitputtelijk.

Mijn bijdrage aan Gogols gedenkjaar werd ingegeven door een kort gedicht van Richard Minne dat ik onlangs toevallig las. Het gedicht, voorzover ik weet het enige gedicht in het Nederlands waarin Gogol wordt genoemd, misschien zelfs wel het enige waarin een Russische schrijver voorkomt, gaat als volgt:

Ik lees Gogol, hij is groot
Hij spreekt van liefde en dood
En dat de mensen klein zijn
En voor elkaar venijn zijn
En dat trots alles dit leven
Nog hoog staat aangeschreven


Eerst dacht ik: interessant, een gedicht over Gogol. Vervolgens dacht ik: ja, maar wat zegt de dichter nu eigenlijk, wat hij Gogol toedicht zou hij net zo goed over een willekeurige andere schrijver kunnen beweren: welke schrijver spreekt er nu niet van liefde en dood en heeft het niet over allerlei intermenselijke problemen? Maar nog weer verder denkend en in gedachten nagaand wat Gogol allemaal geschreven had, van zijn eerste Oekraïense verhalenbundel Avonden op een dorp bij Dikanka tot en met zijn roman Dode zielen, kwam ik tot de conclusie dat het gedicht wel degelijk iets fundamenteels meldde over Gogol en dat liefde en dood en slechte verhoudingen tussen mensen, die in veel gevallen leiden tot bittere haat en wraak, centrale thema’s zijn van Gogols werk.

Eerst iets over liefde en dood. In tegenstelling tot Poesjkin, Dostojevski, Tolstoj, Toergenjev en Tsjechov, die prachtige vrouwenportretten hebben geschetst, heeft Gogol uitsluitend mannelijke hoofdpersonages. Wanneer zo’n hoofdpersoon verliefd wordt op een jong meisje wordt deze altijd beschreven als een bijzondere schoonheid. Dat geldt bijvoorbeeld voor Pidorka in ‘De avond voor Sint Jan’, een van de verhalen uit Avonden op een dorp bij Dikanka.

…dat dit kozakkenmeisje gevulde wangen had, zo fris en glanzend als een klaproos van het fijnste rozenrood eruit ziet wanneer ze, in God’s dauw badend, haar glimmende bloembladeren uitspreidt en zich mooi maakt voor het opgaande zonnetje; dat haar wenkbrauwen, zo zwart als de snoeren, die onze meisjes tegenwoordig bij Russische marskramers, die van dorp tot dorp trekken. kopen om er haar kruisjes of haar broches van munten aan te dragen, zich in gelijkmatige bogen welfden alsof ze zich in haar heldere ogen wilden spiegelen, dat haar mondje, waarnaar alle jongemannen van toen likkebaardden als ze ernaar keken, slechts geschapen leek om nachtegalenzangen te laten horen; en haar haren, zwart als ravenvleugels, en zacht als jong vlas, in krullende lokken op haar met goud geborduurde jakje vielen… (I, 54)1

Als Tsjitsjikov, de hoofdpersoon van Dode zielen, op het bal bij de gouverneur de jonge dochter van de gouverneur ziet, is hij, ondanks zijn al redelijk gevorderde leeftijd, verbijsterd door haar schoonheid. De verteller beschrijft haar als volgt:

…een jong, zestienjarig meisje, een ongerept, blond meisje met fijne, regelmatige trekken, een spits kinnetje en met het betoverende ovale gezicht dat een kunstschilder zo graag als een model voor een Madonna gebruikt en dat in Rusland maar al te zelden wordt aangetroffen, waar alles liever in de breedte uitzet: de bergen, de bossen, de steppe, en ook de gezichten, lippen en voeten… (III, 198)

En uit die wazige, zo maar klakkeloos op het doek neergeworpen achtergrond traden slechts helder en duidelijk afgewerkt de subtiele trekken van het aantrekkelijke blonde meisje naar voren: haar ovaalronde gezichtje, haar slanke, uiterst slanke taille als van kostschoolmeisjes de eerste maanden na hun thuiskomst, haar witte, bijna alledaagse jurk, luchtig en bevallig om haar jonge, slanke leden gedrapeerd, die zich daaronder in de zuiverste lijnen aftekenden. Zij leek volmaakt op een stuk speelgoed dat kunstig uit ivoor was gesneden; zij alleen stak blank, doorschijnend en licht tegen de donkere en ondoorzichtige menigte af. (III, 201)

Het is natuurlijk zo dat beauty is in the eye of the beholder, maar de verteller bij Gogol vertelt niet alleen vanuit het gezichtspunt van de personages, dat wil zeggen verliefde mannen. Alle mooie vrouwen in Gogols werk zijn gewoon volmaakte schoonheden, of ze nu worden gezien door de ogen van de verteller of van een van de personages. Vaak leidt die schoonheid tot de ondergang van de held. Petro, in het al genoemde verhaal ‘De avond voor Sint Jan’, kan alleen trouwen met de mooie Pidorka als hij een pact met de duivel sluit dat hem zoveel goud oplevert dat hij een rijke Poolse rivaal kan overtroeven. Maar ‘van de duivel kan niets goeds komen’. Spoedig na zijn huwelijk versombert Petro, terwijl hij zich voor de geest haalt wat voor verschrikkelijke dingen hij onder invloed van de duivel heeft moeten doen. Langzamerhand wordt hij gek en op een dag is hij plotseling verdwenen: klaarblijkelijk heeft de duivel hem meegenomen. In de novelle ‘Taras Boelba’, uit Gogols tweede verhalenbundel Mirgorod, is de jongste zoon van de Zaporozjer kozak Taras, Andri, zo verliefd op de mooie dochter van de Poolse gouverneur dat hij, wanneer de Zaporozjers in opstand komen tegen het Poolse bewind, naar de Polen overloopt. Zoals de Joodse koopman Jankel zegt: ‘Als een mens verliefd wordt is hij net een schoenzool, als je die in water steekt, dan kun je hem opnemen en buigen – net zoals je maar wilt.’ (I, 368). Taras beseft dat de macht van een zwakke vrouw groot is en dat veel sterke mannen erdoor ten verderve zijn gebracht. Andri moet boeten voor zijn verraad: hij wordt door zijn eigen vader gedood.

In het verhaal ‘De Njevski prospekt’ ziet de kunstschilder Piskarjov op straat een beeldschoon meisje. ‘Hemelse goedheid, wat een goddelijke trekken! Het verblindende wit van een allerbetoverendst voorhoofd werd door een prachtig, gitzwart kapsel beschaduwd. Zij had krullend haar en hier en daar was een van die wonderbaarlijke lokken onder haar hoedje uitgeglipt en kuste haar wang, overtogen met een lichte, frisse blos, die de koele avondlucht daarop te voorschijn had getoverd. Haar lippen waren verzegeld door een zwerm van de allerzoetste dromen.’ (II, 18) Dit allerbekoorlijkste wezen blijkt een gewone prostituee, maar dit vermindert Piskarjovs liefde voor haar geenszins. Als hij slaapt zweeft ze hem voor ogen, hij gebruikt opium om zijn verbeelding te prikkelen en droomt ervan haar te redden uit haar treurige bestaan. De verteller commentarieert: ‘Het opiumgebruik verhitte zijn denken nog meer en indien ooit een verliefd man zichzelf tot de hoogste graad van verdwazing heeft opgezweept en zich blindelings, op een gruwelijke manier en vol opstandigheid in het verderf heeft gestort, dan was die ongelukkige wel Piskarjow.’ (II, 32) Als Piskarjov zijn droom wil realiseren en zijn aanbedene voor de tweede keer bezoekt is ze dronken en praat ze zo onbeschaamd met hem dat hij in wanhoop haar huis uit vlucht. Enkele dagen later vindt men zijn lijk in zijn kamer: hij heeft zichzelf van kant gemaakt.

In het verhaal ‘De mantel’ blijkt de liefde niet minder fataal. In dit geval is de geliefde van de hoofdpersoon van het verhaal, de titulairraad Akaki Akakiëvitsj, weliswaar geen vrouw, maar een nieuwe mantel, waar hij heel lang voor moet sparen om die te kunnen aanschaffen, maar het is duidelijk dat die mantel voor hem net zoiets is als een geliefde. Nadat hij zich heeft neergelegd bij de weigering van de kleermaker Petrovitsj zijn oude mantel op te lappen, omdat die totaal versleten is, en hij zich heeft verzoend met het idee dat er een nieuwe mantel moet komen, lezen we: ‘Van die tijd af scheen zijn hele bestaan aan inhoud te hebben gewonnen, alsof hij in het huwelijk was getreden, alsof er iemand aan zijn zijde leefde en hij niet meer alleen was, maar alsof een lieftallige gade erin had toegestemd hem op zijn levenspad te vergezellen – en die levensgezellin was dan niemand anders dan die mantel, een zwaar gewatteerde, van een sterke, onverslijtbare voering voorziene mantel.’ (II, 196) Als de mantel klaar is, is Akaki Akaiëvitsj de koning te rijk. Zijn geluk is echter van korte duur. Wanneer hij ’s nachts terugkomt van een feestje bij een hogergeplaatste ambtenaar – dankzij zijn nieuwe mantel wordt hij uitgenodigd en gaat er een nieuwe wereld voor hem open – wordt hij op een stil plein van zijn mantel beroofd. Deze slag komt Akaki Akakiëvitsj niet te boven: hij wordt ziek en sterft.

Liefde en dood zijn in Gogols werk nauw met elkaar verbonden, zelfs in die gevallen als de liefde niet een plotselinge sterke hartstocht is, maar al heel lang bestaat. In het verhaal ‘Ouderwetse landeigenaars’, eveneens uit de bundel Mirgorod, stelt de verteller de hartstochtelijke liefde van een jonge man tegenover de rustige, haast saaie liefde van een oud landeigenaarsechtpaar. De jonge man bemint ‘teder, vurig, waanzinnig, wild, nederig’ (I, 288) en als het voorwerp van zijn liefde sterft is hij de wanhoop nabij en doet hij verschillende pogingen zichzelf van het leven te beroven. Een jaar later echter heeft hij een nieuwe vrouw, speelt kaart en zit vrolijk te praten. Veel sterker dan de kortstondige wanhoop van de jonge man is het verdriet van Afanasi Ivanovitsj na de dood van zijn vrouw Poelcheria Ivanovna. Hij leeft nog vijf jaar na haar dood, maar kan haar niet vergeten en als de verteller hem kort voor zijn dood bezoekt barst hij in tranen uit als hij aan zijn overleden vrouw moet denken. De verteller: ‘Neen, dit waren niet de tranen, waarmee oude mannen meestal zo kwistig zijn als ze tegen u jeremiëren over hun treurige situatie en hun zorgen; dit waren ook niet de tranen die ze plengen achter een glas punch; neen, dit waren tranen die ongevraagd vanzelf opwelden uit de opgekropte knagende pijn van een hart dat reeds begon te verkillen.’ (II, 291)

In Dode zielen speelt de liefde geen grote rol. Hierboven heb ik al aangegeven dat Tsjitsjikov, de hoofdpersoon van de roman, op een bal verliefd wordt op de dochter van de gouverneur, maar deze verliefdheid heeft geen verdere consequenties. Interessant is dat Tsjitsjikov de dag voor het bal een anonieme brief ontvangt van een vrouw. Ze schrijft over geheime zielsverwantschap die er tussen mensen kan bestaan, meldt dat het leven een tranendal is en besluit haar brief met een vierregelig gedicht.

Twee tortelduiven tonen
Mijn koele graf aan jou;
Droef koerend klinken tonen:
Zij stierf in tranen en in rouw. (III, 191)

Ook in het Russisch is dit bepaald geen opmerkelijk gedicht en voor een liefdesbrief wordt er wel erg veel over de dood gezegd, maar we zien hier wel weer de ‘eeuwige’ combinatie: liefde en dood. Behalve liefde en dood, en heel vaak daarmee verbonden, is er nog een derde thema in Gogols werk dat ik aan de orde wil stellen, namelijk de wraak. ‘En dat de mensen klein zijn / en voor elkaar venijn zijn’ zegt Richard Minne in zijn gedicht over Gogol en als je Gogol leest moet je vaststellen dat dat inderdaad zo is. Veel goede personages komen er in het werk van Gogol niet voor. Integendeel, ze prefereren ruzie te maken, elkaar te bedriegen, uit te schelden, zelfs te vermoorden.

In ‘De avond voor Sint Jan’ heeft Petro zijn ziel aan de duivel verkocht. Voor het doden van het onschuldige zesjarige broertje van zijn verloofde Pidorka ontvangt hij een hoop geld, zodat hij met Pidorka kan trouwen, maar spoedig na de bruiloft moet hij boeten voor zijn misdaad. De wraakzuchtige duivel, die niet wil dat de mensen gelukkig zijn, berooft hem van zijn verstand en voert hem mee. In het verhaal dat erop volgt in de bundel Avonden op een dorp bij Dikanka, ‘Meinacht, of Het verdronken meisje’, wordt de dochter van een ritmeester van de kozakken door haar eigen vader het huis uitgejaagd. Zijn nieuwe vrouw heeft hem daartoe aangezet. De heksachtige stiefmoeder is schuldig aan de dood van het meisje: het arme kind kan niet verdragen dat ze is weggejaagd en pleegt zelfmoord door zich in een vijver te verdrinken. Na haar dood wordt ze – zo gaat het verhaal in het dorp – de aanvoerster van alle verdronken vrouwen. Als ze op een avond haar stiefmoeder bij de vijver ziet neemt ze wraak op haar door haar in de vijver te trekken, zodat ook zij verdrinkt. gen, en moge zijn gebeente steeds verder en langer uitgroeien, opdat zijn pijn des te erger wordt. Deze smart zal voor hem de hevigste zijn; want voor de mens bestaat geen erger kwelling dan wraak te willen nemen en het niet te kunnen doen.’ (I, 218)

Van verschrikkelijke wraak is er ook sprake in ‘Taras Boelba’. Taras doodt zijn jongste zoon omdat deze is overgelopen naar de Polen. Als zijn oudste zoon Ostap door de Polen is gevangengenomen en na gruwelijk te zijn gemarteld in het openbaar terecht is gesteld, komt het hele kozakkenvolk onder leiding van Taras in opstand.

Een kozakkenleger van honderdtwintigduizend man verscheen aan de grenzen van de Oekraine. Dit was niet meer zomaar een kleine divisie of detachement, op plundering uit of die de Tataren achternazat. Neen, het hele volk was in opstand gekomen, want het geduld van het volk was uitgeput; het was opgestaan om wraak te nemen voor de vertreding van zijn rechten, de schandelijke vernedering van zijn gebruiken, de krenking van zijn voorvaderlijk geloof en heilige ritus, voor de ontwijding der kerken, voor het wangedrag der buitenlandse edelen, de onderdrukking (…), voor alles, wat sinds lange tijden de haat en wrevel der kozakken had gevoed en verdubbeld. (I, 422)

Vooral Taras met zijn regiment gaat vreselijk tekeer en verwoest waar hij ook maar komt het Poolse land, vrouwen en kinderen niet sparend.

In het verhaal ‘Wi’, eveneens uit Mirgorod, is de hoofdpersoon een vrolijke student in de filosofie, Choma Broet. ‘De filosoof Choma Broet bezat een opgewekte natuur, hij lag graag te niksen en een pijpje te roken; maar als hij dronk, huurde hij altijd muzikanten en danste de trepak.’ (I, 439). Maar ook hem is geen gelukkig leven beschoren. Hij wordt betoverd door een heks, die hij vervolgens een verschrikkelijke aframmeling geeft. De dochter van een hoofdman van de kozakken ligt op sterven en ze vraagt haar vader iemand naar het Kievse seminarium te sturen om de student Choma Broet te halen. Deze moet drie nachten bidden voor haar zondige ziel. Choma Broet neemt het verzoek te komen bidden argeloos aan en wordt de eerste nacht van de dodenwake verrast door de schoonheid van het meisje.

Een siddering voer door zijn leden: voor hem lag een schoonheid, die haars gelijke op aarde nooit had gevonden. Nog nooit eerder, zo scheen het, konden gelaatstrekken gevormd zijn in zulke treffende en tevens harmonieuze fraaiheid. Zij lag daar alsof zij leefde; het lieflijke voorhoofd, teder als sneeuw, blank als zilver, scheen gedachten te verbergen; de wenkbrauwen – nachtduister te midden van een zonnige dag, smal, gelijkmatig, tekenden een trots gebogen lijn boven de gesloten ogen; en de wimpers, die, lang als pijlen, op de wangen rustten, gloeiden als door de warmte van geheime verlangens; de lippen – zij waren als robijnen, gereed om zich te plooien tot een glimlach… Doch tevens ontwaarde hij in diezelfde gelaatstrekken iets angstwekkends, dat de ziel doordrong. (…) Eensklaps bespeurde hij iets ontzettend welbekends in haar gelaatstrekken. ‘De heks!’ schreeuwde hij met overslaande stem, wendde zijn blik af, verbleekte hevig en begon zijn gebeden op te zeggen. Dit was dezelfde heks, die hij had gedood. (I, 457)

De wraak van het dode meisje in wie Choma de heks herkent laat niet lang op zich wachten. De laatste nacht dat hij gebeden voor haar leest – hij had vergeefs geprobeerd zich aan zijn verplichtingen te onttrekken – staat ze op uit haar kist, schreeuwt toverformules en roept om Wi, de duivel, die komt in de gedaante van een met zwarte aarde bedekte man met kromme benen en lange oogleden die tot op de grond neerhangen. Als zijn helpers zijn oogleden optillen en Wi zijn ijzeren vinger op de student richt, stort deze van angst ontzield ter aarde.

Ook het laatste verhaal van Mirgorod, ‘Verhaal, hoe Ivan Ivanovitsj overhoop kwam te liggen met Ivan Nikoforovitsj’, staat in het teken van de wraak. De twee Ivans zijn buren en hebben aanvankelijk een uitstekende verhouding. Door een stomme geschiedenis verandert die goede relatie in bittere haat. Ivan Ivanovitsj ziet op een geven moment dat de dienstmeid van zijn buurman behalve diens broek ook een sabel en een geweer te luchten hangt en hij wil dat geweer graag hebben. Maar Ivan Nikiforovitsj wil er niet vanaf, ook al biedt zijn buurman er wel twee zakken haver en een zeug voor. Ze krijgen ruzie en Ivan Nikiforovitsj noemt zijn buurman een ganzerik. Deze is daar vreselijk door beledigd en wil niets meer met Ivan Nikiforovitsj te maken hebben. Wanneer de laatste, om de kroon op de belediging te zetten, precies op de grens van hun percelen een ganzenkot bouwt, zint Ivan Ivanovitsj op weerwraak. ’s Nachts zaagt hij het bouwsel om, maar de volgende dag is hij doodsbang voor de woede van Ivan Nikiforovitsj. ‘Aldoor moest hij denken, dat zijn gehate buurman, bij wijze van wraak, op zijn minst zijn huis in brand zou steken.’ (I, 499) Om hem voor te zijn besluit hij een aanklacht tegen hem in te dienen bij de Mirgorodse districtsrechtbank. De rechtbank maakt geen haast en verzoeningspogingen van de medeburgers hebben geen succes. Tot op hoge leeftijd blijven de twee buren tegen elkaar procederen, beiden hopend dat er spoedig te hunnen gunste vonnis zal worden gewezen.

Een gelukkig leven is er voor de personages in Gogols werk niet weggelegd. Nu eens is het de voortijdige dood die het geluk in de weg staat, dan weer slechte menselijke eigenschappen als ijdelheid, bedriegerij, hielenlikkerij, dan weer domme ruzie en onenigheid die de zaak versjteren. Alsof niet God, maar de duivel – Gogols belangrijkste personage, dat overal in zijn werk optreedt – de wereld regeert. Alsof de duivel voortdurend wraak neemt op God vanwege het bestaan van de wereld en, vooral, vanwege al het moois dat er op de wereld bestaat, van mooie vrouwen en echte liefde tot en met verheven idealen. Die wraak voel je overal. Die wraak heeft Gogol zelf ook ondervonden aan het einde van zijn leven, toen hij in een vlaag van zinsverbijstering het schitterende(?) tweede deel van zijn schitterende roman Dode zielen verbrandde.





1 Alle citaten uit N.W. Gogol, Verzamelde werken I-III. G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1959- 1965 (De Russische Bibliotheek).


<   

TSL 53

   >